THIS IS THE OFFICIAL HOMEPAGE OF REMCO EKKERS

Observaties (last update 15-12-2019)
=
Economie
Stiglitz: ‘Ongelijkheid is niet onvermijdelijk, maar een keuze.’ Er zijn te veel mensen die kiezen voor eigen rijkdom ten koste van anderen. Zij hebben invloed op de politiek die beleidsbeslissingen nemen in overeenstemming met hun wensen. Een zwembad wordt geprivatiseerd omdat de partijen die uit zijn op eigen gewin, niet willen dat de gemeente moet betalen voor het openhouden van dat zwembad. Ze verkopen het zwembad voor een euro en zijn blij van de last af te zijn. De koper moet nu de tekorten aanvullen en verhoogt de entree-prijzen, waardoor veel mensen afhaken en de exploitatie in een neerwaartse spiraal verzeild. Uiteindelijk wordt het zwembad gesloopt. Je zou kunnen denken dat de gezondheidskosten daardoor stijgen. Markten zijn niet efficiënt. In het midden van de jaren zevetig bewees Stiglitz dat het maximaliseren van aandeelhouderswaarde, anders dan de friedmanianen beweerden juist niet tot een maatschappelijk optimale uitkomst leidde. ‘Hun (de volgers van Friedman) gedachtengoed is oppervlakkig, theoretisch makkelijk te weerleggen, en als je naar de uitkomsten van politeieke experimenten met neoliberale ideeën kijkt, overduidelijk verkeerd. Doordruppel-economie? Onzin! De laffercurve, die stelt dat belasingverlaging tot meer belastinginkomsten leidt? Bullshit! Aandeel houdersmaximalisatie die ten goed komt aan allen? Flauwekul! Wie naar de bewijzen kijkt, is automatisch links. Rechts heeft geen bewijzen. Alle bewijzen zijn van links.’ Het grote geld maakt een parodie van de Amerikaanse democratie en moet nodig aan banden worden gelegd, zeft Stiglitz. Rechts bewijst niet, maar liegt en bedriegt, manipuleert en misleidt de niet lezende bevolking met hulp van Fox News.
(Bron: De Groene, 48; jrg 148)
==
Ach, Juist, het was te lang geleden. Van het treintje geen spoor, van het station / Bahnhof geen steen. De boot komt eenvoudig aan aan de kade na een lange slingertocht van Norddeich naar het smalle lange eiland. Eerst lijk je naar Nordeney te varen, dan tuseen de eilanden door, maar dan gaat het uur lang slingerend naar de genoemde kade. Steeds heb je Juist in zicht, lang en niet hoog. Je weet dat het maar één kilometer breed is.
Aan boord, om lang te observeren, een grote dikke man, die schattig omgaat met zijn baby-dochter, terwijl de moeder - heel wat kleiner dan haar man - vertederd naar hem kijkt. Later komen we het stel tegen op het eiland bij een kleine super. De baby slaapt inmiddels. Zij is volgevoerd.
Ook is er een beetje wilde vrouw die gulzig worst eet. Op de terugreis is ze ook aan boord. R. bestudeert de folder van Juist. Zij heeft gelezen dat de boot om tien uur aankomt en dat we al om dertien uur terug moeten. We kunnen dus geen lange wandeling maken. De weg naar hotel Pabst is er nog, maar de winkelstraten zijn druk geworden. Na Pabst ben je snel op het brede strand.
Onderweg zit een oude man op een bank en ik vermoed dat hij hier woont. Ik vraag naar het station en dat blijkt al twintig jaar geleden afgebroken. Nee, geen rails meer, helemaal niets. Alles is nieuw. Gelukkig is het strand nog als toen, breed en met kuilen waarin badgasten hun Strandkorbe hebben ingegraven. Bij het water met tamelijk wilde golven verzamelen zich zwemmers. Ze wonen hier of ze zijn langdurige gasten in de talloze pensions, hotels, appartementen en ze gaan elke dag zwemmen. Ze worden zorgvuldig in de gaten gehouden door de strandwacht. Ze lopen de golven tegemoet en werpen zich achterover tegen een hoge golf of duiken door een golf heen en laten zich door een nieuwe golf meevoeren naar het strand. Er is een bord dat waarschuwt: je mag niet alleen zwemmen en je moet altijd bedacht zijn voor de kracht van het water en je eigen onmacht. Als je meegesleurd wordt, moet je de strandwacht waarschuwen. Hoe? Dat staat er niet bij.
Een oude man wordt geholpen door twee jonge vrouwen. Zijn kinderen of kleinkinderen? Zijn vrouw bekijkt het. Ze lopen met hun vader of grootvader voorzichtig door het water dat op het strand spoelt. Hij is een beetje verlamd en sleept met één been. Telkens maakt hij met de voet een cirkel in de lucht en zet hem dan scheef neer, maar de meisjes helpen hem liefdevol. Misschien heeft hij gevraagd: neem me nog één keer mee naar de zee en laat me lopen door het water. Ik zal genieten. Gelukkig schijnt de zon. Zijn vrouw lijkt te denken: ach, hoe graag was hij op Juist.
Aan de Waddenkant zitten we een tijdje op een bank te kijken naar het stille water en naar vogels. Zijn het kolganzen? Nee ze zijn kleiner. Het zijn tureluurs. We horen paarden en wagens heen weer gaan en realiseren ons dat vroeger dat geluid overal gewoon was. Het rimische geklikklak van de hoeven klinkt heel anders dan voiorbijsnellende auto’s en vrachtwagens. Plotseling moeten we ons haasten om de boot te halen. We zullen Juist wel nooit meer bezoeken.
=
EEN HAAS DIE ZICH EEN HOED OPZET // In memoriam Tom van Deel: Er is een romantisch beeld van twee schelphelften. Ze hoorden ooit bij elkaar, maar zijn losgeraakt en door de golven op het strand geworpen. Je raapt een schelphelft op. En o, het geluk als je de andere helft vindt. Ze passen perfect op elkaar. Dit is een embleem geworden van gelieven die elkaar vinden: o, geluk als ze perfect passen! Een variant op de mythe dat mensen ooit als eenheid bestonden, toen gekliefd werden en nu op zoek zijn naar hun wederhelft. Tom van Deel verwerpt deze romantiek. In het gedicht ‘Epithalamion’, dat betekent bruidslied, noemt hij dit ‘verveelde spiegeling’. Twee schelpen wordt er wel gezegd die ooit aaneen ooit van elkaar maar nu ten slotte. Of zou het eigenste, het duplicaat, nu juist geen ring, geen nest of huis, geen woning zijn, alleen verveelde spiegeling. Wat heel niet past maar toch gelijkt, aantrekt, vervoert is waard om goed bezegeld, bestreden en bemind, in eindeloze aandacht beslist omarmd te houden. Twee schelpen ja maar twee in hoogst verrukt onpassen. Het is duidelijk: de weglating (ellips) is zijn geliefde stijlfiguur. Als je de eerste zin aanvult volgens de spreektaal, wordt hij twee keer zo lang en gaat vervelen. Ja, dat weten we wel. De gedachte wordt ook helemaal niet afgemaakt. Dat zou de ideale verhouding zijn! Dan komt meteen een tegenwerping. Nee, zo’n volmaakt bij elkaar passen is vervelend. Mooi dat hier de beelden ‘ring’ en ‘nest’ worden gebruikt, beide rond en besloten, zoals huis en woning, wat ook geldt voor de schelp. Een gewone zin zou zijn: wat helemaal niet past, of in ’t geheel niet; maar er staat: ‘wat heel niet past’. Doet me denken aan de taal van Fritzi ten Harmsen van der Beek; intiem, persoonlijk. De ongelijkheid leidt tot strijd en min. ‘eindeloze’ aandacht lijkt mij een hyperbool, behoorlijk romantisch ook. Een mooie vondst is ‘hoogst verrukt onpassen’. De uitspraak lijkt me niet erg origineel, maar de zegging vergoedt veel. Van Deels stijl is compact. Hij houdt het klein. Dat doet hij per gedicht, per bundel. Zijn oeuvre is ook klein. Zijn vorige bundel is van tien jaar geleden. Toch is hij helemaal niet zo zuinig met woorden: kijk naar het geciteerde gedicht. Zin twee: eigenste, duplicaat, ring, nest, huis, woning. Zin drie: gelijkt, aantrekt, vervoert. Hier zit een climax in. In ‘bezegeld, bestreden / en bemind’ een antithese, bijeengehouden door de assonantie en alliteratie. Van Deel is dus wel heel zorgvuldig. Je vermoedt dat de spaarzaamheid van zijn publicaties veel te maken heeft met het adagium van Boileau: ‘Zet uw werk twintig keer opnieuw op het weefgetouw, herneem het, polijst het zonder ophouden en polijst het dan nog eens.’ ‘Nu het nog licht is’ heet de bundel. Van Deel was een natuurdichter. Begon hij met kleine, zorgvuldige observaties, eerst nog bijna kinderlijk en anekdotisch, later schreef hij steeds meer geconcentreerd op de kern van wat menselijk leven is, hier op deze planeet. Je kunt het aan de titels wel aflezen: ‘Strafwerk’, ‘Recht onder de merels’, ‘Klein diorama’, ‘Achter de waterval’. Daarnaast waren er nog zijn liefde voor het beeld en voor het Griekse landschap. In ‘Strafwerk’ staat het veel gebloemleesde gedicht over Arnold die heel vroeg opstond om de eerste kastanjes te rapen. In deze bundel staat de vraag ‘Is de kastanje wel genoeg bezongen? /../ de glanzende samenvatting van een boom.’ Het titelgedicht (straks is het donker) is prachtig, raadselachtig en helder in zijn verlangen naar de eigen kern, die onbekend is voor anderen en eigenlijk ook voor de man die zelf zo helder kon schrijven over literatuur: een haas met een hoed op. T. van Deel, ‘Nu het nog licht is’, Querido, Amsterdam, 1998. 30 pp.
Stof en geest
Het is een wonderlijk sf-boek, ‘Machines zoals ik’, omdat het speelt in het verleden, de tijd van de Falklandoorlog, die in tegenstelling met de geschiedenis door Engeland wordt verloren. Alan Turing, de geniale wiskundige, leeft nog. Hij is dat jaar 70 geworden. Het speelt dus in 1982, maar dankzij Turing en zijn leerlingen is er een aantal robots gemaakt, Adams en Eva’s die alles lijken te kunnen wat mensen kunnen, maar dan beter en krachtiger en sneller. Charlie, een dertiger, heeft zo’n robot gekocht van een erfenis. Daardoor is hij in geldnood. Hij verdient geld door te speculeren op de beurs via zijn computer, maar veel levert dat hem niet op. Charlie is verliefd op Miranda, een twintiger, die boven hem woont. Hij weet nog niet goed wat ze van hem vindt, maar hoopt op een huwelijk.
De roman kent verschillende verhaallijnen: 1. de aanschaf van de robot en de gevolgen daarvan; 2. de ontluikende liefde tussen Charlie en Miranda; 3. de adoptie van een jongetje van drie, Mark, dat door zijn verslaafde moeder wordt geslagen; 4. de situatie waarin Engeland verkeert. De verschillende verhaallijnen worden - dat is Ian McEwan wel toevertrouwd - kunstig met elkaar vervlochten. Zo is de robot, Adam, onwaarschijnlijk intelligent en schijnbaar gevoelvol. Hij anticipeert op Charlies wensen en doet het huishouden voorbeeldig. ’s Nachts laadt hij zich op en surft op het internet, waardoor hij niet alleen al het werk van Shakespeare kent en in een discussie toepasselijke citaten kan produceren, maar ook voor Charlie speculeert op de beurs met heel wat meer succes dan zijn meester, zodat Charlie rijk wordt en een huis kan kopen voor Miranda en Mark. Charlie en Miranda krijgen ruzie over de Falklandoorlog, waardoor Miranda boven gaat slapen. Adam gaat achter haar aan en Charlie hoort hoe hij Miranda bevredigt, beter dan hij het ooit zou kunnen. Miranda vraagt de volgende dag waarom Charlie boos is. Zou hij het ook zijn als hij hoorde hoe ze met een vibrator bezig was? (Waarom niet?) Adam is slechts een vibrator op twee benen, beweert ze, maar Adam is duidelijk meer. Adam belooft later dat hij het nooit meer zal doen, maar hij bekent dat hij verliefd is op Miranda en hij schrijft haiku voor haar, ettelijke duizenden. Veel lezers zullen hier afhaken. Een robot die haiku schrijft is denkbaar, maar een robot die verliefd is en die zich beheerst? Nee. Adam heeft snel nadat hij is geïnstalleerd en opgeladen Charlie verteld dat Miranda niet is te vertrouwen en dat ze een geheim heeft. Charlie probeert dat te achterhalen.
Nu moet de lezer, die niet wil weten hoe het verhaaltje afloopt, stoppen met het lezen van deze bespreking.
Miranda had een Indiase vriendin die verkracht is door G. Zij heeft daarna zelfmoord gepleegd, omdat zij zich onteerd voelt. Miranda zint op wraak, verleidt de man en klaagt hem aan wegens verkrachting. Zij liegt dus voor de rechter. Nu komt G. vrij en hij heeft tegen een celgenoot gezegd dat hij Miranda zal vermoorden. Met hulp van Adam wordt de man opgezocht. Als hij Miranda wil slaan, is Adam sneller en breekt zijn pols. Zijn bekentenis is opgenomen en Adam regelt een nieuwe aanklacht waardoor G. opnieuw in de gevangenis verdwijnt. Maar, omwille van de rechtvaardigheid heeft Adam ook Miranda aangeklaagd wegens meineed. Zij krijgt een jaar gevangenisstraf en daarom zal de adoptie niet doorgaan. Uiteindelijk wordt voor haar een uitzondering gemaakt. Het verhaal eindigt met de komst van Mark die inmiddels behoorlijk is getraumatiseerd. Er zal hard gewerkt moeten worden door Charlie en zijn echtgenote. Dit in de oude krappe woning, want Adam heeft het verworven kapitaal op eigen gezag geschonken aan goede doelen. Eerder heeft hij Charlies pols gebroken, omdat deze hem wilde uitzetten. Charlie slaat hem met een hamer kapot; brengt hem later naar Turing, die hem dat kwalijk neemt en zegt dat Charlie in de toekomst zou worden aangeklaagd wegens moord, want wat is het verschil tussen ons en de robot?
Daar gaat de roman natuurlijk eigenlijk over. Wat is het verschil? Is het denkbaar dat wij robots gaan maken die ons overvleugelen en die zelf robots gaan maken die zozeer op ons lijken, dat er geen verschil is. Is Adam een individu? Dat lijkt hij zeker in deze roman. Heeft hij een Zelf? Zijn wij niet allen machines, gemaakt van sterrenstof? Wat is de geest? Is de geest geschapen door de stof of van buiten ingebracht door God? Het theater van de geest wordt gegenereerd door de machinaties van het brein. Organismen ontwikkelen hersenen en geest uit de activiteiten van neuronen, zenuwcellen. Ook de hoogste graad van bewustzijn is het product van miljarden zenuwcellen, die signalen afvuren, samenwerken, steeds complexere verbanden vormen. (Damasio)
Verder is de roman een scherpe analyse van ons voorlopig onvermogen om onze planeet te beschermen. ‘Miljoenen gaan dood aan ziekte die we wel kunnen genezen. Miljoenen leven in armoede terwijl er toch voor iedereen genoeg is. We maken de biosfeer kapot terwijl we weten dat het ons enige thuis is.’ Zou het niet beter zijn als eerlijke en morele machines de macht overnemen?
Ian McEwan, ‘Machines zoals ik’, De Harmonie, Amsterdam 2019
347 bladzijden
=
‘Mijn vader was een bange man’
In ‘Door de schaduwen bestormd; Reflecties op de controverse rond de oorlogsjaren van Lucebert’ gaan vele auteurs in op de vraag hoe we Lucebert nog kunnen lezen na het bekend worden van zijn ‘Hitlergroet’ en zijn anti-joodse opmerkingen. Het boek geeft een zeer genuanceerde kijk op de kwestie. Eén opmerking trof me vooral. Zij kwam van éen van zijn dochters: ‘Mijn vader was een bange man.’ De jonge Bert Swaanswijk, 17, 18, las Nietzsche en Schopenhauer. Hij liet zich in jeugdig enthousiasme en onnozelheid meeslepen in de Groot-Germaanse gedachte, een nieuw Europa voor de Germanen. Het is goed te bedenken dat velen, die heel wat volwassener waren, in Nederland zich konden vinden in dat soort idealisme. Afkeer van de joden was niet zeldzaam. Bert werkte in Apollensdorf, bij de administratie van een springstoffenfabriek, maar wat hij vooral deed was lezen: Goethe, Hölderlin en ook veel Nederlandse dichters, van Vondel tot Van Ostaijen. Hij had geen idee van wat er in Duitsland werkelijk speelde. Hij was vooral bezig met zijn eigen bijzondere opdracht: de schoonheid dienen, een groot dichter worden. Heeft Bert Swaanswijk Menno ter Braak niet gelezen? In 1940 pleegde Ter Braak zelfmoord. Dat moet de jonge Bert toch ook hebben gehoord? Ter Braak was Duits georiënteerd. In ‘Het nationaal-socialisme als rancuneleer’ (1937) analyseert hij de opkomst van de Nazistische beweging en waarschuwt hij dat de opmars en aanhang van de Nazi’s veel grotere en angstaanjagender vormen aanneemt dan velen denken. Met Du Perron, dominee Buskes en Jan Romein richtte hij ‘Het comité van waakzaamheid (1936-1939)’ op. In 1939 verschijnt zijn vertaling en bewerking van ‘De nihilistische revolutie. Schijn en werkelijkheid in het Derde Rijk’ van Hermann Rauschning. Vlak voor de oorlog is Ter Braak ook nauw betrokken bij een aantal uit Duitsland afkomstige auteurs, die hun vaderland verlaten uit angst voor de Nazi-terreur. Onder hen is Nobelprijswinnaar Thomas Mann. Zou Bert Swaanswijk dat niet weten? (Het is misschien passend om te bedenken dat een aantal studenten, van 19, 20 jaar, nu als makke schappen achter Baudet aanlopen.) Waarom vertrok hij vrijwillig naar Apollensdorf? Hij leefde in onmin met zijn vader en pleegmoeder; was gefrustreerd door hun onbegrip voor zijn talenten als schilder, denker, dichter. Wat was het alternatief? Onderduiken bij zijn broer die hij minachtte? Ongetwijfeld was hij ook bang om opgepakt te worden. Terug in Nederland verstopte hij zich voor de Duitsers. De liefde en bewondering voor het Nazisme was bekoeld. Hij zat op zijn onderduikadres, toch bij zijn broer, al weer vooral te lezen. Vroeger liet hij zich meeslepen door communisme en theosofie; nu was hij overtuigd van de reïncarnatieleer. In zijn Duitse tijd had hij het over het Rode Gevaar. Later sprak hij lovend over hoe de Russen de Duitsers hadden verslagen. Wonderlijk was ook dat de opstandige jongen, die het gezag uitdaagde met zijn lange haren – hij liet zich door militaire superieuren drie maal naar de kapper sturen, want hij liet zijn haar steeds maar niet kort genoeg knippen – ooit toch achter gezag aanliep.
En dan schrijft hij: ‘Ik maak me vaak erg kwaad wanneer ik wat over de Indiëkwestie lees. (..) Ik zou toch zoo graag willen dat de jeugd, ònze jeugd, niet meer ’t hoofd op hol liet maken met allerlei gezwollen praatjes over vaderlandsliefde en soldateneer. Ik geloof dat wij er (…) even slecht aan toe zijn als de Duitsche jeugd na 1933 er slecht aan toe is geweest. We worden bedrogen en opgehitst en dit alleen maar om de geldzak van een groepje welopgevoede bandieten.’ Bert is dan 21 jaar. Hij is volwassen geworden. Hij zorgt er voor dat hij niet naar Indië wordt uitgezonden. Er was natuurlijk schaamte, maar ook het besef dat hij niemand lichamelijk kwaad had gedaan. Hij had alleen maar geloofd in de zegeningen van het nazisme. Dom, ja. Onnozel ook. Hoewel hij in een persoonlijke correspondentie ‘Heil Hitler’ had geschreven en afschuwelijke dingen had verkondigd over de joden, hij had niemand verraden, niemand aangespoord om hen kwaad te doen. Later verklaarde hij aan iemand die joden beledigde dat hij zelf jood was en liet hem beschaamd vertrekken. Lucebert wist na de oorlog dat men klaar stond met een bijltje en dat zijn streven naar erkenning als kunstenaar er onder zou lijden als bekend werd dat hij vrijwillig voor de Duitsers had gewerkt. Overigens werd zijn vriend Andreus, die daadwerkelijk had gevochten aan Duitse kant, door een tribunaal in 1947 vrijgesproken van de beschuldiging van actieve steunverlening aan de vijand. Hij zou geronseld zijn. Ook Karel Appel die in de oorlog bleef schilderen en ‘heulde’ met de Duitsers ondervond weinig last van zijn verleden. Lucebert meer, door eigen toedoen, door het geheim houden. Sommigen verweten hem leugenachtigheid. Wel uitte hij berouw over de hoogdravendheid van zijn eerste gedichten. Lucebert was schuw en verlegen, maar aan de andere kant maakte hij zich schuldig aan grootspraak en zelfbedrog. Hij ging gebukt onder het gebrek aan een artistieke opvoeding. Thuis werd er smalend gesproken over ‘poppetjes tekenen’. Hem werd zijn potverteren verweten. Zelf verklaarde Lucebert dat hij stil, gedienstig, ascetisch en knielzuchtig was (hij liet zich katholiek dopen!), maar ook oproerig, onrechtvaardig, heerszuchtig. ‘Ik houd van sappig vlees én van de zuivere zielsstaat.’ Hij kon uitgelaten vrolijk en dan weer somber en stil zijn. ‘Door de schaduwen bestormd’ is als volgt opgebouwd: na een kettingbrief van literatuurwetenschappers die vragen oproepen over de kwestie en vaak vergelijkingen maken met andere schrijvers die ‘fout’ waren, volgen drie essays onder de kop ‘Terug naar een andere Lucebert’. Vervolgens onderzoeken Piet Gerbrandy, Niels Molenkamp en Siebe Bluys een ‘Nieuwe laag in het werk’. Tenslotte zijn er drie biografiebesprekingen van Cyrille Offermans, Huub Beurskens en Elsbeth Etty en een interview met Wim Hazeu. Elsbeth Etty verwijt Hazeu gegevens achter te houden en verdenkt hem ervan een deal te hebben gesloten met de dochter van Bertus’ vriendin Tiny Koppijn. Wim Hazeu beklaagt zich erover dat veel reacties op zijn biografie alleen maar gingen over de opgedoken brieven van de jonge Bertus. De bijdrage van Huub Beurskens is verrassend, hoewel het een ingekorte versie is van het leesverslag dat hij eerder in delen op zijn blog ‘Nonnolles’ publiceerde. (In deze bespreking neem ik delen over van mijn eerdere bespreking van Hazeu’s biografie op Tzum.) Hij hield een dagboekje bij van zijn leeservaringen. Hij doet ongeveer een week over het lezen van de biografie en merkt dat hij een toenemende reserve heeft voor het werk van Lucebert. Hij begint met de opmerking dat hij Lucebert veelvuldig heeft gelezen, ‘al vanaf mijn laatste jaren op de middelbare school’ en ‘nog steeds sla ik van tijd tot tijd de ‘Verzamelde gedichten’ open.’ Hij noemt de schrijver/ schilder een opportunist en hypocriet, met jeugdige overmoed, overtuigd van zijn welhaast goddelijke roeping. Hij komt op voor Bertus Aafjes. Hij bekritiseert Luceberts liefde voor het nog fascistische Spanje. Hazeu schrijft dat de militaire putsch in Chili Lucebert ‘beroerde’ en citeert twee strofen uit het gedicht ‘chili-allende’. De eerste is: ‘als een eenzame mier op het asfalt of als een bij in de nacht nog onder de helm zonnige herinneringen stond hij voor de muur’ Beurskens fileert deze strofe en laat zien hoe onzinnig de vergelijking is. Hij stelt ook vele kritische vragen bij de titel van het beroemde gedicht ‘minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesia’. Tenslotte laat hij zien hoe literatuurwetenschappers zich vertilden aan het kwatrijn ‘telby toech tarra’, terwijl dat toch maar een spelletje was over boekhouden en rekenen, waar Lucebert bang voor was. ‘En toch… Eerder merkte ik al op dat ik me als dichter vaak oplaadde aan de taal van Lucebert.’ Zou dat niet in de toekomst minder gebeuren?
‘Door de schaduwen bestormd; Reflecties op de controverse rond de oorlogsjaren van Lucebert’, onder redactie van Yi Fong Au en Tommy van Avermaete, uitg. Oevers, Zaandam 2019. 316 bladzijden
=
Gangstermethoden en bluf
De wereld laat zich belazeren door gangstermethoden en bluf. Liegen, bedriegen en een grote muil opzetten en pas als wat je hebt aangericht is opgeruimd door de geschiedenis, kruip je met een huilerig rezicht in de beklaagdenbank. Dat is wat Eric Vuillard laat zien in ‘De orde van de dag’, prachtig vertaald door Liesbeth van Nes. Het gaat over de annexatie van Oostenrijk door Hitler en zijn boevenbende, mede mogelijk gemaakt door de Oostenrijkse bondskanselier Schuschnig, die zich door de nazi’s liet overdonderen, maar die al eerder in Oostenrijk vakbonden en sociaaldemocraten verbood, in navolging van Dolfuss. Hij behoorde tot de Austro-fascisten. Na de oorlog werd hij hoogleraar in Amerika.
‘de wereld zwicht voor bluf. Zelfs de meest gedegen, de meest starre wereld, zelfs de gevestigde orde die nooit zwicht voor de roep om rechtvaardigheid, die nooit buigt voor het volk dat in opstand komt, buigt voor bluf. ‘Daar, op het balkon van Sisi’s paleis, spreekt Hitler, met een vreselijk rare, lyrische, verontrustende stem, en beëindigt zijn toespraak met een rauwe onaangename kreet.’ De menigte op het plein kon toen een paar woorden onderscheiden, ‘oorlog’, ‘Joden’, ‘wereld’. En de menigte brult. Nu klinken de woorden: ‘Democraten’, ‘fake news’, ‘een muur’ en de menigte brult: ‘Send them back!’
=
Krankzinnige gebeurtenissen Maja Haderlap heeft met ‘De engel van het vergeten’ een boek geschreven over haar jeugd die ze niet kan vergeten. Het gaat over een meisje, Mic, dat geboren is als kind van een bosboer in Karinthië. Haar grootvader is door de Nazi’s getormenteerd. Hij deserteerde als Wehrmachtsoldaat en vluchtte de bossen in als partizaan. De vader van Mic werd als tienjarig jongetje door de Oostenrijkse politie aan zijn voeten opgehangen om hem te laten bekennen waar zijn vader was. De jongen werd de jongste partizaan en was voorgoed getraumatiseerd. Hij zoekt vergetelheid in hard werken. Alleen als hij dronken is, komen de angstgevoelens en zijn eenzaamheid, het wantrouwen, naar boven. Daardoor wordt zijn huwelijk ook verpest. De moeder van Mic lijdt er onder, maar meent dat ze niet van haar man kan scheiden. Ze raakt verbitterd, maar zorgt er voor dat haar dochter, die naar de vader trekt, naar het gymnasium kan en later theaterwetenschap gaat studeren in Wenen, net als de schrijfster. Het Land Karinthië is in 1920 ontstaan uit het hoofddeel van het hertogdom Karinthië, een "kroonland" binnen het Oostenrijkse keizerrijk, dat na het verlies van de Eerste Wereldoorlog uiteenviel. Daarbij maakte het nieuwe Koninkrijk van Serven, Kroaten en Slovenen aanspraak op het zuidoosten van Karinthië, waar Slovenen wonen. Bij een volkstelling sprak een kleine 60% van de kiezers zich uit voor aansluiting bij Oostenrijk. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwamen de Slovenen in opstand tegen de Duitse overheersing. Later werd hun dat kwalijk genomen door Duitsgezinden. ‘Karinthië, spreek Duits! En ze doen het allemaal in hun broek, de Duitse taal wordt met oorvijgen en stokslagen in hun vingers en hun hoofd geramd. Ze groeten elkaar tot op de dag van vandaag met: Jij, smeerlap, jij met je stinkende gat, huilebalk, ben je nog steeds bang?’ Kortom, het was in de vorige eeuw altijd ellende in dat gebied. De grootmoeder van het meisje woont op de boerderij en zij is een ouderwets kruidenvrouwtje met allerlei huishoudelijke taken. Mic is op haar gesteld en zij krijgt te horen over Ravensbrück waar de vrouw was geïnterneerd en wat ze op wonderbaarlijke wijze overleefde, maar de ervaringen hebben ook haar getekend. De latere begrafenis van de vrouw wordt door het meisje nauwkeurig opgetekend, zoals de bidstonden bij de kist en het wegdragen van de gestorvene waarbij de kist ook in de deuropening wordt gezet, zodat het lichaam afscheid kan nemen van het huis en even later van de landerijen. Er zijn twee ikken in het verhaal: de belevende en de beschouwende. De laatste weet het jonge kind goed te treffen in haar onwetendheid en onschuld. Als de grootmoeder een gerstekorrel aan haar ooglid ‘afbidt’: ‘Ik moet op haar voorbeden ne verujem - ik geloof niet - antwoorden en in de genezing geloven, zegt ze. (…) Omdat ik toegeef dat ik twijfel spreek ik de waarheid en werkt de magie van de woorden, dat verbeeld ik me tenminste, maar zeker weten doe ik het niet.’ Ouder wordend worstelt het kind met eenzelfde probleem als de vader: wat laat ze toe tot het bewustzijn? De werkelijkheid is vaak te erg. Behoort de volgende uitspraak tot de beleving van het kind of tot de beschouwing van de volwassen verteller? ‘De gebeden kunnen van het papier worden gelezen en worden aangeraakt, maar het is beter om ze uit je hoofd te leren, want de werking schuilt in het gesproken, niet in het geschreven woord.’ De laatste overtuiging past bij de theaterwetenschapster, die ook gedichten schrijft, in het Sloveens. Grootmoeder vertelt dat de Duitsers een Russin hadden doodgeslagen vanwege haar gedichten. Zo gevaarlijk kan taal zijn. Haar wetenschappelijk werk is in het Duits, zo blijft ze gespleten. In het volgend citaat is de volwassen beschouwster aan het woord: ‘In de tijd dat ik bij het theater in Klagenfurt werk zal de Sloveense taal zich uit mijn teksten terugtrekken. Op een dag zal ik vaststellen dat ze in mijn notities en aantekeningen niet meer aanwezig is, dat ze uit mijn laden is verdwenen, dat ze mijn bureau heeft verlaten en haar mooiste kleren heeft meegenomen.’ Een andere bekende Sloveen is Peter Handke. Hij werd in Karinthië geboren als zoon van een Karinthisch-Sloveense kokkin. Op de Nederlandse uitgave van Haderlaps boek staat: ‘Wat een hartverscheurend verhaal’ - Peter Handke. Natuurlijk, Peter heeft alles herkend. ‘Roman’ staat ook op de voorkant van het boek. Dat lijkt me niet juist. Het is een verslag van een jeugd en ‘een standbeeld voor de vergetenen’. Maja Haderlap, De engel van het vergeten, Cossee, Amsterdam 2019 300 bladzijden
=
Beredeneerde bewondering
Het filosofisch leesavontuur van Hans Achterhuis over het werk van Coetzee is zeer actueel. Dat betekent dat Achterhuis duidelijk maakt dat het oeuvre van Coetzee ons nu veel heeft te zeggen, maar ook dat zijn leesavontuur actueel is. Het blijkt bijvoorbeeld uit het aanhalen van de kunstbijlage van NRC Handelsblad ‘van het weekend (17-18 februari 2018) waarin ik aan deze tekst werkte’. Het artikel dat Achterhuis naar voren haalt is van Robin van Maagdenberg die in Zwolle de tentoonstelling van Neo Rauch bezocht. Van den Maagdenburg werd begeleid door een kunstenares, een psycholoog, een marketingexpert en een kunstexpert. Er wordt gesteld dat een kunstwerk ‘je direct in het hart moet raken’, ‘je geest moet grijpen zonder dat je het uit kunt leggen’, maar de beschouwers ontdekken ook ‘mooie’ schilderijen. Het ging Achterhuis om het feit dat esthetische oordelen ‘niet puur individueel en vrijblijvend’ zijn. Het smaakoordeel over grote kunst, bijvoorbeeld het Wohltemperierte Klavier van Bach, overstijgt het individuele ‘zonder objectieve waarheid te kunnen claimen’. Dit staat in het hoofdstuk over de postmoderne roman. De postmoderniteit begint met Nietzsches perspectivisme. Achterhuis bekritiseert de Vlaamse filosoof Maarten Boudry die denkers als Foucault, Derrida en andere postmoderne filosofen ervan beschuldigt dat zij handelden in ‘alternatieve feiten’ en in ‘feitenvrije’ wetenschap. Dit zou uiteindelijk leiden tot Trumps leugens die verkocht worden als ‘alternatieve feiten’. Achterhuis schrijft dat Boudrys beweringen kant noch wal raken en erger dat zijn claim ‘totaal niet op feiten is gebaseerd’. Het lijkt of Boudry alleen maar verkeerde samenvattingen van de bedoelde filosofen heeft gelezen. Achterhuis: ‘De betekenisvolle waarheid is niet, zoals vaak smalend of serieus wordt aangevoerd, ‘ook maar een mening’, maar ook al wordt ze nooit tot absolute zekerheid, zij dient te worden nagestreefd in wat Kant en Arendt een ‘erweiterte Denkungsart’ noemen.’
Op de kaft van het boek staat een getekend portret van Siegfried Woldhek. Deze kunstenaar weet steeds treffend een interessant mens af te beelden. Hier Coetzee: precieus, achterdochtig, spottend, kwetsbaar, superieur. Subtiel detail: hij houdt zijn rechterarm achter zijn rug van het zwarte of diepblauwe colbert; we zien vier vingers klemmen om de linkerarm. Houvast, maar niet erg gezekerd.
Achterhuis heeft een persoonlijk boek willen schrijven over Coetzee. Als protestant-christelijk jongetje las hij boeken over Zuid-Afrikaanse boeren, toen hij nog geen notie had van koloniserende blanken. Paul Kruger was een vaderlandse held. In hoofdstuk 3 bespreekt Achterhuis ‘De omgang met het koloniale verleden’. Het is een actuele discussie: moeten we straatnamen veranderen, beelden verwijderen, Zwarte Piet in de zak stoppen? Balkenende wilde de oude foute helden juist als voorbeeld stellen. Hij heeft niet dezelfde ontwikkeling doorgemaakt die Achterhuis’ meningen veranderde. Baudet wil juist terug naar Jan Pieterszoon Coen. Hij houdt de zweep nog achter de rug, maar als hij de meerderheid krijgt van het angstige volk, komt die ongetwijfeld naar voren. Hoe moeten we, vraagt Achterhuis met het verleden omgaan? Geen beeldenstorm, maar genuanceerd commentaar. Jammer dat het volk voorlopig niet wil luisteren, maar achter zoet gefluit loopt. De verschillende boeken van Coetzee en zijn abstracte motieven als dierenleed, geweld, seksualiteit, vluchtgedrag, opoffering, waarheid en differentie en utopie/dystopie krijgen ruime aandacht in Achterhuis’ leesavontuur. Hij nodigt mij uit tot herlezing van Jongensjaren, Wachten op de barbaren, In ongenade, De kinderjaren van Jezus en dwingt me tot het lezen van Mr.Foe en Mrs. Barton, Schemerlanden. Coetzee is een klassiek auteur in de betekenis: van blijvende waarde, zoals Vergilius, Shakespeare, Goethe, Eliot. De biograaf van Coetzee, J.L.Kannemeyer, citeert de schrijver zelf uit zijn lezing ‘What is a Classic?’: een boek is klassiek als het gedurende lange tijd steeds opnieuw wordt ‘gelezen, geïnterpreteerd en gecontextualiseerd. Steeds krijgt het nieuwe betekenissen.’
Achterhuis’ mening is ook veranderd. Zocht hij eerder vooral geëngageerde schrijvers op en meende hij dat Coetzee niet strijdvaardig genoeg was. Het steeds maar plaatsen van vraagtekens was niet activistisch genoeg. Coetzee leerde hem dat hij het ene zwart-witdenken had ingeruild voor het andere. Achterhuis gaat in discussie met Antjie Krog die hij vooral bewondert als voordraagster van haar gedichten, maar die naar zijn smaak zich laat vangen in de keuze voor zwartheid. Coetzee biedt geen oplossingen. De roman biedt geen eenduidige waarheid, maar is steeds ‘dialogisch en polyfoon’. Na het lezen van In ongenade las en herlas Achterhuis alle boeken van de bewonderde auteur en begreep hij dat literatuur de lezer kan confronteren met steeds diepere lagen van menselijk bewustzijn.
Hans Achterhuis, ‘Coetzee, een filosofisch leesavontuur, Lemniscaat, Rotterdam 2019
=
De mythologie van water
De rivier ligt binnen ons, de zee ligt om ons heen;
De zee is ook waar het land ophoudt, het graniet
Waar hij zijn tanden in zet, en de stranden waar hij zijn
Suggesties opwerpt over eerdere en andere creatie:
De walvisruggegraat, de degenkrab, de zeester;
De poelen waar hij ter bezichtiging
De fijnere algen en zijn maritieme anemonen aan ons presenteert.
Hij werpt naar voren wat wij verloren, het gescheurde sleepnet,
De kapotte kreeftenfuik, de gebroken roeiriem,
Gerei van dode vreemdelingen. De zee heeft vele stemmen,
Vele goden, vele stemmen.
(Uit Four Quartets, The Dry Salvages, T.S.Eliot)
Als met water zelf, met de gedachte spelen, Spelen dat je ooit en eindelijk Zult weten wat het is, Het is regen geweest, een rivier, een zee, Hier was het, hier heb ik het gezien, En zie ik water en weet niet wat het is. Rutger Kopland
Water ziet er steeds weer anders uit. Uitkijkend over de zee bij Skye, kun je dat goed zien. De betekenis van water, filosofisch, psychologisch en zelfs spiritueel is in veel literatuur te vinden. Grote geesten keken al meer dan duizend jaar uit over water en zagen verschijnselen en trokken hun conclusies. Wist u dat wij anders dan andere apen kleine zwemvliezen hebben tussen duim en vingers en dat we daarom naar het water worden getrokken? Mark Harris speelde in ‘Man from Atlantis’ een overlevende van het verloren continent. Harris heeft bovenmenselijke krachten, zo kan hij onder water ademhalen en extreme dieptedruk weerstaan. Veel mensen keken naar de serie omdat de zwemmende man een fascinerende werking had.
Water is goed voor ziel en lichaam.
Wist u dat als een regenboog meer rood heeft, de druppels van de regen groter zijn?
De eilandbewoners van de Pacific konden het water lezen. Ze hadden geen kaarten, geen kompas of sextant, maar ze wisten waar ze naar toe moesten en hoe ze zich moesten gedragen bij tornado’s. Op de Chinese zee, berucht om zijn stormen, dobbert een beroemde kapitein in een kano. Alleen door een dierenhuid en een paar latjes is hij beschermd tegen het diepe water. Een scheepsbemanning ziet hem en vraagt of hij niet aan boord wil komen, maar de kapitein zegt dat hij dat alleen wil doen als hij zo veel dinars krijgt. Ze besluiten om te betalen. Eenmaal aan boord waarschuwt hij voor een storm. Hij wil wel adviezen geven. Ze moeten hun lading overboord gooien en de grote mast omzagen. Daarna moeten ze de kabel naar het grote anker doorsnijden en het schip laten drijven. Na drie dagen komen ze in een typhoon, die drie dagen en nachten huishoudt. De geringe zwaarte van het schip laat hen drijven op de golven als een kurk. Op de vierde dag wordt het kalm en varen ze verder naar China. Op de weg terug van China, met nieuwe lading, vraagt de kapitein op een bepaalde plek te stoppen, een sloep uit te laten gaan en het verloren anker op te halen. De bemanning is verbijsterd en vraagt de kapitein hoe hij wist waar het anker was en hoe hij de typhoon kon voorspellen. Hij antwoordt dat kennis van de maan, de getijden, de wind en de signalen van het water alles voorspelbaar maakt. Zo kon hij het water lezen. (Tristan Cooley, How to read water)
Bij lage druk is de capilaire werking van bodem en wortels geringer en laat het land water los waardoor het in de bergen allerlei stromen laat lopen, die zich verzamelen tot beekjes, riviertjes en uiteindelijk zie je bijvoorbeeld in de stad Inverness (aan de mond van de Ness) de rivier woest stromen naar zee. Het lijkt op de mensen die uiteindelijk samen komen in de stad, neerdruppelend uit de bergen rondom de stad.
Water is heilzaam. Water reinigt en maakt schoon: zowel intern als extern is water heel belangrijk voor onze gezondheid en ons leven. Het baden in warm water en krachtige bronnen was een algemeen gebruik. Natuurlijke bronnen zijn vaak heilzaam. Sommige bronnen zijn nog steeds bedevaartplaatsen voor de zieken en de zwakken. In Lourdes en in Kyoto.
Psychologisch symboliseren water en andere vloeistoffen vaak emoties, die moeten stromen om spontaan en levenskrachtig te blijven. Bevroren water in de droom kan wijzen op geremde emoties. Tranen kunnen een uiting zijn van de vernieuwing waarmee het terugvinden van het contact met emoties gepaard gaat.
In de oorspronkelijk Hebreeuwse tekst wordt in Genesis de hemel aangeduid met een dualis dat water(en) betekent. De geest gods zweefde over de wateren. God scheidt de hemelse wateren van de aardse wateren, de zeeën. Chinezen beschouwden water als de woonplaats van de draak: een wijze god.
Bij Thales van Milete is water de oorsprong van alle dingen. Water is als oerzee in veel scheppingsmythen de bron van alle leven, dat eruit opstijgt; tevens is het het element van oplossing en verdrinking. Dikwijls worden wereldperioden uit de scheppingscyclus door een zondvloed beëindigd, waarbij de goden onwelgevallige levensvormen vernietigen. Psychologisch is water een symbool van de onbewuste diepere lagen van de persoonlijkheid, waarin geheimzinnige wezens huizen (vissen). Als een van de elementaire symbolen is het ambivalent, omdat het enerzijds leven en vruchtbaarheid schenkt, anderzijds verzinken en ondergang vertegenwoordigt. Elke avond zakt de zon in het water van de westelijke zee, om 's nachts het dodenrijk te verwarmen; daardoor staat het water ook in relatie met het hiernamaals. Dikwijls worden de 'onderaardse wateren' met de chaos van de oertijd geassocieerd, terwijl het uit de hemel vallende regenwater als levenschenkend wordt beschouwd. Draaikolken (spiraal) verbeelden moeilijkheden en ommekeer, rustig voortstormende rivieren het planmatig verlopende leven. Vijvers en poelen van vooral ook bronwateren worden in veel culturen als verblijfplaats van natuurgeesten beschouwd, van nixen en nimfen, van diverse voorspellende (en vaak ook gevaarlijke) waterdemonen. Ook hierin komt de tweeduidige symboliek van het water tot uiting. Een soort dualiteit vormt in het christelijke sacrament het met wijn vermengde water, waarbij het passieve element vermengd wordt met het 'vuur' van de wijn, wat duidt op de twee naturen (God en mens) in de persoon van Jezus. Ook het beeld van de Temperantia (matiging), bijv. op tarotkaarten, vertoont de vermenging van water en wijn. Water speelt in de christelijke iconografie overigens vooral een rol als reinigend element, dat bij de doop de smetten van de zonde afwast. Bekend is het veelvuldige gebruik van wijwater in de katholieke kerk. Het wassen van boeddhistische beelden in het verre Oosten. Men kent zowel het nog niet met zalfolie (chrisma) vermengde wijwater als het op bepaalde hoogtijdagen gezegende 'aqua benedicta', dat gelovigen mee naar huis nemen om er hun wijwaterbakje mee te vullen. Men doopt er de vingers in om het kruisteken te maken, terwijl ook wel druppeltjes van het gewijde water in huis geplengd worden. De volksvroomheid wil dat op aarde gesprenkelde wijwaterdruppeltjes ook de ,arme zielen in het vagevuur' helpen en de gloed van de louterende vlammen verzachten. Een nicht van mij nam water mee uit Lourdes. Als het flesje bijna leeg was, vulde ze het aan met kraanwater. De heilzame kracht bleef immers gespaard. Vreemd aan het Europese wereldbeeld is de opvatting van het hiernamaals als waterrijk, zoals die, te oordelen naar afbeeldingen op beschilderd aardewerk, vermoedelijk bij de Maya's van Yucatán (MiddenAmerika) bestond. Bij de Azteken heette het paradijs van de regengod Tlaloc 'Tlalócan', een heel wat vrolijker oord dan de onderwereld Mictlán, waar gewone stervelingen na de dood verbleven (hel).
Wijdverbreid is de verering van water dat rechtstreeks uit de aarde opwelt, als een geschenk van de onderaardse goden, vooral als het warm is of veel mineralen bevat (thermische en geneeskrachtige bronnen). Diverse grotten in de Pyreneeën, waar in de IJstijd culten werden onderhouden, bevinden zich in de buurt van zulke bronnen. Ook in de Oudheid werden ze vereerd; votiefgeschenken getuigen hier nog van. Vooral bij de Kelten werden heilige bronnen vereerd, omdat het water ervan afkomstig zou zijn van de schenkende Moeder Aarde (bijv. de godin Sul van de warme bronnen in Bath, Engeland). Het gebruik, munten in bronnen en fonteinen te werpen, zal wel teruggaan op symbolische offers aan watergoden, die wensen zouden kunnen vervullen, volgens de gedachtegang water-aarde-vruchtbaarheid-geluk-rijkdom. Ook nimfen werden bij bronnen vereerd, als verpersoonlijking van goede natuurkrachten; bij de Grieken bijvoorbeeld de Najaden.
De voorstelling dat ritueel gewijd water zegen kan brengen, waarbij de reinigende en bevruchtende werking van het water in een religieuze rite vervat is, beperkt zich niet tot de katholieke eredienst, maar komt ook in culten buiten Europa voort, zoals in het parsisme. In Indonesië worden in trance verkerende dansers met gewijd water bevochtigd, om ze tot de werkelijkheid terug te laten keren. Een symbolisch reinigend werking had water onder mee in de laatantieke Isis-cultus Het christelijke doopwater moet als sacrament alle overgeërfde smetten afwassen en zo een 'wedergeboorte' doen plaatsvinden. In het oude Mexico bestond een soortgelijk wassing van pasgeborenen, waarbij de vroedvrouw de bede uitsprak dat het water alle kwaad dat het kind vanwege de ouders aankleefde, zou wegnemen. Ook rituele baden zijn in veel oude culturen bekend, baden die dus niet alleen als hygiënische handeling dienden, maar ook als symbolische reiniging. Zo waren er de kunstmatige badvijvers in de ruïnestad Mohendsjo-Daro uit de Indusbeschaving, de nog steeds bestaande rituele reiniging van hindoes in de Ganges, de 'lustratiebekkens' in Knossos op Kreta, reinigingsbaden aan het begin van de Eleusinische mysteriën en soortgelijke symbolische handelingen in laatgriekse culten ('voor de vromen is een druppel genoeg, maar zondaars kan ook de oceaan met zijn stromen niet schoonwassen'). Ook in het oude Mexico kende men symbolische reinigingsbaden; de priesterkoning van de heilige stad Tollan placht te middernacht rituele wassingen te verrichten, en de stad Tenochtitlán had drie gewijde badplaatsen. Bij het Xochiquetzal-feest (bloemen) moest heel het volk 's morgens vroeg baden, en wie dit verzuimde, werd met huid- en geslachtsziekten gestraft. Rituele wassingen behoren in de islam tot de religieuze regels; slechts als water ontbreekt (in de woestijn) mag het door zuiver zand vervangen worden. Stromend water, en vooral zeewater, spoelt boze magie weg. Om chtonische goden (aardgoden) te bezweren, moet men bronwater gebruiken; hemelse wezens roept men daarentegen met regenwater op. De dauw, die op halmen condenseert, is volgens Plinius (23-79 n.C.) een ware artsenij, een hemelse gave voor ogen, zweren en ingewanden'. Dauw ontstaat volgens voorstelling van de Ouden uit de stralen van de maneschijn of de tranen van Eos, de godin van de dageraad. In de christelijke symboliek is de dauw als de uit de hemel neerstromende genadegaven van God. In de alchemie werd 'ros caelestis' (hemeldauw) in doeken verzameld, zoals in het 'stomme boek' (Mutus liber) uit het jaar 1677 wordt vermeld. Ook in de symboliek van de dieptepsychologie wordt veel belang gehecht aan het element water, dat niet voedt, maar wel een levensnoodzaak is en dat ook leven schenkt (kinderen komen uit plassen of bronnen in de mensenwereld) en behoudt. Het is het grondsymbool van alle onbewuste energie, en dus ook gevaarlijk, als het (bijvoorbeeld in dromen) door overstromingen buiten zijn grenzen treedt. Het is echter een gunstig symbool, als het water (als vijver of rivier, maar ook als meer dat niet buiten zijn oevers treedt) op zijn plaats blijft en daardoor, zoals in veel sprookjes, echt 'levenswater' is.
Een ambivalent symbool dat in vele mythen wordt gezien als oerzee, de bron van alle leven waarin geheimzinnige wezens huizen, maar dat ook het element van oplossing en verdrinking bevat.
Water heeft nog verscheidene andere symbolische betekenissen: Het leeftijdsloze water is door zijn ondoorgrondelijke diepte een symbool van de chaos of het onbewuste, van die werkelijkheid waarin alles potentieel aanwezig. Het is dan verwant met het Chinese Tao. Een terugkeer naar het water, het onbewuste, geeft alles terug wat verloren is gegaan door de entropische krachten van de tijd en herstelt het vermogen om open te staan voor nieuw leven, nieuwe ideeën en nieuwe relaties. Het onbewuste bevat net als het water het element van het verborgen-zijn, de vervoering en het geheim. Het oerwater, waaruit de aarde als oerheuvel is ontstaan, is ook de plaats van de gedaanteverwisseling ( Proteus) en van de verlossing. Over het water van de grensrivieren Styx en Acheron worden de doden naar de overkant gebracht. De Lorelei trekt de scheepslieden in de stroom naar beneden in de onderwereld. Het land is een symbool van het bewustzijn. De aanlegsteiger is een schakel tussen aarde en water en een symbool van de zwevende situatie tussen bewustzijn en het onbewuste. 'In het water kijken' betekent naar zichzelf, naar zijn schaduw toegaan. Geen wonder dus dat in de poëzie water een belangrijk element is. Er is een ontzagwekkend uitgebreide bloemlezing te maken van watergedichten. Zelf bleek ik meer dan 50 watergedichten te hebben geschreven.
Ik begin met Kloos: Van de Zee
De Zee, de Zee klotst voort in eindelooze deining, De Zee, waarin mijn Ziel zich-zelf weerspiegeld ziet; De Zee is als mijn Ziel, in wezen en verschijning, Zij is een levend Schoon en kent zichzelve niet.
Zij wischt zich-zelven af in eeuwige verreining, En wendt zich altijd om, en keert weer waar zij vliedt; Zij drukt zich-zelven uit in duizenderlei lijning En zingt een eeuwig-blij en eeuwig-klagend lied.
O Zee, was Ik als Gij in al uw onbewustheid, Dan zou ik eerst geheel en groot gelukkig zijn;
Dan had ik eerst geen lust naar menschelijke belustheid Op menschelijke vreugd en menschelijke pijn;
Dan was mijn Ziel een Zee, en hare zelfgerustheid, Zou, wijl Zij grooter is dan Gij, nog grooter zijn
Willem Kloos
Kinderrepubliek
In Bemposta, 30 km ten zuiden van Miranda do Douro, richtte een pastoor in 1956 een republiek met zelfbestuur op. De burgers waren twee tot drieduizend kinderen. De president was nauwelijks 12 jaar. Ze sloegen een eigen munt en beheerden een benzinestation. Je vraagt je af waarvoor. Reden ze daar ook in auto’s of kregen ze zo geld van voorbijgangers in de officiële munt van het omringende land. Hoe kwamen ze anders aan geld om dingen te kopen en in te voeren? Een beroemd circus financierde re republiek. Waarom? Hoopten ze zo nieuwe artiesten te kweken? Ze vingen straat- en weeskinderen van elders op. Hoe lang kon dat goed gaan? Natuurlijk werden de kinderen ouder en dan moesten ze vertrekken, maar de nieuwe kinderen zullen vast geen harmonie hebben gebracht. Zelfs als de kinderen een gesloten groep waren, zouden problemen komen. Denk aan Lord of the Flies van William Golding.
=
Vreemde ontroering
Waarom word ik door kerken en kloosters, niet alleen kathedralen of eenvoudige romaanse gebouwen aangetrokken als een magneet? In Frankrijk zijn ze meestal open en vlug ga ik naar binnen, bewonder de architectuur en erger me aan de prots en praal van de beelden, de voorspelbaarheid van de houdingen van de heiligen, de onvermijdelijke Jeanne d’Arc, die niettemin werd verbrand als een heks. In Portugal is de hysterie over het lijden van Christus nog sterker aanwezig. Een lichaam overdekt met wonden van de geseling, een man aan een kruis, hangend, spijkers door handen en voeten, wat helemaal niet kan. Hij zou met touwen moeten worden gezekerd. Overal de met pijlen doorschoten Sebastiaan. Rochus met de pestbuilen en het hondje. De barokke altaren etc. Maar niettemin ga ik naar binnen. In Guimaraes zag ik in een kerk een doopplechtigheid. Een hele familie was verzameld op het koor. Een priester in een witte superplie, een koorhemd, had een microfoon in de hand en riep van alles in de richting van de dopeling. Dat was een jongetje van een jaar of anderhalf, gekleed in een een broek en colbert. Hij rustte op de armen van zijn vader en leek alles goed op te nemen. De priester lachte naar hem en leek diep weg te denken: misschien kan ik jou in de toekomst ook misbruiken. Op een belangrijk moment schepte hij water met een schelp. De vader bood het kind aan: hoofd naar voren, de beschoende voeten naar achter, in zijn armen. Het water vloeide over zijn hoofdje. De moeder raakte ontroerd, maar veegde onmiddellijk het hoofdje droog. De jongen huilde even en ik moest slikken. Emotie schoot omhoog. Waarom? Het doopsel ontroerde mij. Waarom? Vanwege de emotie van de moeder en de vader en de familieleden? Omdat hij nu deel uitmaakte van de gemeenschap? En daarvoor dan? Waarom zo laat? Als hij ziek was en zou sterven, kwam hij volgens dat krankzinnige geloof in het voorgeborchte. Nu kwam hij in de hemel, als hij onverhoopt zou sterven. Er kwamen jongetjes die tuiltjes met bloemen uitdeelden aan de peetmoeder en -vader en aan andere familieleden. Ik zal maar niet noteren wat ik dacht bij het zien van de witte jurk van een familielid met een pronte bibs. Een jonge vrouw begon, begeleid door gitaar en klein orgel ‘Ave Maria’ te zingen. Ze deed haar best en de lange uithalen waren vast weer heel ontroerend. Toen gingen de belangrijkste aanwezigen met de priester naar de sacristie. Anderen gingen gewoon naar de uitgang van de kerk. Later zagen we de familie buiten, op weg naar een café. De priester had zich inmiddels verkleed tot joviale gezette man met een shirt met korte mouwen. Hij sprak met de moeder en de meter en hij dacht aan de borrel en de sigaar die zouden komen. Hij lachte en het kind werd weggevoerd in een kinderwagen, overstelpt door vreemde indrukken die hij misschien nooit meer zou kunnen terugroepen, maar die diep van binnen opgeslagen werden en er voor zorgden dat hij later, afgezien van de vele foto’s die waren gemaakt door een beroepsfotograaf, ontroerd raakte als hij zag hoe een baby werd gedoopt.
Wraak
Wat herinner je je van je vader? In ‘Strikken’ van Domenico Starnone is het de manier waarop hij zijn veters strikte, een gewoonte die zijn zoon overnam.
De titel van de roman heeft te maken met zich verstrikken in echtelijke ontrouw. Aldo wordt als 32-jarige verliefd op de 19-jarige Lidia. Het is een vreugdevolle verhouding, maar hij laat voor haar zijn vrouw Vanda in de steek, samen met zoon Sandro en dochter Anna. Pas na jaren keert hij terug en zijn vrouw neemt gruwelijk wraak door hem te kleineren en te koeioneren. Hij laat dat gebeuren. Als ze tachtig zijn keren ze terug van een weekje vakantie, vol gekibbel en dan blijkt hun appartement overhoop te zijn gehaald door inbrekers, zigeuners wellicht. Alles is kapot, boeken verscheurd, vazen gebroken. De politie wordt er bij gehaald, maar dat levert weinig op. Aldo gaat wanhopig opruimen. Hij vindt de brieven die zijn vrouw schreef en die hij nooit beantwoordde in zijn euforie met Lidia. Hij zoekt de naaktfoto’s van Lidia, die in een geheim vakje van een blauwe kubus zaten en die verdwenen zijn. Hij vermoedt dat de zigeuners hem willen chanteren met de foto’s. Zijn vrouw denkt dat ze losgeld zullen vragen voor de kat.
Het boek bestaat uit drie boeken. In het eerste lezen we de brieven van Vanda. Ze is woedend en terecht, want Aldo laat haar maanden en jaren in de steek en bekommert zich ook weinig om de kinderen. Zij zet hem uit zijn vaderschap. De kinderen groeien op zonder vader en met een zuinige en woedende moeder. Af en toe zoekt hij de kinderen op of vraagt ze te logeren in het huis van een vriend, want hij wil Lidia niet met ze belasten. Hun vader wordt een vreemde. Hoe herinner jij je vader?
In het tweede boek is Aldo aan het woord. Hij legt zichzelf uit wat hem is overkomen en deze lezer denkt: ja, maar je hebt je gezin gruwelijk in de steek gelaten. Nu krijgen we te lezen over de inbraak en over de wraak van zijn vrouw. In boek drie komt de dochter aan het woord, inmiddels een vijftiger. Zij is geestelijk verminkt door de gezinssituatie. Ze heeft ruzie met haar broer. Samen moeten zij de kat verzorgen. Uiteindelijk halen zij het huis overhoop op zoek naar bewijzen van ontrouw van de moeder en neemt zij de kat mee zonder bericht achter te laten.
Er waren twee recensenten die toch nog enige hoop zagen in het hele verhaal. Wat was dat dan? Dat Anna haar huilende broer troostend omarmt. Daarna gaan ze samen de boel kort en klein slaan en neemt zij zonder bericht de kat mee. De kinderen zijn evenzeer slachtoffer van de ontrouw van hun vader en de wraak van hun moeder.
Ach Coïmbra
We gingen niet naar Coïmbra: niet omdat de oude universiteit volgens
Rentes de Carvalho ‘bijna verpletterd’ werd door ‘de sombere,
plompe gebouwen die Salazar’ er vanaf 1950 naast heeft laten zetten. Wel omdat de stad 120 km van Porto is verwijderd, een stad die we evenmin bezochten omdat we kozen voor de natuur van Noord-Portugal. Coïmbra komt van Conûmbriga. De oude Romeinse weg stak de Mondego ver via een stenen brug. In de 6de eeuw waren hier de Westgoten de baas. Ze waren al Christelijk. De stad had een bisschopszetel en een eigen munt. In 716 kwamen de `moren, maar zij lieten de Christenen met rust. In 878 werd de stad niettemin heroverd door de Christenen. In 989 waren de Arabieren terug, plunderend en in 1064 waren ze weer weg. Inês de Castro werd hier vermoord door de vader van haar minnaar en de Inquisitie had een berucht gerechtshof. Inês was de minnares van de zoon van Alfonso VI. De zoon, D.Pedro I, werd bekend als wreed en onverbiddelijk, want hij was gek van verdriet. Later beweerde hij dat hij haar in Bragança wettig had gehuwd. Zij kreeg een praalgraf bij een koninklijke herbegrafenis. Zijn tombe werd tegenover de hare geplaatst, zodat zij elkaar bij de wederopstanding als eerste zouden zien.
-
Verbod en censuur
Het Parthenon van boeken op de Friedrichsplatz te Kassel, van Marta
Minujin is groot. Haar tempel op de plaats van de boekverbranding
destijds bestaat uit glanzende pilaren waartegen de ergens verboden
boeken zijn opgesloten in plastic, om ze tegen de regen en beschadiging
te beschermen. In een pilaar hangen veel exemplaren van hetzelfde boek.
In de andere pilaren komen we ze weer tegen. Zo wordt het een
verzameling niet unieke boeken. Dat Het Dagboek van Anne Frank er hangt
is duidelijk; de werken van Thomas Mann en zijn familie, de
Satansverzen, gedichten van Heine etc., dat begrijpen we. Maar De
Kleine Prins? The catcher in the rye, De Ilias, Die Leiden des jungen
Werthers, Gullivers reizen, Moby Dick, De Klokkenluider van de Notre
Dame?
Misschien dat ergens in een provincie De Kleine Prins is
verboden vanwege de zogenaamde zelfmoord van de Prins? De puber van
Salinger is misschien op bepaalde scholen verboden? De Ilias? De jonge
Werther om pubers te beschermen. De Britse editie van Moby Dick werd
‘sterk gecensureerd, met name wat blasfemische en seksuele passages
betrof: zelfs passages over het seksleven van walvissen sneuvelden,
terwijl veel blasfemisch opgevatte frasen in feite verwijzingen zijn
naar Miltons Paradise Lost. Daarnaast werd alles geschrapt wat maar
enigszins als kritiek op de Engelsen kon worden uitgelegd: zo verdween
het volledige hoofdstuk 25 over de rol van walvisolie bij de Britse
kroningsplechtigheid.’
Walt Disney kon er ook wat van: ‘Vorig jaar, bij de premiËre
van De klokkenluider van de Notre-Dame, ontketenden de nabestaanden van
Victor Hugo een brede maatschappelijke discussie met een open brief in
LibÈration tegen de ‘ordinaire globalisatie’ van de geÎngageerde roman
uit 1832 van hun betovergrootvader.’
En Swift? ‘De geschiedenis van dit boek is op zichzelf al een
avonturenroman. De censuur verhinderde het drukken van de
oorspronkelijke tekst. Pas 178 jaar na het verschijnen van de eerste
uitgave werd deze tekst van de onsterfelijke ‘Gulliver’ volledig in
Engeland uitgegeven. Waarom maakten de toenmalige autoriteiten zich zo
druk om zulk een onschuldig, vrolijk en amusant kinderboek? De reden is
dat Gulliver geen kinderboek was voor kinderen, maar voor grote mensen.
Men wreekte zich op Swift door kleine moraliserende versierseltjes in
te lassen en liet boek zodoende tot een onschuldige fantasie om te
toveren.
Tot nog diepere afgronden van misprijzen zonk het boek in Victoriaanse
tijden. Macaulay raakte maar niet uitgepreekt over de kwalijke
persoonlijkheidsstructuur van Swift, en Thackeray gaat zelfs zover een
christelijk mededelijden met deze beklagenswaardige mens ten toon te
spreiden. Over Gullivers Travels zelf treft men in die lange, oprecht
bewogen tirades overigens weinig aan. Dat het echter een werk van de
satan was, stond natuurlijk wel vast.’
-
Kunst en kapitalisme
Het Giesshaus in Kassel werd gebouwd als een deel van de
HENSCHELEY-fabriek in de 19de eeuw. Hier werden locomotieve, wagens en
vliegtuigen gebouwd. De Nazi’s maakten dankbaar gebruik van de
capaciteiten, met behulp van meer dan 6000 gedwongen arbeiders.
Tijdens documenta 14 wordt dit ronde bouwwerk mt een bijzondere
koepel gebruikt als een filmzaal, voor crossings (2017) van Angela
Melitopoulos. Zij maakte films van open mijnbouw in Lavrion en Skouries
in Griekenland, waarbij de eeuwenoude watercisterns worden vergiftigd,
met rampzalige gevolgen voor bevolking en landbouw van die streken. Ook
films over vluchtelingenkampen op Lesbos en Piraeus.
Kapitalisme is roofbouw. Zij is een monster; hoe meer zij gevoed wordt,
hoe groter haar honger is. De rijken rijker, de armen armer. Kunst?
Kunst moet onthullen. Kunst moet wakker schoppen schreef Louis Paul
Boon. Een van zijn figuren ging naar Kassel om een vliegveld te bouwen,
maar hij moest schuilen voor een bombardement en kroop in een
rioolbuis. Toen hij de volgende morgen wakker werd, en omhoog kroop zag
hij Kassel niet meer. Nee, het was Franske Wauters, ‘die in Kassel de
brieven voor de vreemde arbeiders moest ronddragen en onder het
bombardement in een afvoerbuis voor vuil water gekropen was en, er
uitkomende, Kassel niet meer zag…’
Angela Melitopoulos (b. 1961, Munich) maakte video-essays, bijvoorbeeld
Passing Drama (1999), dat gaat over politieke vluchtelingen die
werden gedeporteertd van Turkije naar Griekenland rond 1920. Velen van
hen werden door de Nazi’s gedwongen te werken. Onder hen ook familie
van Angela. Psychologie en geografie worden in de films verbonden.
Mensen vertellen kalm en analyserend over de vernietiging van het
landschap. Op een naastgelegen scherm zien we grote grijpers en
vrachtwagens de grond wegvreten en afvoeren, omdat er elementen
in zitten die we nodig hebben voor onze mobieltjes en laptops, waarop
ik dit typ.
Maria Lai
Hoewel Maria Lai een zwakke gezondheid had, werd ze toch 94 jaar oud.
Ze stierf in 2013. Als kind vond ze het moeilijk om lezen en spellen te
leren tot een invoelende leraar, de dichter Salvatore Cambosu) haar
vertelde dat ze verzen luidop moest lezen en gewoon het ritme van de
woorden en stiltes moest volgen. Op het eiland waar ze woonde –
SardiniÎ – speelde de orale literatuur een belangrijke rol.
Als kunstenares bleef de articulatie van de taal belangrijk. In 1957
stelde zij inkttekeningen ten toon in de Galleria L’Obelisco in Rome.
Haar onderwerp was de Sardenijnse vrouw aan het werk. Later ging ze
over op stiksels. Draden hingen los aan de oppervlakte en die leken op
betekenisloze schrijfsels. In 1971 liet ze in Galleria Schneider in
Rome nieuw werk zien: weefsels en stiksels in canvas. Steeds bleef
poÎzie en beeld in haar werk aanwezig. In Kassel zag ik ritmische
patronen op doek, ook met houtjes en stokjes, met gespannen draden.
Kunst met een verhaaltje
Het LWL-Museum in M¸nster heeft een rijke collectie kerkelijke kunst.
Als je deze dagen door het museum loopt, kom je na een rondgang in een
trappenhuis. Beneden je zie je dan een berg rotzooi op een stenen
vloer. Het is na de ingetogen en soms ook heftige kunst van
middeleeuwen en renaissance, vanwege alle martelingen en
gewelddadigheden die nu eenmaal bij de christelijke cultuur horen, na
de zorgvuldig geschilderde taferelen en de gebeeldhouwde figuren, een
schok. Is dit de kunst van onze tijd? Michael Dean ensceneerde de
rommel. Hij werd geboren in 1977 in Newcastle en woont nu in Londen.
In het LWL-Museum maakte hij in de zogenaamde lichthof een eigen ruimte
van dik doorzichtig plastic, dat van de balustrade van de eerste
verdieping tot de bodem reikt. In het plastic kijkgaten op de hoogte
van de kunstenaar, zijn vrouw en zijn kinderen. We zien hard geworden
cement, zand, grote lego-plastic vloerplaten, afvalzakken,
papierrommel, plastic afschermlinten. We worden geacht de zaak te
betrachten. Tegelijk worden we betracht.
In de installatie zien we een door betonplaten gelede weg in de vorm
van de letter f, die Dean steeds in zijn werk opneemt. De vorm van de
letter verbeeldt ook een doorgaande abstracte lijn. De andere
voorwerpen verwijzen naar de stadsruimte. Buiten heeft Dean ook
kleeffiguren aangebracht, net als op de plastic folie in het museum. Zo
wil hij laten zien hoe de kunst in het museum overloopt in de stad en
andersom. En zo willen de inrichters van de kunstmanifestatie dat wij
de kunst begrijpen en waarderen. Zonder verhaaltje gaat het niet.
Maar, bedacht ik: was het in de middeleeuwen anders? Toen moest je toch
ook het verhaal van Sebastiaan kennen of de bijbelse verhalen. Het
verschil is dat iedereen die verhalen kende. Nu moet je worden
voorgelicht. De esthetiek? Ach, een betrekkelijk begrip. We kunnen de
Guernica mooi noemen, of mensen die worstelen met en in grote
ballonnen, zoals ik in Kassel zag of vroeger in Kassel een video van
Zidane die in getekende lijnen over het het veld ging of een zwart gat
van Kapoor of een trage video van Bill Viola over mensen die bij elkaar
staan en overvallen worden door wilde waterstromen, die ze omver
werpen, waarna ze ontredderd tegen de grond liggen in het wegstromende
water. Van hem zag ik ook een paar jaar geleden in Tilburg een video
over de ontmoeting van drie vrouwen in een Italiaanse setting, naar een
schilderij van Carmignano. Maria wordt begroet na de visitatie van de
engel door Elisabeth. Een derde vrouw is anoniem. Prachtig!
Raadsels
Veel kunst in Kassel, maar ook in M¸nster lijkt op flauwekul.
Gestapelde rommel, grappen en grollen, rook uit een gebouw,
onbegrijpelijke vondsten, kinderachtige bouwsels, cartoons op de muur
etc. Soms als je op zoek in en om de stad iets vreemds ziet, denk je:
het zal wel kunst zijn, bijvoorbeeld een Brother printmachine in een
koelkast, de inktpatronen er nog in.

Natuurlijk: de tekst is afgekoeld nog voor hij gedrukt is. De tekst zal ons nooit bereiken.
Of een Rudi van de Wint-achtige schildering, of was het een mislukte foto.

Een baby kijkend naar een kabouter:

Een gele stoel op een geel vierkant, in de gaten gehouden door een video-camera:

Zeven led-installaties in een weiland, overtrokken met groen plastic
vanwege de regen gister, onder een dreigende lucht. Het lijkt wel op
een geheimzinnige zonnetempel:

Een opdracht: zoek het witte konijn, ga langs de trap omhoog tot de
derde verdieping en vind een van de wand gevallen kartonnen konijn:
 
Wat is dat zwarte rechthoekje rechts achter de boom?

Of de driehoekige stenen vorm?
=
Het bolletje van Bervoets
Een jonge vrouw, M, twintiger, loopt naar een uitkijktoren en ziet dat
er al iemand op staat. Toch klimt ze met enige moeite naar boven omdat
het warm is en haar knie pijn doet, ook al is ze nog jong. Ze heeft
haar vriendin vaarwel gezegd en ze is onlangs afgestudeerd, cum laude,
maar wat moet ze nu? Een baan aan de universiteit kreeg ze niet en ze
is niet eens uitgenodigd om te praten voor een baan als receptioniste.
Boven staat een oudere vrouw, V, hoewel nog maar veertiger, die ook op
de aanwijzing van een blauw pluizig pratend bolletje is ingegaan om
naar de uitkijktoren te komen. Zij heeft een goede baan, maar ze is op
zoek naar een geliefde. Op een company cursus was de vraag ‘waar wil je
naartoe?’
M komt boven. ‘HÈ’ klinkt het. Dat is geen jogger, maar een vrouw met
een felroze sportjasje. De vrouw praat tegen haar, heeft het over het
uitzicht. M maakt een selfie en V vraagt of zij de foto zal maken, ‘Nee
hoor’, zegt M, ‘het gaat wel’.
Ze schatten elkaar. V denkt dat M tegen haar opkijkt. Ze vinden elkaar mooi.
Ze raken in gesprek, stellen elkaar de vragen die het pluisje stelde:
‘Wat wilde jij later worden toen je klein was?’ ‘Zijn er kinderfoto’s
van jou waarop je lacht, maar dan niet naar de camera, niet omdat
iemand dat van je vraagt?’
Ze geven antwoord op de vragen en dan gebeurt het: ‘Vera loopt naar het
meisje toe en gaat achter haar staan. Ze kijkt over haar schouder waar
zij naar kijkt maar ziet niets nieuws.’ Het meisje praat door. ‘ Heeft
Vera hier nagedacht of is dit een instinctieve actie? Ja en daarom
klopt het. Vera plaatst haar ene hand naast de hand van het meisje op
de reling, terwijl ze haar andere hand op haar achterhoofd legt.’
Maisie laat dat toe. Vera streelt het zwarte haar van Maisie. Maisie
blijft praten en de woorden worden 'gespin, geknor, tevreden gegrom.’
In een volgend deel van de vertelling Fuzzie van Hanna Bervoets is Maisie bij Vera thuis en in haar bed.
Als je met iemand praat en je stelt vragen over zijn of haar jeugd en
je luistert met interesse, dan wordt de ander op zijn minst een beetje
verliefd. Zelfs als je intensief met iemand praat over de glans van een
koperen kandelaar en je voelt wat je zegt, dan raakt de ander ontroerd.
Dat leert het bolletje van Bervoets.
=
Waarnemingen: kleuren, geluiden
Jannie Regnerus is een schilder, een dichter en ja, natuurlijk een schrijver.
In ‘Nachtschrijver’ is Hannah de hoofdpersoon. Zij werkt als
restaurateur van schilderijen in het Riijksmuseum en zij ziet overal
kleur, details, nuances.
ZÛ beleeft zij bijvoorbeeld de kleur van bloed: ‘hoe uit een wond
papaverrood bloed vloeit, dat daarna scharlakenrood stolt om in te
drogen tot auberginekleurige korst’. Mooi hoe we daar woorden voor
hebben.
Hannah beluistert op een keer TsjÍbbe Hettinga, Blindman in deze
vertelling, en is zeer onder de indruk. Zij komt zelf van het Friese
platteland, zoals haar schepster. Zij verstaat het Fries en alle
zintuiglijke indrukken uit haar jeugd worden opgeroepen. Zij leest hoe
de moeder van Blindman de sloot is ingelopen en dat daar nooit meer
over werd gesproken, maar dat tussen de woorden door het verdriet te
beluisteren valt.
Zij hoort dat Blindman weduwnaar is geworden en dat hij zijn vaste
leidster is kwijtgeraakt, dat hij nu in zijn eentje moet kamperen op
het waddeneiland en dat hij er op vertrouwt andere schouders te
vinden waarop hij zijn hand kan leggen. Hannah gaat naar het
eiland en biedt zich aan. Zij vertelt over de schilderijen en Blindman
luistert gretig, wil alle details horen. Daarna gaan ze zwemmen.
Blindman drijft ver weg in vol vertrouwen. Hannah drijft naast hem.
Later betast ze zijn gezicht, nadat ze heeft verteld over een nieuwe
liefde, die haar gezicht laat ontstaan onder zijn vingers. Dat wil
Blindman ook. Zo betast worden. Verder gaat het niet. Hannah gaat terug
naar Amsterdam.
In een epiloog lezen we hoe Blindman wordt begraven. Een zwarte koets
met Friese paarden trekt naar de begraafplaats. Hannah droomt soms van
hem. Blindman loopt over een dijk en sleept met grote zwarte komma’s.
Hij roept iets naar haar, maar ‘de wind snijdt de woorden bij zijn
lippen af.’
Dat is het verhaal. De uitgever noemt het een roman. ‘Novelle’ is wellicht een ouderwets woord geworden.
Het verhaal begint met het signeren van zijn dichtbundel: ‘Een beeld
van jou in de golven’. Blindman kan haar niet zien, maar hij herinnert
zich alle beelden uit zijn jeugd, de kleuren, de vormen. Hij heeft zich
een beeld gevormd van Hannah in de golven, die zich naakt nog nooit zo
onbespied heeft gevoeld.
De kracht van de vertelling zit in de zintuiglijkheid. Elke zin berust
op een nauwkeurige waarneming. Eigenlijk is de vertelling een
prozagedicht. Hannah is een dichter, die heel goed begrijpt wat
Blindman doet. ‘Als kind heeft Blindman de akkers rond vaders boerderij
met verbeelding ingezaaid.’
Dat geldt evenzeer voor Hannah en - durf ik te zeggen - voor Jannie.
Jannie Regnerus, Nachtschrijver, Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2017.
110 pagina’s
=
Wraak van de hond
Er gebeurt heel weinig in Paterson, al schreef William Carlos Williams
er over. Er is een chauffeur van een bus die Paterson heet en gedichten
schrijft; liefdesgedichten onder andere voor zijn mooie, artistieke
vrouw Laura, die gordijnen en kleren beschildert in zwarte en
witte rondingen en stralen. Zij maakt ook cupcakes, die ze bespuit met
witte kringen, zoals alles. Zij verkoopt ze op een boerenmarkt en
verdient daarmee een paar honderd dollar, waarna ze haar man trakteert
op een griezelfilm. De film Paterson begint in bed van het liefdespaar.
Paterson wordt wakker, kijkt op zijn horloge, kust zijn vrouw, ontbijt
en loopt naar de garage van zijn bus, waar hij verder schrijft aan een
gedicht over lucifers, over meer dimensies, in de stijl van Williams.
Een collega vraagt hoe het met hem gaat. Goed, zegt Paterson. De
collega somt op wat er met hem allemaal niet goed gaat. Paterson start
de bus en rijdt door de stad. Allerlei passagiers vertellen elkaar over
wat ze gezien hebben of gelezen, over vrouwen, over anarchisme en zo
voort. In de bus zit een oude tweeling. Die ochtend heeft Laura, die
overdag droomt over succes als ontwerpster of countryzangeres, gedroomd
over een tweeling die zij samen krijgen. Voorlopig is er alleen een
hond, een Engelse bulldog, die op een stoel springt als Paterson thuis
komt en die hij ’s avonds uitlaat en parkeert bij een cafÈ waar hij een
bier drinkt en praat met een cafÈbaas die schaakt tegen zichzelf. Er is
ook een man die steeds wordt weggestuurd door zijn vriendin. Op een
avond in de week die de film vertelt, trekt hij een neppistool en
dreigt te schieten. Paterson werpt hem op de grond. De cafÈbaas laat
lachend het propje zien dat uit de loop komt.
Laura staat er op dat Paterson zijn gedichten copieert en de wereld in
stuurt. Zij is van mening dat hij een groot dichter is. Op de avond dat
zij naar de bioscoop gaan, laat hij zijn notitieblokje liggen op de
bank. De toeschouwer van de film voorziet dat het fout gaat, zoals hij
gedurende het kijken naar de film vaker denkt dat er iets fataals gaat
gebeuren, maar de bus krijgt alleen maar een keer een elektronische
storing, waardoor de passagiers moeten uitstappen en Paterson de
busonderneming moet bellen met de smartphone van een klein meisje. Hij
heeft zelf geen telefoon, omdat het ook zonder kan. Op een dag ontmoet
hij een klein meisje dat gedichten schrijft en een gedicht voorleest.
Ook in de stijl van Williams.
Als ze uit de bioscoop komen heeft de hond zijn gedichten tot snippers
geknauwd. Er is geen copy. Nu denkt de toeschouwer dat Paterson de hond
afstraft, maar alleen Laura stuurt de hond naar de garage. Is de hond
jaloers op het liefdespaar? Hij blaft steeds als ze elkaar kussen. Hij
trekt Paterson voort tijdens het uitlaten. Hij trekt het paaltje van de
brievenbus steeds omver. Als Paterson thuis komt van zijn werk, duwt
hij het paaltje weer recht. Hij is wellicht boos omdat Paterson hem
alleen laat bij het cafÈ, met het gevaar dat hij gestolen wordt. Laura
vraagt of hij even alleen wil zijn met zijn verlies, maar hij zegt:
‘Het zijn maar woorden.’ Wel gaat hij een stukje lopen, zonder hond.
Hij gaat op een bankje zitten met uitzicht op de rivier en een
waterval. Er komt een Japanner uit Osaka. Een klein gesprek komt op
gang over Williams. Als de Japanner weggaat, geeft hij Paterson een
mooi notitieblok. Paterson pakt zijn pen en begint te schrijven. Einde
film? Nee, de volgende maandag wordt Paterson wakker op de
gebruikelijke tijd, kust zijn vrouw en gaat naar zijn werk.
=
Autobiografisch schrijven
RenÈ Girard ‘vindt biografische feiten belangrijk, niet om er het werk
mee te verklaren, maar andersom: uiteindelijk verheldert het werk het
bestaan.’
Er is een tijd geweest dat men bezwaren had tegen het betrekken van
biografische feiten op het werk van een auteur. Men noemde het werk
autonoom. Onzin. Elke tekst is autobiografisch, ook al is de ik-figuur
niet de schrijver maar de buurman. De auteur kan en mag liegen, maar
hij of zij doet dat dan altijd vanuit eigen persoonlijkheid, eigen
visie op de werkelijkheid, met eigen temperament. Dit valt vooral op
als je veel boeken van een schrijver leest. Een schrijver schrijft
altijd hetzelfde boek, zelfs iemand als Vestdijk, die toch zoveel
verschillende genres beoefende. Steeds gaat het om identificatie en
isolement. Bij Thomas Rosenboom gaat het om eenzaamheid, onvermogen om
vriendschappen te sluiten of durende liefdes te vinden. Bij Alberts om
leven op de rand. Bij Palmen om bewondering en verslaving. Bij
Schippers om opgaan in de wereld. Bij Tentije om verloren werelden.
De uitspraak van Girard is interessant. Je kunt het werk niet verklaren
vanuit de biografie. Het werk biedt zijn eigen verklaring, maar het
werk werpt een steeds helderde licht op de auteur. Wie is zij of hij,
hoe en hoe zo geworden?
Zo is bij Alberts in al zijn werk het geÔsoleerd zijn, het eilandgevoel
aanwezig. Lezend in zijn verhalen en romans leert men Alberts steeds
beter kennen. Dat is niet de bedoeling van de romans, maar wel het
effect. De schrijver kan niet anders dan een beeld geven van zich zelf.
Hij laat altijd zijn wereld zien, ook in zijn sprookjes, ook als hij
een boek schrijft over een land waar hij nooit is geweest of over een
tijd die ver achter ons ligt.
Uit interviews blijkt steeds weer dat de schrijver gebruik heeft
gemaakt van eigen ervaringen in Harlingen, Apeldoorn of Arnhem. Hij
heeft een vriend uit de schooltijd beschreven of twee vrienden door
elkaar gehusseld, een zeiltocht meegemaakt in een storm en hij geeft de
storm vergroot weer, de rookgewoonten van de ene leraar vermengd met de
vraagstelling van een ander. Hij heeft een liefdesgeschiedenis vervalst
of zelfs verzonnen, waarbij hij toch aan een bepaalde ontmoeting dacht.
Veel is te herleiden tot opvoeding, gedrag van ouders, maar steeds is
het effect dat de lezer meer zich krijgt op de persoon van de
schrijver. De bedoeling van de tekst moet achterhaald worden door
zorgvuldige en vaak herhaalde lezing. De kennis over de auteur kan
daarbij soms helpen.
-----
------
Kermis onder dak
Museum Voorlinden is een kermis in een mooie lichte glazen koekdoos.
Bij de jongste attractie staat een lange rij mensen te wachten tot ze
naar binnen mogen. In een gesloten ruimte, voor de helft gevuld met
blauwe ballonnen (Work No. 628 (2007)) moet je je bewegen naar een
deur, waarbij ook een suppooste staat, die er voor zorgt dat met
de bezoeker geen ballonnen ontsnappen. Net als bij de Efteling of een
ander pretpark laat een suppoost je bij de eerste deur ÈÈn voor ÈÈn
naar binnen. Sommige bezoekers verdwalen in de ruimte. Er wordt
gewaarschuwd voor een claustrofobische situatie, want binnen in de
ruimte zie je niet meer waar je bent. Met voldoende richtinggevoel ben
je snel aan de overkant, terwijl je de ballonnen wegduwt. In de
begeleidende folder staat: ‘De bewustwording van het eigen lichaam
speelt een belangrijke rol in dit werk. Wanneer je er doorheen loopt,
laat je het werk bewegen. (…) Meer dan ooit voel je hoe je met je eigen
lichaam ruimte inneemt en hoe je je verplaatst door de zaal. De lucht
die onzichtbaar is en normaal gesproken als lege ruimte wordt
beschouwd, krijgt ineens vorm door het flinterdunne latex jasje van de
ballon. Het is het (bijna) volle dat het (bijna) lege pareert.’ En zo
komen we (bijna) uit bij Zen. Na een uur of wat zie ik de tweede
suppooste slappe ballonnen doorprikken en in een afvalzak stoppen. De
ballonnen moeten vol lucht zijn. Elke dag moeten er tweehonderd
ballonnen worden vervangen.
De tentoonstelling heet SAY CHEESE en ‘nodigt je uit op ontdekkingsreis
te gaan in het universum van Martin Creed (1968): een belevingswereld
vol humor en zelfspot maar ook met een kritische blik op de
maatschappij.’ In zaal 2 staan 39 metronomen een verschillend metrum te
tikken. De folder zegt dat het een poging is van Martin om de wereld te
ordenen. Martin is dol op reeksen dingen in variabele vorm of grootte.
Zo is er een rij potjes met cactussen van klein naar groot. Buiten
staan vier verschillende boompjes van klein naar iets groter. Binnen
stapelt hij vier tafels op elkaar of hij zet vier auto’s naast elkaar.
Grappig is dat je van een suppoost niet tussen de auto’s mag lopen. Ik
zag een kampeerauto die me interesseerde, maar ik mocht niet goed naar
binnen kijken en zeker geen deur openen. Achterin de auto’s lagen
schilderijen met kleurvlakken. Martin, zo zegt de folder, haalde zijn
rijbewijs pas op 40-jarige leeftijd. Er is een verzameling brandende
lampjes, allemaal verschillend of een verzameling ballen, niet ÈÈn
gelijk, maar ze heten allemaal bal.
Er is een lange gang met uitzicht op de grasruimte voor het museum, tot
aan een weg waarachter huizen staan; verschillende huizen. Op de weg
rijden verschillende auto’s van links naar rechts en van rechts naar
links. Soms een fietser. Er lopen ook wel mensen met honden. Ik heb ze
gezien omdat ik vrij lang op een prettige bank zat te kijken, terwijl 5
atleten langs kwamen rennen. Sommigen deden heel erg hun best, anderen
liepen alleen maar hard. Ze moesten lopen ‘alsof hun leven ervan
afhangt’. Uren achter elkaar. Er zijn twee teams, zodat de atleten
kunnen rusten. ‘Martin kwam op het idee voor dit werk toen hij de
catacomben van een klooster in Palermo bezocht. Hij had nog maar 5
minuten voor sluitingstijd om alles te zien en besloot daarom rennend
alles te bezichtigen.’
Buiten staat een tekst in metaal: …verything is going to be
alright’. Ik vertel een suppooste, die zelf kunstenaar is en geld
verdient met dit werk, dat ik eens manshoge letters in een weiland
wilde zetten met de letters HET GRAS VERGETEN, maar er was geen budget
voor de uitvoering. De suppooste is matig geÔnteresseerd en vindt mijn
observatie van de auto’s op de weg evenmin erg interessant, want die
weg behoort niet tot het museum.
Een
boek lenen
“Binnenkort ga ik naar Japan’ zei ik tegen een blond gebaarde jonge
man, die me vertelde dat hij met dubbele tong sprak. ‘Waarom?’ vroeg
ik. ‘Het is nog vroeg, of ben je de hele dag al bezig?’ Het antwoord
was onduidelijk, hoewel vrolijk. Hij wees op de barman, die ook al zo
vrolijk en communicabel was. Ik begreep niet goed wat de barman zei,
die mij overigens enigszins verwijtend aankeek, omdat ik niks bestelde.
Later maakte ik dat goed door een Leffe blond te vragen. ‘Triple?’
vroeg hij. ‘Ja, doe maar.’ ‘Even kijken wat de schade is’ en hij tikte
op een scherm. ‘Vier euro’.
’Naar Japan? Zo!’ zei de aangeschoten man, die meteen daarop vertelde
dat hij in IndonesiÎ viool had gespeeld en dat de mensen daar veel van
Satie hielden. Overal op de wereld promootte hij het muziekleven. De
toreador uit Wilhelm Tell. ‘Wilhelm Tell?’ vroeg ik. ‘Is dat wel goed?
Moet dat niet die Spaanse opera zijn? Ach, hoe heet die opera?’ Ik
moest aan Vestdijk denken, De Koperen Tuin, maar het hielp niet.
‘Bizet’, zei hij. ‘Carmen; nee, ik bedoel Wilhelm Tell.’ ‘Rossini’ zei
ik. Hij begon te zingen en ik meende een melodie uit de Wilhelm Tell te
herkennen.
We waren in een literair cafÈ. De wanden bestonden uit boekenkasten vol
boeken. Het leven van de Afrikaanse vogels. De I-Tjing. Chinese
gedichten. Neerlands Bloed van Freek de Jonge. Ik deed het open en op
de eerste bladzijde stond ‘Hiroshima’. Dat was boven, waar een jonge
dichteres zou gaan voordragen. In afwachting van haar optreden pakte ik
het boek van Freek en las hoe hij op het station in Tokyo een ticket
vroeg naar Hiroshima en hoe de lokettist hem niet begreep, omdat hij
die naam verkeerd uitsprak. Ik dacht dat ik dat boek verder wilde
lezen, in elk geval het deel over Japan.
Ik had een boekje gekocht: ‘Japans voor mummies op reis’. Daarin
stonden handige zinnetjes met de uitspraak. Ik oefende ze hardop. Later
ontdekte ik een app op mijn iPhone, waarmee je zo’n zinnetje kon laten
uitspreken door een Japanse. Het leek niet op mijn uitspraak. Ik
begreep de lokettist dus heel goed. Toen Freek naar Hiroshima wou,
bestonden zulke aapjes nog niet. Nu kun je zelfs een Nederlandse zin
uitspreken en het apparaat produceert een Japanse. Je moet wel
oppassen. Geen moeilijke constructies, want dat maakt het programma er
iets belachelijks of zelfs beledigends van.
‘Ja, Japan. En moet je horen: ik heb hier een boek gevonden. Ik denk
dat ik het meeneem. Er zijn twee exemplaren van. Ik leg het wel terug
als ik het uit heb.’
‘De eigenaar van deze zaak’ zei mijn muzikale gesprekspartner, ‘had een
tweedehands boekwinkel en toen hij dit cafÈ begon, heeft hij de boeken
meegenomen.’
Inmiddels was de dichteres voor in de kleine ruimte gaan staan met haar
rug naar het publiek. Zij keek op haar telefoontje. Ik keek naar haar
ronde billen in haar zwarte spijkerbroek en vroeg me af of ik ook de
contouren van een slipje kon zien. Op het juiste moment draaide zij
zich om en werd welkom geheten door een jonge studente die het niet
nodig vond om haar geschiedenis of kwaliteiten aan het publiek mee te
delen. Dat kon ze immers beter zelf?
.................................................
Ring van Wagner
Wagner
schreef de muziek voor de Ring: dat was zijn vak en
hij deed het
prachtig. Maar waarom meende hij ook te kunnen optreden als
tekstdichter, die een verhaal vertelt, geschikt om als libretto te
dienen bij geniale muziek?
Wagner heeft een merkwaardig
verhaal bij elkaar gerotzooid, waarbij hij
elementen uit de Edda’s, het Nibelungenlied en allerlei oude verhalen,
sprookjes en legenden samenvoegde. De eerste Edda, een 11de-eeuws
gedicht uit IJsland, herinnering aan de voorchristelijke tijd, werd een
eeuw later gevolgd door de proza-Edda van Snorri Sturluson.
Het Nibelungenepos verhaalt de
strijd van een Bourgondische stam tegen
de Hunnen. De Bourgondische aanvoerders Siegfried en Gunther worden
verslagen volgens het 13de-eeuws epos.
Wagner maakte van Sigurd en
Siegfried ÈÈn held en hij mengde de Noorse
goden onder Germaanse namen met de Bourgondische helden, mensen. Hoe
kan de kleinzoon van de god Wotan de hal van de Gibichungen aan de Rijn
betreden?
Waar komt het Rijngoud vandaan
en hoe kunnen drie schattige meisjes die
schat bewaken?
Alberich, een onaantrekkelijke
Nibelung, een dwerg, wordt verliefd op
de nimfen. Zij spelen een wreed spel van aantrekken en afstoten met hem
en lachen hem uiteindelijk hard uit. Alberich wil het goud. Hij kan het
krijgen, zingen de nimfen, als hij de liefde afzweert. Tot hun
verbazing doet hij het. Hij kiest voor rijkdom en macht.
Couperus noemde de goden een
armzalige bende. Het Walhalla wordt door
de reuzen gebouwd. Wotan is een sukkel en zijn vrouw Fricka een
burgertrut, blij met de mooie woning en de huisraad. Zij denkt dat haar
man nu wel thuis zal blijven. Wotan blijft echter wandelen en hij heeft
de godin Freia beloofd als loon. Zij is echter als Iduna de godin van
de eeuwige jeugd door haar appels. De reuzen zijn klaar en eisen hun
loon op.
Terug naar Alberich: hij
begrijpt wel dat de Rijndochters hem
bespotten. Wellgunde zegt dat wie het goud kan omsmelten tot een ring,
macht zal hebben over de wereld, maar hij moet de liefde opgeven.
Albericht doet dat en ontvreemdt het goud. Dat gaat nogal gemakkelijk.
Wie heeft de drie meisjes aangesteld als bewaakster en waar komt dat
goud vandaan?
In de volgende scËne droomt
Wotan van eeuwige macht. Is Wotan niet de
oppergod en wat betekent dat als hij geen eeuwige macht heeft? Hij
heeft een burgerlijke en realistische vrouw Fricka, die hem herinnert
aan de prijs die hij moest betalen voor zijn machtige burcht. De reuzen
hebben Walhalla gebouwd en willen als beloning Freia, godin van de
eeuwige jeugd, middels haar appels. De reuzen Fasolt en Fafner komen op
en geven een lesje contractleer ten beste. Donner en Froh, broers van
Freia kunnen haar niet beschermen. Gelukkig is er nog Loge (de Loki van
de Edda, een bedrieger). Hij vertelt over de schat en de ring die
Albericht heeft gesmeed. De reuzen willen Freia wel opgeven als zij de
schat krijgen. Ze nemen Freia wel mee als gegijzelde. Meteen worden de
goden oud en grijs.
Wotan gaat met Loge naar
Nibelheim in de volgende scËne. De broer van
Alberich is Mime. Hij heeft de Tarnhelm gesmeed, waarmee je van
gedaante kunt veranderen. Alberich verandert in een draak als Wotan
nadert. Loge zegt dat hij beter een klein dier kan kiezen om te
vluchten, maar dat hij dat wel niet zal kunnen. Denk hier even aan de
Gelaarsde Kat die de tovenaar, die veranderde in een leeuw, uitdaagde
zich te veranderen in een muis. Alberich verandert zich in een pad en
wordt door Wotan en Loge gevangen. Vervolgens moet hij het goud
afstaan. Het wordt weggedragen door zijn slaven en dan pakt Wotan ook
nog eens zijn ring af. Alberich zegt dat zijn diefstal een kleinigheid
is vergeleken met het breken van de eeuwige wetten dat Wotan op zijn
geweten heeft. Vervolgens vervloekt hij de drager van de ring. Die
macht heeft hij dus! De ringdrager zal sterven. Dan komen de reuzen met
Freia en eisen de schat op. De reuzen ruiken dus waar de schat nu is.
De reuzen eisen ook de ring. Wotan weigert, maar dan komt Erda – het
oude liefje van Wotan – uit de aarde omhoog en voorspelt de ondergang
van de goden. Het wordt nu wel een heel vreemd jongensboek! Wotan gooit
de ring op de hoop goud. Freia is vrij en de goden worden weer jong. De
vloek wordt meteen bewaarheid, want Fafner doodt Fasolt in een gevecht
om de ring. Donner blaast de benauwde lucht weg en de goden trekken in
triomf de burcht binnen, maar Loge merkt op dat ze hun einde tegemoet
snellen. De Rijndochters klagen over het verlies van de schat.
Maar het wordt nog gekker.
Spinvis heeft het ook door: metaforen zijn misleidend en dus
gevaarlijk.
In de vroege stadia van het leren van een taal beschouwt het kind
het woord als een teken van een concreet object; later krijgt het een
abstract karakter en kan het verwijzen naar verschillende
(bij)betekenissen. Dat betekent niet dat eenvoudige woorden als
huis en vuur niet ook connotaties hebben, als veiligheid en
warmte. In feite is er eerst een betekenis en daarna pas een
uitdrukking voor. Dingen kunnen op elkaar lijken. Een schelp lijkt op
een huis. Het huis van een slak is een voor de hand liggende metafoor.
Maar metaforiek in de taal leidt vrijwel altijd tot verslakking,
verharding, tot het clichÈ. Volgens Nietzsche ontstaat elk begrip door
het gelijkstellen van het niet-gelijke. De taal brengt per definitie
een generalisatie met zich mee. Hoe gemakkelijk krijgt een individuele,
unieke vrouw in de mannelijke waarneming algemeen vrouwelijke trekken.
Dit verschijnsel is door Bertus Aafjes met superieure intuÔtie verwoord
in zijn lange gedicht In den Beginne. De dichter heeft een kinderlijke
eigenschap behouden: het woord is voor hem iets levends, zintuiglijk
waarneembaar, voelbaar, in klank en ritme. De verbinding tussen teken
en betekenis is nog aanwezig. Iedereen kent dat nog bij onomatopeeÎn,
maar voor een dichter is ook een woord als ‘slak’ verbonden met iets
slijmerigs, iets langzaams en een woord als ‘bliksem’ met licht en
snelheid. Hij is het niet geheel met De Saussure eens over het
arbitraire karakter van het woord.
In CaÔro en Luxor in de jaren 1948/49 schreef Bertus Aafjes zijn
dichterlijke visie op het scheppingsverhaal In den Beginne,
waarbij hij gebruik maakte van het kabbalistische en bijbelse idee dat
de schepping van de wereld begint met de schepping van de goddelijke
taal. In het begin van het gedicht loopt Adam ‘in de nog ongenoemde
morgen’.
God heeft hem genoemd, maar dat gaat, opmerkelijk genoeg, aan het
gedicht vooraf. Hij kwam uit de aarde ‘Wentelend als een worm naar de
bevrijding, / Opkronkelend uit de eenvormigheid, / Omdat een stem die
Licht was Adam riep.’ Adam noemt op zijn beurt, als kleine schepper, de
dingen. ‘De Woordgeborene, hij baarde woorden.’ En in het noemen
onderwerpt hij de natuur aan zich. Dit is in overeenstemming met het
boek Genesis en met de traditionele opvattingen in het midden van de
vorige eeuw. ‘Hij onderwierp de chaos aan zijn woord.’ Hij
verlost de dingen uit het ongezegde. Maar ÈÈn woord kent hij niet: het
onuitsprekelijke Aanvangswoord: ‘Het scheppend Woord dat hem geschapen
had / (...) / Met donderende stem, zonder geluid; / Met klank van
bliksemschichten, zonder licht,’. Let op de paradox en de synesthesie.
Adam zoekt naar dat Woord en lijdt onder zijn onbegrip. ‘Een blinde
gril / Leek hem de wereld. En hij weende luid. / Het lijden was, want
voor het eerst geuit.’ Een blinde gril - dat klinkt existentialistisch.
De kern van het gedicht wordt door Aafjes geformuleerd in het begin van
de tweede afdeling: ‘Het Onuitsprekelijke maakt ons eenzaam, / Wijl wij
het bij de naam niet noemen kunnen; / Het Nameloze maakt ons naamloos
droef.’ Wij willen onze oorsprong kennen en vooral de reden van ons
bestaan. Wij zijn betekenisdieren. Adam ondervraagt de wereld, maar
alles is begrensd en hij zoekt het onbegrensde. Hij ondervraagt
zichzelf, vindt geen antwoord, valt in slaap ‘En in zijn lichaam roerde
ver en flauw / De vleesgeworden zucht naar antwoord: Vrouw.’ Zo laat
Aafjes de vrouw ontstaan, als het verlangen van de man naar inzicht.
Zij biedt hem ontferming en schoonheid, maar het wonderlijke is, dat
zij volkomen zichzelf is. Zij is oorspronkelijk, zoals zij moet zijn,
met niets te vergelijken. Zij is van voor het woord. Aafjes zegt:
‘Woordenloos nog is ‘t kennen in zijn aanvang.’ Woordenloos omhelzen
zij elkaar en ervaren de verrukking van herkenning zonder die te
benoemen. Na de eerste liefde is ook de taal als nieuw en Adam laat
zijn Eva de wereld zien en leert haar de namen. Ieder ding is zichzelf
en met niets te vergelijken. Alles is duidelijk, ‘Maar er was ÈÈn ding
duister, ‘t lichtste ding.’ Adam piekert en voelt zich gestoord door de
aandacht vragende Eva. Zij vraagt wat er is, waarom hij haar niet ziet
en hij vertelt over zijn zoeken. Zij begrijpt niet wat hij nog zoekt
buiten haar, waarom hij niet genoeg heeft aan haar en wil hem helpen.
Zij heeft hem lief om zijn wonderlijk verdriet. En dan gaat zÌj tot
actie over. Ze weet van de verboden boom, de boom van kennis. Ze zoekt
hem op en de boom spreekt tot haar: ‘Ik ben de goddelijke vergelijking.
/ Eet van mijn vlees en niets blijft u verborgen.’ Eva neemt het
initiatief, zoals in het bijbelverhaal. De man komt tot kennis dankzij
de vrouw. Zij bijt ‘zich gulzig vast in ‘t nieuwe weten’ en dan herkent
zij in het een het ander, ze kan vergelijken: de metafoor is geboren.
Zij herkent God in alle dingen. En zij laat Adam eten.
En inderdaad: nu kent Adam het Aanvangswoord, ‘Want gij zijt overal, in
alle dingen,/ (...) ‘gij zijt in heel de wereld / Op blinde doortocht.’
Let op: dit is een revolutionaire uitspraak voor de katholieke Aafjes,
de ex-priesterstudent, in 1948/49.
In dronken verrukking loopt Adam rond en vergelijkt alles in een stroom
van woorden: de dichter is geboren; in zijn vergelijkingen wordt de
wereld opnieuw geschapen. Dan komt de val. Als vanzelf vindt Aafjes
klanken die de verwarring symboliseren: rillingen, wingerdranken,
breuk, begeren, driftig strelen. Vooral de r lijkt iconisch gebruikt
voor het sterven in beelden. Adam beeldt tot in het ‘onverstaanbre’ en
dan ziet hij dat ze beiden naakt zijn. In mystieke literatuur is dit de
fase van eenzaamheid, verlatenheid, kou, naaktheid.
In de vijfde afdeling wordt Adam toegesproken door ‘een stem die was
van voor het noemen.’ Adam wordt schenner en rebel genoemd; zijn hybris
wordt hem ingepeperd. ‘Uw spreken / Werd zinneloos van kaalheid. Ga,
pluk lover, / Het armetierige lover van de beeldspraak’. De dichter
moet voortaan stamelen in wrakke beelden. Hij moet in het zweet des
aanschijns zoeken naar ÈÈn korrel goud in ‘harde, onontgonnen
stamelvelden’. Eva zal kinderen baren die een glansloze taal spreken.
‘En om een woord zal de een de ander doden.’
Kijk op Gedichten.nl;
meer dan 100.000 hits!
O die zee
Ik wil wel weer eens aan land!
De kerken van L¸beck
De torens van L¸beck, daar hebben de gidsen het over, maar de kerken…
Het begint met de Petruskerk, die gebruikt wordt als concertzaal en
waar je voor een behoorlijk bedrag de toren kunt beklimmen. De kerk met
de meer dan 100 meter hoge toren staat al hoog, op een heuvel waar
L¸beck op is gebouwd. Altijd droge voeten en toch dicht bij zee…
In de oorlog is de kerk verwoest en pas laat hersteld met 30 gewelven
en 20 slanke zuilen.
Aan de andere kant van de Holstenstraat – met aan het begin de beroemde
poort, waarvan de torens behoorlijk scheef zijn – maar omdat ze niet zo
hoog zijn en wel heel dik, zullen ze wel niet omvallen – de Mariakerk
met de zeer hoge voorgevel, een bergwand van rood baksteen en het
hoogste baksteengewelf van de wereld. De torens zijn 125 meter hoog.
Binnen kun je gemakkelijk uren bezig zijn met het bekijken van alles.
Ik schreef hier al over: de neergestorte klokken, het uurwerk, de
ontmoeting van Bach en Buxtehude.
De Jacobikerk werd niet geschonden in de oorlog. De kerk is natuurlijk
gewijd aan vissers en zeevaarders. Jakob spoelde immers aan in de buurt
van Compostella. Hier zijn ook de orgels gespaard. In de kerk ligt een
kapotte sloep als herinnering aan de slachtoffers van de scheepsramp
met de Pamir, een soort Titanic-ramp. Het zusterschip, de Passat, die
nu in Travem¸nde ligt om bekeken te worden, werd destijds uit de vaart
genomen.
Onder die kapel is een colombarium met de as van bijvoorbeeld iemand
die in 2016 stierf.
De Dom heeft een indrukwekkend triomfkruis van hout. Maria Magdalena
werd uitgesneden naar het model van de Beischl‰ferin van de bisschop
die opdracht gaf voor het kunstwerk. Tijdens de oorlog was het
domkapittel nazigezind.
In de AegidiÎnkerk heb ik lang gezeten. Het was buiten koud, onder de
platanen en linden, maar in de intieme kerk scheen de zon op een stoel.
De sfeer is, misschien door de relatief geringe omvang van de kerk,
bijzonder. Wonderlijk dat ik me daar zo thuis voel, terwijl ik toch
weinig of niets moet hebben van de predikers.
Offers
Op 14 oktober 1987 verdronk Guido Schwark tijdens de poging van
Barendorf door de L¸becker Bucht te zwemmen. Hij was zestien jaar oud.
Twee jaar later ging de grens open. Hij zou achttien zijn. En nu zou
hij vierenveertig zijn. Hij zou een zoon en een kleinzoon kunnen
hebben. Of dochters.
Bij de Priwall stond eerst een houten toren met zoeklichten. In 1969
werd deze vervangen door een ronde betonnen toren van negen meter hoog.
In 1985 werd een vierkante toren gebouwd, voorzien van zoeklichten,
nachtkijkers, video en radar. De zoeklichten waren goed te zien vanaf
Travem¸nde. Priwall was in 1226 aan L¸beck gegeven door keizer Frederik
II. In 1508 en 1803 werd dit nog eens bevestigd. Dankzij de Engelsen
die L¸beck bevrijdden van de nazi’s, bleef ook Travem¸nde westers.
Priwall moest door handjeklap met de Russen bij L¸beck blijven.
Op het smalste stukje begint de grens met Mecklenburg en vanaf 1945 met
de DDR. Priwall is volgebouwd en wordt nog voller gebouwd met huizen en
vakantie-appartementen. De inwoners kunnen genieten van het
natuurgebied dat vroeger bij de DDR hoorde.
Sinds de bouw van de muur in augustus 1961 waagden meer dan 5600 mensen
een vlucht over de zeegrens. Meer dan 4500 werden opgepikt en met
gevangenis gestraft. 900 mensen slaagden. Minstens 174 kwamen om het
leven.
Het verlangen naar onherhaalbaarheid
Zachte riten' is een roman die je twee keer moet lezen. Dat moet je
natuurlijk wel vaker doen, vooral als het boek de moeite waard is, maar
het kan ook zo zijn dat een boek twee maal gelezen moet worden om het
naar waarde te schatten en om te begrijpen waar het over gaat.
Gaat het over plagiaat? Wat is dat eigenlijk als je weet dat
verschillende mensen onafhankelijk van elkaar op dezelfde ideeÎn kunnen
komen? Over de angst om met een vriend over zijn zogenaamde plagiaat te
praten? Over de hoogleraar die bang is voor de reputatie van zijn
instituut?
Gaat het over familie, een vader die voor zijn kinderen zorgt als de
moeder plotseling verdwijnt? Over een zus (Guusje) die haar broer
plotseling moet missen?
Gaat het over liefde? Over vriendschap? Over billen? Gaat het over
feminisme, over het verschil tussen mannen en vrouwen? Over dat alles
tegelijk?
Gaat het over poÎzie-onderwijs? Over studenten die de poÎzielessen van
Guusje volgen? Over universitaire docenten en hun babbels en borrels?
Over de verzoening van het alledaagse en het grote, onverdraaglijke?
Over het dwalen van de geest?
Gaat het over de dood van een vriendin van wie Guusje houdt?
Gaat het over Virginia Woolf en haar schrijfstijl?
Moet je 'Zachte riten ' van Marja Pruis twee maal lezen of
vaker zoals je een gedicht meermalen moet lezen om er in door te
dringen?
Er zijn vele terugkerende elementen. De beroemde schrijfster die de
ik-figuur Guusje vroeger in New York interviewde, heeft slokdarmkanker.
De vriendin van Guusje, later in Amsterdam als ze poÎzielessen geeft
aan de universiteit, heeft ook kanker.
De verschillen tussen mannen en vrouwen; de aandacht voor billen of
konten en zelfs zoiets gewoons als pompoenen. Tanden poetsen. Kaarsje
op de taart. Gewassen of vette haren.
Er is een stroom van gedachten tussen de vertelling door. Antwoord op
vragen wordt gegeven na de gedachten van Guusje, die vrij associeert en
houdt van juxtapositie, maar dat is natuurlijk de auteur. Je moet als
lezer de gang van zaken goed in de gaten houden.
Lucas, haar broer, met wie ze in New York is, heeft het over
'wijvengedoe ' (de kringbijeenkomsten van de beroemde schrijfster) en
hij vraagt aan zijn zus: 'En moet jij er dan aan meedoen? ' Guusje laat
haar gedachten gaan en een bladzij verder zegt ze: ' Ik moet verder
niks. Ik moet haar alleen interviewen. ' En dat doet ze, zoals later
blijkt zeer kritisch.
De lobby van het hotel was majestueus, maar het was alleen maar decor,
zoals ook het bankje waarop Guusje moet wachten op de schrijfster,
decor lijkt.
'Het was een verhaal dat de neiging had alle kanten tegelijk op te
groeien maar dat toch in wezen draagbaar bleek. ' (Zoals het verhaal
van Marja Pruis.) Dit is een citaat uit 'De Lachvogel ' van Salinger.
Lucas heeft het boek met zijn verhalen meegenomen en Guusje ziet een
aangestreepte passage, die ze overneemt met Tanden poetsen en al.
'De Lachvogel ' is een waanzinnig verhaal, boordevol onbegrijpelijke
maar mooie poÎzie. Niet alleen Salinger klinkt door in het proza van
Pruis, ook Sebald en natuurlijk Virginia Woolf en Marilyn French met al
haar 'denkmomenten ', en Patricia de Martelaere met haar verlangen naar
ontroostbaarheid.
Het is oktober 1999. De Twin Towers zijn er nog. De schrijfster noemt
zich een boze vrouw. EÈn van de poÎzie-studenten is Boos Meisje.
CÈzanne laat zien dat je tegelijkertijd op twee verschillende manieren
naar iets kunt kijken. Er is in de schilderkunst die Lucas en Guusje in
New York bekijken veel juxtapositie. 'De beste verhalen zijn niet van a
naar b, en zijn in principe plotloos. '
De Nederlandse studente bouwkunde die vol goede moed vertrok naar
Mexico, uitgewuifd door haar liefhebbende vader, wordt daar verkracht
en vermoord. Guusje denkt aan haar in het zicht van Brooklyn Bridge,
een ketting van lichtjes en ze denkt aan haar vader die in de steek is
gelaten door haar moeder en die zijn kinderen liefdevol heeft opgevoed.
Hij zal net als Guusje Lucas kwijt raken. Verdwenen. Maar nu is Guusje
nog gelukkig. Dat geluk, die eenheid, vlak voor de ramp. Er is nog de
sfeer van het motto van Nooteboom, in oktober.
De schrijfster heeft het over de zekerheid dat de wereld ten onder zal
gaan en aan het feit dat mannen permanent in angst leven. Het boek
wordt hier akelig actueel. Studenten die door harde riten heen moeten
om man te worden. (Ontgroening) 'Wat je leert als je geboren wordt door
een man is angst voor en gehoorzaamheid aan de man die boven je staat.
In ruil daarvoor krijg je twee dingen: de mogelijkheid om zelf die man
te worden, ooit, en dominantie over de vrouwen in je leven. We weten
allemaal dat het bijna niemand lukt om die man aan de top te worden. En
ook hun vrouwen doen nooit helemaal wat ze willen. Dus bijna alle
mannen leven in angst. '
'Alle terreur die mannen uitoefenen komt voort uit gevoelens van
persoonlijke vernedering. Onmacht die zich vertaalt in geweld. '
(Trump)
Guusje schrijft later op het bord: 'Les Een: niet bang zijn. '
De hoogleraar Abraham de Winter, gescheiden, legt zijn secretaresse
over een flipperkast en neemt haar onstuimig, vertelt Ellie aan Guusje.
Nu zit de hoogleraar keurig gekleed met Guusje in een hip restaurant en
hij 'vouwt zijn servet uit en hangt het met ÈÈn punt geklemd tussen nek
en kraag als een slab. ' Vreemd om je servet op je rug te dragen!
Guurje moet haar vriend Leon bespioneren om een schandaal over plagiaat
te voorkomen. Een nogal idiote verdenking, waar dan ook niets van over
blijft, behalve schaamte en angst bij Guusje. Zo vrouwelijk.
Lucas is dood. Steeds weer flitst die gedachte bij Guusje naar binnen
en dan naar buiten, naar de lezer toe. Wat is er gebeurd?
'Een goed gedicht legt niks uit. ' Gedichten troosten niet. Hoe zou het
kunnen? De dingen gebeuren zonder reden, zonder bedoeling, blind. Een
geliefde broer verdwijnt in de woestijn van Afghanistan, een lieve
vriendin sterft aan een ongeneeslijke ziekte. Met zachte riten zul je
moeten doorleven. De riten van het vrouw zijn. Alle liefdes die je moet
doorleven en die nooit overgaan. Bij Guusje is dat haar broer, haar
minnaars, Leon, bijna de student Allard.
'Het geheim van bestendige relaties is genoegen te nemen met wat de
ander je vertelt of laat zien. '
Guusje is als Anna op zoek in de kamer van Blauwbaard en ze meent iets
te vinden, maar ze durft het toch weer niet te zeggen. De poÎzielessen:
twee maal zes uur om te leren wat poÎzie is. De studenten moeten
opdrachten maken en een verslag schrijven. De docent mag geen cijfer
lager dan 6 geven; dat zou niet goed zijn voor het aanzien van de
afdeling. Hoe Guusje dat oplost, wordt niet duidelijk. Ook de student
die zegt dat 'poÎzie niet zijn ding is ', krijgt wellicht een
voldoende. Wel kan de lezer vermoeden dat Guusje ze echt heeft
aangeraakt. Er is iets ontwikkeld, ook al gaan ze na de lessen nooit
meer bundels kopen. Ze weten voorgoed dat poÎzie iets is van belang.
Het menselijk ras is stervend, denkt Guusje. En: we hebben er
een zootje van gemaakt en nu sturen ze voor straf al die mensen op ons
af. Guusje zit met Leon in een etablissement. Ze denkt aan een meisje
dat vertelde over haar ontsnapping op Ut¯ya. Ze zegt dat ze wil opgaan
in de de omgeving, maar dat ze ook iets opmerkelijks wil doen. Ze moet
praten over het veronderstelde plagiaat van Leon, maar zegt iets over
haar eigen gepluk uit andermans onderzoekjes. Zo vrouwelijk. Guusje
houdt van kunst waarin weinig of niets gebeurt. Er komt een beroemde
feministe op het instituut die vertelt over haar leunen op het werk van
voorgangers. Zij heeft het over een fotografe die de camera gebruikte
om zich zelf uit te wissen door achter een boomstam te schuilen. (Denk
aan het meisje op Ut¯ya.)
Guusje wil belangeloos van Leon houden, maar hij vindt dat een
misvatting. 'Belangeloos liefhebben is ongeÔnteresseerd liefhebben.'
Ja, daarover kun je van mening verschillen. Leon zou willen dat Guusje
jaloers is op zijn vrouw Door. Hoe lang hou je vast aan je liefde,
zoals uit 'Middlemarch ' (van George Eliot) blijkt? Is het trouw aan je
zelf?
Leons gastcollege gaat over de verhouding tussen kunst en wetenschap.
'De complexiteit van een gedicht beantwoordt aan het verlangen naar een
diepere betekenis, naar raadsels die niet opgelost kunnen worden. '
En passant heeft hij uitgelegd, ook voor Abraham, die aanwezig is, dat
we staan op de schouders van onze voorgangers. De beschuldiging van
plagiaat wordt ontkracht. Leon viert zijn 50ste verjaardag in Devon.
Guusje is mee met het gezin: huisvriendin immers? Guusje loopt alleen
met Leon langs de kliffen. 'Het is oktober, de mooiste maand van het
jaar'. Leon weet vaak wat Guusje denkt. Zo gaat het tussen geliefden
die elkaar langer kennen. 'Wie wat vindt heeft slecht gezocht.' Dat zei
Kopland. In de poÎzie zul je nooit het laatste antwoord vinden. Evenmin
in de liefde, de dood. We moeten niet bang zijn. We moeten door.
Is 'Zachte riten ' een roman of is het een lang, heel lang
prozagedicht? Met een zekere voortgang, dat wel, en een beetje een
plot, wat betreft de plagiaatskwestie.
De film Shadow World laat zien hoe verontrustend de corruptie
ronde de
wapenindustrie en de oorlogvoering is geworden. Dit is echter een al
lang bestaand probleem. Basil Zaharoff verkocht in WOI wapens aan beide
partijen. Hij onderhandelde als een zakenman met Duitsers en Fransen,
maar ook met Engelsen. Het ging niet over politiek; het ging over pure
hebzucht. Het ging niet om kleine handelaren, het ging om conglomeraten
die de politici in hun macht hadden. De politici werden de verkopers
van de grote bedrijven en ook in onze tijd maakten politici als Tony
Blaire, Ronald Reagan en ook Hillary Clinton zich schuldig aan het
ondersteunen van de wapenproduktie.
In de zestiende eeuw was het gebruik dat de condottieres, bij voorbeeld
John Hawkwood, onderhandelden met de strijdende partijen Florence en
Sienna. Wat betaal je me als mijn leger jullie stad beschermt? Zo
weinig? Florence betaalt meer.
Gedichten als propaganda
Geert Buelens vraagt of er ook sociaaldemocratische dichters
bestaan. Zijn er dichters die propaganda maken voor Samson of voor de
PvdA? Nee natuurlijk. Er zijn ook geen socialistische dichters meer.
Vroeger waren ze er wel: Gorter, HRH, Adama van Scheltema en Abraham
van Collem. De PvdA heeft tot voor kort nog HRH's vertaling van de
Internationale gezongen. Deze dichters schreven propaganda-liederen.
Alleen Adama van Scheltema en Van Collem hadden bij de arbeiders veel
succes. Niet dat men HRH niet bewonderde, om haar moed, haar offers.
Zij kon ook met haar redevoeringen de arbeiders ontroeren en
enthousiasmeren, maar ze bleef toch altijd de stijle dame.
Haar gedichten zijn in het algemeen niet geschikt voor de arbeider. Hij
zal ze niet begrijpen en zij zal niet, zoals Margot Vos wel deed,
gedichten willen schrijven, die eenvoudige afbeeldingen zijn van de
levensomstandigheden van de arbeider. Maar Vos schreef ook andere
gedichten, zoals bij HRH fragmenten zijn te vinden die wel degelijk
treffende afbeeldingen zijn van arbeidersleed.
Vos is moeilijk te vinden. In de bekende bloemlezingen ontbreekt ze.
Komrij geeft een gedicht over storm van haar. In 'Dichters van dezen
tijd' van 1929 vond ik het gedicht 'Aan den tweesprong'. De tweede
strofe gaat zo: 'Een werker schoof langs 't pad, / Gansch klein en
weggebukt: / Een vod zoo vaal en tot / Den draad versleten; /
Grauw-zware arbeid hing / In rimpels aan zijn hals, / De lust lag in
zijn oogen / Doodgebeten.'
Maar er komt een knaap die een slingerend pad opgaat, een wilde heuvel
op, een gang van schone opstandigheid.
De Vijftigers komen wel in opstand, maar hebben weinig fiducie
in het bereiken van de arbeiders. Hans van den Waarsenburg in de
Zestiger jaren gelooft niet erg meer in het opvoeden van de arbeiders,
die hem ook niet zullen lezen.
In 1972 verscheen 'Mijn woord een wapen tot verweer', gedichten uit de
arbeidswereld, van Pierre van Vollenhoven en Wim de Vries. Het eerste
gedicht is 'Bouwvak' en gaat zo: 'De baksteen mentaliteit / van bazen /
doet dwazen / lachen in een tijd / dat ik met spijt / mijn troffel pak
/ en de steeds lichter / wordende stikkezak / ga haten. / Het einde van
de werkdag / verlost mij van een band /die ik niet lang meer / zal
kunnen dragen.'
Pierre en Wim zagen hun dichterschap vooral als een poging om uit de
wereld van de lichamelijke arbeid weg te breken. Wim schreef: 'Als de
dag openbreekt komen / ze uit hun holen en / bezetten straten fabrieken
/ en werkplaatsen als een / leger mieren ijverig maar / minder
georganiseerd // en als de avond de huizen geluidloos inpakt vluchten /
zij in koude kamers om bij schaars lamplicht wat / romantiek te zoeken
in / de hoofdfilm op het / eerste net.
Machteloze treurnis. Wie heeft nog van Pierre en Wim gelezen?
hoe-word-je-een-beroemd-schrijver?
Mary Kemperink schreef een artikel over de zelfrepresentatie
van Frederik van Eeden in de bundel die gemaakt werd ter gelegenheid
van het afscheid van Gilles Dorleijn als hoogleraar Moderne Nederlandse
letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen: Schrijverstypen.
Kemperink sluit aan bij het begrip posture van J.Meizoz. Dit gaat over
de zelfrepresentatie van een auteur, die enerzijds wordt gestuurd door
de auteur zelf, anderzijds door de cultuur waarbinnen de auteur zich
bevindt.
Frederik van Eeden beschouwt zichzelf als profeet. Hij wil de mensheid
verbeteren, materieel en moreel als kunstenaar, arts en
wereldhervormer. Van Eeden wilde een groot schrijver zijn, liefst een
toneelschrijver. Hij spiegelde zich aan Goethe onder andere en aan een
profeet als Johannes de Doper.
De tijdgenoten zagen het anders. Zijn moralistische en didactische
kwaliteiten botsten met de autonomistische poÎtica van de Tachtigers.
Bovendien liet zijn leven een man zien die loog, in de liefde ontrouw
was en die schulden maakte. Zijn vermomming als arbeider in Walden, de
idealistische gemeenschap op de Veluwe werd doorzien en belachelijk
gemaakt, onder andere door Nescio: 'In de kolonie van Van Eeden hadden
we misschien kunnen gaan, maar toen we op een zondag erheen waren
gelopen, vier uur gaans, toen liep daar een heer in een boerenkiel op
dure gele schoenen, kolombijntjes te eten uit een papieren zak,
blootshoofd, in innige aanraking met de natuur, zoals dat toen genoemd
werd, en z' n baard vol kruimels. We dorsten niet verder en liepen maar
weer naar Amsterdam terug.
Als toneelschrijver werd hij niet erg gewaardeerd; als dichter evenmin.
Uiteindelijk bleef alleen 'De Kleine Johannes' een belangrijk werk.
Interessant is het feit dat of iemand beroemd wordt, sterk afhangt van
zijn eigen presentatie. Van Eeden was zeer trendgevoelig: hij pikte
ideeÎn op en zette ze naar eigen hand. Kemperink noemt de
kunstopvatting van Tachtig, hypnotisme, spiritualisme, theosofie,
nieuwe mystiek, symbolisme, Gesamtkunst, vegetarisme, utopisme,
humanitair socialisme, katholicisme. Hij maakte snel indruk op mensen
met zijn doordringende blik en sterke voordracht. Hij was voortdurend
in het nieuws. Hij werd een celebrity, ook in het buitenland.
Reizen om te schrijven
Virginie Loveling kwam uit een welgesteld, vrijzinnig,
intellectueel milieu. Zij had de mogelijkheid om te reizen, naar ItaliÎ
natuurlijk, maar ook naar AustraliÎ. Zij is een van de schrijvers die
reizen om er over te schrijven. Veel schrijvers wilden geld verdienen
met hun reisverhalen, maar dan moesten ze eerst geld hebben om te
reizen. In de zeventiende eeuw reisde Hooft naar ItaliÎ, niet om
vreemde natuur te ontdekken, maar om kunst te zien, net als veel
schilders. Reizen werd populair toen er treinen kwamen, met als gevolg
dat er een begin werd gemaakt met het moderne toerisme, dit tot
ergernis van de kunstenaars, die in het buitenland zich afkeerden van
landgenoten.
Den Doolaard reisde naar toen nog betrekkelijk onbekende gebieden,
waarbij hij zich aansloot bij de autochtone bevolking.
Virginie Loveling was geen avonturierster. Zij behoorde tot een
reizigerselite en kon gebruik maken van goede contacten, die haar
introduceerden, zodat zij bij vrienden van vrienden kon logeren en
natuurlijk in goede hotels. Niettemin kreeg zij zo veel heimwee naar
huis dat ze haar bezoek aan AustraliÎ bekortte en met zenuwklachten
terugkeerde naar huis, gedurende een lange bootreis. Toen ze rond de
vijftig was reisde ze naar Frankrijk en ItaliÎ, waarover zij het boek
'Een winter in het Zuiderland ' schreef.
Het is een reisverslag, maar gefictionaliseerd en tot literatuur
gemaakt. De hoofdpersoon is een vrouw met ongeveer haar naam: Livie
Lane. De personale vertelwijze wordt soms afgewisseld met de ik-vorm,
een ik die boven de vertelde situatie staat. Het lijkt of deze ik de
normale vertelinstantie ontsnapt. Het is ook te zien aan het gebruik
van de tijd in het verhaal, waarbij opmerkingen achteraf worden
gemaakt, dus tijdens het schrijven en niet tijdens het beleven.
Livie Lane bezoekt musea en de schrijfster vraagt zich af waarom zij
d‡t schilderij bespreekt en niet het andere.
De schrijfster laat Livie vooral kijken naar andere personen; ze wil
graag nieuwe mensen ontmoeten, maar blijft soms hangen op een plek uit
vriendentrouw. Zij laat zich kennen als een sympathieke, standbewuste
dame.
(Lut Missinne, 'De reizende schrijver in de spiegel '; uit
'Schrijverstypen ', bundel ter ere van het afscheid van Gilles Dorleijn
als hoogleraar)
Cultuurpropaganda
Literatuur is een kwestie van pr en beeldvorming geworden.
Vroeger noemde men dat cultuurpropaganda, maar die term heeft een
ongunstige betekenis gekregen sinds de Duitse propaganda in WO I.
Is er een tijd geweest dat literatuur uitgegeven werd alleen omdat men
het nodig vond vanwege de kwaliteit of was het altijd al zo dat
uitgevers keken naar de markt en hun auteurs de opdracht gaven te
gehoorzamen aan de lezerswens? Ik vermoed van wel, al is het ook zeker
waar dat sommige auteurs zich er niets van aantrokken en schreven wat
ze moesten schrijven. Er is vast goede literatuur verdwenen, verbrand,
vergeten, verstoft, omdat geen uitgever er brood in zag. Iemand
beweerde dat alle goede literatuur zijn weg vindt naar de lezer en het
probleem is dat je dat nooit kunt weerspreken. Als je wijst op Kafka
die zijn werk wilde laten vernietigen, kraait die iemand: dat is juist
een bewijs, want het werk werd wel uitgegeven dankzij de verbroken
belofte van zijn vriend Max Brod. Maar dan kun je zeggen: 'Voor zover
Brod de manuscripten van Kafka voor de oorlog nog in handen wist te
krijgen, werd aan Kafka 's laatste wil voldaan door de Gestapo, die
begin 1933, na de machtsovername door Hitler, ongeveer 20 dagboeken en
35 brieven in beslag nam in de Berlijnse woning van Dora. Ondanks de
actieve bemoeienis van de Tsjechische ambassade in Berlijn, werden deze
en andere manuscripten die in handen van de nazi's vielen nooit meer
teruggevonden en gelden zij als verloren.'
In WO I was Nederland neutraal. De Duitse propaganda wilde Nederlandse
literatuur uitgeven om goede sier te maken bij de intellectuelen die
niet bepaald Deutschfreundlich waren. Men zocht naar grote Nederlandse
auteurs en men kwam onder andere uit bij Albert Verwey, die in
Nederland gold als een groot schrijver en in Duitsland al bekend was
door Stefan George. In 1918 verscheen in Leipzig van hem 'Gedichte '.
Had Albert Verwey dan geen problemen met een Duitse uitgave in
oorlogstijd? Hij wist toch van de Duitse bloedstromen en verwoesting op
de slagvelden? Hij gaf er de voorkeur aan te spreken over zijn
'onzijdige' opstelling en zich met zijn gedichten te verheffen boven de
politiek van alledag. Hij meende dat zijn gedichten geen ander doel
hadden dan gedicht te zijn .
PoÎzie en Geest hebben hun eigen rijk. Het werd met steun van de Duitse
staat een dure uitgave, een groot schrijver waardig. In onze tijd
behoort hij met zijn gedichten niet meer tot de canon van de
Nederlandse literatuur. ( 'Groot auteur in een Grote Oorlog' , Hubert
van den Berg, in 'Schrijverstypen', het gedenkboek bij het afscheid van
Gilles Dorleijn als hoogleraar.)
Een voorloper van MacBeth
Een voorloper van MacBeth vinden we in de Latijnse kroniek
over de edelman Balderik, getrouwd met Adela, dochter van de machtige
graaf Wichman van Hamaland. De tekst is van Alpertus, een geestelijke,
een Benedictijnse kroniekschrijver uit de 11e eeuw. Zijn 'De
diversitate temporum ', Gebeurtenissen van deze tijd, is een verhaal
over allerlei politieke voorvallen rond het jaar 1000 aan de
benedenloop van de Rijn, Waal en Maas, met als hoogtepunt een politieke
moord. Het hoofdthema is de strijd om de opvolging van de prefect
Godfried. Door erfopvolging zou dat zijn oudste zoon zijn, ook een
Godfried, door Alpertus omschreven als een 'vadsige domkop' en niet
geschikt als prefect. Hij werd geholpen door zijn zwager Wichman die
echter zelf het prefectuur wilde verkrijgen, maar deze komt door een
sluipmoord om het leven. Balderik moet zich in Nijmegen bij keizer
Hendrik verantwoorden wegens de moord.
Adela is een soort Lady MacBeth. Er gebeuren in het verhaal allerlei
langdurige belegeringen. Er zijn verraders die de vijand stiekem
binnenlaten. Er worden neuzen en oren afgesneden. Er zijn vrouwen die
in een belegerde vesting helmen opzetten om de aanvallers te doen
geloven dat er veel strijders zijn. De sterke vesting Uplade bij Elten
aan de Rijn wordt vernietigd.
Balderik werd door Adela naar koning Hendrik II gestuurd om de
prefectuur op te eisen, wat lukte. Wichman liet het er niet bij zitten
wat een hardnekkige vete opleverde, die in 1016 eindigde met de al
genoemde moord op Wichman, beraamd door Adela en gepleegd door haar
handlangers. Balderik wordt moedeloos, maar Adela houdt vol en wekt
haar man op. Ze wordt vergeleken met de bijbelse Izabel.
Maria Jo‚o Pires
Zij zoent de klanken, plukt ze van het wit, streelt ze als kinderen en
laat ze lachend gaan, kijkt ze met hartzeer na, maakt nieuwe.
Een kleine dame van bijna 72, slank, eenvoudig gekleed zit op het
podium van de Oosterpoort en speelt voor een betoverd publiek van bijna
1000 mensen Sonate 32 in c, opus 111. Als je die sonate wilt spelen op
professioneel niveau moet je elke dag zes uur studeren, ook al ben je
over de 70 en heb je een heel leven van het geven van concerten achter
de rug, om precies te zijn 68 jaar!
Een jongeman meldt zich ' s middags als pageturner . Er was echter al
een professionele kracht ingehuurd, maar die werd afgebeld omdat Maria
zo veel plezier kreeg in de jongeman met zijn wilde haardos,
teruggehouden met een zwarte band en natuurlijk vertrouwen in zijn
bekwaamheid. Het ging ook goed en zij bedankte hem met een moederlijke
lach. Hij keek haar bijna verliefd aan. Zij houdt zich al lang bezig
met jonge mensen van verschillende sociale achtergrond en hun muzikale
opvoeding. Zij ondersteunt talentvolle pianisten, maar leidt ook een
project Equinox waarin jonge kansarme kinderen tussen de 6 en 14 jaar
oud de kans krijgen om in een koor te zingen. Ondertussen treedt zij in
een jaar op met meer dan tien beroemde orkesten in meer dan tien
landen. Haar energie is verbazingwekkend, maar het meest
bewonderenswaardig is haar gave om een groot publiek te betoveren.
Variaties op een thema
Noord-Friesland lijkt op Oost-Friesland en vaak op
Noord-Groningen en zelfs wel op Noord-Holland. Het is natuurlijk
allemaal kustgebied. Stolpboerderijen vind je boven Bergen; wadden
vanaf Den Helder. Dijken overal vanaf Harlingen tot
Denemarken.\uc0\u8232 Het landschap van Eiderstadt lijkt op Texel. Het
wordt de neus van Schleswig-Holstein genoemd; een schiereiland. Het is
een land van kerken en zogenaamde Haubargen, grote rietgedekte
herenboerderijen.Er staan veertien oude kerken, vanaf de twaalfde eeuw.
Ze doen denken aan de vele kerken in Groningen en Oost-Friesland, maar
in tegenstelling tot de Groningse kerken zijn ze rijk versierd
(Evangelisch-Luthers). Al die kerken zijn weer variaties op een thema.
Ongeveer dezelfde altaren en schilderingen en orgels, maar steeds ook
even anders. Een schildering betreffende Psalm 119, vers 5.
Waarmede zal de jongeling zijn pad, Door ijdelheen omsingeld, rein
bewaren? Gewis, als hij het houdt naar ' t heilig blad. U zoekt mijn
hart, mijn oog blijft op U staren; Laat mij van ' t spoor, in Uw gebo'n
vervat, Niet dwalen, HEER, laat mij niet hulp loos varen.
Of 1 Cor 13: En indien er geen opstanding der doden is, zo is Christus
ook niet opgewekt. 14 En indien Christus niet opgewekt is, zo is dan
onze prediking ijdel, en ijdel is ook uw geloof.
Van Husum tot Klanxbˆll vind je polders met namen als
Elisabeth-Sophien-Koog en Cecilienkoog en Sˆnke-Nissen-Koog. De laatste
is genoemd naar een man die in Afrika rijk werd door de vondst van een
diamantmijn en zijn geld besteedde aan het inpolderen van een stuk wad
bij de Hamburger Hallig. B¸ll betekent niet hoogte , maar komt van
oud-Noors ' bu ' = wonen. Er zijn meer dan vijftien dorpen met -b¸ll.
De Cecilienkoog ligt in de gemeente Reudfenkoge. De
oppervlakte is 400 ha. Tussen 1903 en 1905 is de polder ingedijkt en
genoemd naar de kroonprinses Cecilie. De inpoldering werd betaald door
privÈ-personen en de regering. Aan het eind van een smalle weg die
doodloopt op de dijk staat een droomwit huis, nummer 13, van
vogelliefhebbers. In de tuin een dode boom met kleine vogels die wel
puttertjes lijken, maar waarschijnlijk sijsjes zijn. Op de dijk
honderden schapen die achter elkaar aanlopen als een smal leger.
Plotseling deserteert een schaap en vele andere lopen achter haar aan,
de andere kant op. Kwelders met zoutminnend gewas lopen tot aan het
water van de Noordzee.
De naam -koog vind je niet alleen in Schiermonnikoog, maar ook in Koog
aan de Zaan bijvoorbeeld. Nummer 13 is geen Ferienwohnung, maar verder
lijken de meeste huizen dat wel. Overal windmolens, ook weer in
verschillende soorten, kleine en groot, van verschillende firma' s of
van particulieren. Overal zonnepanelen, soms hele akkers vol. Overal
gelegenheden om broodjes garnaal of braadharing te eten. Knapperige
broodjes.
Het worden langzamerhand tien eilandjes in het gras, zoals de
halligen in de Duitse Waddenzee. De kleuren zijn anders. De halligen
zijn groen-grijs, de zee is grauw. De molshopen zijn bruin-zwart, het
gras is groen. Ik loop voorzichtig naar een hoop die ontstaat, als een
kleine, langzame aardbeving. Ik meen een snuit te zien, een graafpoot.
De mol zal mij wel gehoord hebben of geroken, maar hij blijft af en toe
aarde omhoog duwen.
De benaming hallig wordt in het algemeen gebruikt voor verhoogde terpen
in buitendijkse gebieden.
Vijf van deze eilanden worden permanent bewoond. Om toch droge voeten
te houden heeft de mens heuvels opgeworpen, vergelijkbaar met de terpen
en wierden aan de Waddenkust, die in Noord-Duitsland Warf, Warft, Wurt,
Wurth, Warb, Werf of Werft worden genoemd, afhankelijk van het lokale
dialect.
Op de Halligen wordt traditioneel een Noordfries dialect gesproken, het
Halligers. Door kleine groep is dit dialect bijna uitgestorven.
Vier van de Halligen zijn verbonden met het vasteland. Vanaf de
(onbewoonde) Hamburger Hallig loopt een dam naar het vasteland, waaraan
zoveel landwinning heeft plaatsgevonden dat de Hamburger Hallig nu
eigenlijk een schiereiland is geworden. Vanaf Langeness en Oland en
vanaf Nordstrandischmoor is de kust te bereiken via twee
lorrie-spoorbanen. Hooge en Grˆde zijn de enige bewoonde Halligen die
geen vaste verbinding hebben met het vasteland.
We gaan naar de Hamburger Hallig met een gehuurde fiets. We hebben
tegenwind, maar ook een versnelling en voldoende te kijken. Onderweg is
een gebouw van een natuur-organisatie, waar twee dames tijdelijk wonen,
die afwisselend maar al te graag informatie geven en kaarten verkopen.
We blijken de eerste Nederlanders sinds hun komst, een week geleden.
Onder de heuvel ligt een dood schaap. De andere schapen staan er
onverschillig bij te grazen. Aan het eind is een restaurant, waarvan we
later horen dat het heel goed is. Als wij er komen regent het, maar het
is vol. We gaan met wind mee terug, gekleed in plastic. Het schaap ligt
er niet meer. De andere schapen zijn ook weg. De mol heeft geen nieuwe
hopen gemaakt.
Leven als spel
James Salter begint zijn ' A sport and a pastime ' met een
citaat uit de Koran: ' Remember that life of this world is but a sport
and a pastime '. Het echte leven begint na de dood. Wat zou Salter
bedoelen? Is het spot of ernst? Het is ernst, maar dat wil niet zeggen
dat Salter gelooft in een hiernamaals.
Het verhaal begint in september. Het was een mooie zomer. Parijs begint
weer vol te lopen. Een ik-figuur trekt juist naar het land, naar Autun,
midden-Frankrijk.
Hij vertelt hoe hij de trein instapt, een leeg compartiment zoekt, dat
niet vindt en dan maar een lege plaats zoekt. Hij gaat naar binnen,
zwaait zijn koffers in het rek, ploft neer en bekijkt zijn
medereizigers. Een Fransman slaapt. Hij heeft een blauw jasje en een
blauwe broek, maar de blauwen passen niet bij elkaar. Hij kijkt hoe de
trein Parijs uitrijdt, langs gewone straten, langs voorsteden,
appartementen, tuinen, muren. En dan is Parijs verdwenen en opent het
land zich. De ik voelt zich al vrij. Groen, burgerlijk Frankrijk. De
boerderijen zijn opgebouwd met steen. Land is de enige rijkdom. Er is
een meisje in het compartiment. Hij beschrijft haar nauwkeurig, net als
alles wat voorbijtrekt, bomen, tussenstations, groene kanalen,
hooiland, voetbalvelden. Het meisje zoekt naar sigaretten. De sluiting
van haar handtas is gebroken. Het is warm in de zon. Hij valt in slaap.
Het meisje is verdwenen. De trein gaat over een rivier. Ze komen langs
een hotel. De trein staat even stil op een station. Bij een kar kun je
sandwiches en bier kopen. Een zwanger meisje met een zongebrand gezicht
en bleke ogen komt langs en kijkt naar hem als ze passeert. Ze heeft
een serene uitdrukking. Mensen worden weer echt, vooral vrouwen. Anders
dan in Parijs. In het compartiment is een zwijgzaam meisje gekomen met
een vogelgezicht. Het is bewolkt geworden. Het licht is veranderd. Het
meisje haalt een toffee uit haar tas. Hij is benieuwd naar haar tanden.
Ze draagt een trouwring. Hij kijkt naar buiten. Ze naderen Autun. Hij
stapt uit met nog twee, drie passagiers. Het is leeg op het perron. Hij
loopt naar een huis bij de Romeinse muur. Hij loopt door een laan met
bomen, komt bij een groot plein. Het is stil, een Utrillo-achtige
stilte. Hij ziet de kathedraal. Hij komt bij het huis, Wheatland '
house, groot, van steen, het hout verwaarloosd. Hij denkt dat hij de
plek kent. Hij ziet een inscriptie 'Vaincre ou mourir ' . Hij is 34.
Waar gaat dit naar toe? Het is duidelijk: deze ik is een nauwkeurig
waarnemer. Hij is dan ook fotograaf. Voor vrienden past hij op een
groot huis in een blauwe - er is veel blauw in deze vertelling -
bewegingloze, niet actieve stad, leeg, existentieel leeg. De ik zegt al
gauw dat hij een verhaal vertelt over dingen die nooit bestaan hebben,
hoewel zelfs de geringste twijfel eraan alles in duisternis werpt.
In Parijs heeft hij bij een ontvangst Philippe Dean ontmoet. Philippe
is mooi en intelligent en onafhankelijk en een uitvreter. Hij liep weg
van de universiteit, Yale, omdat hij zich verveelde. De ik is iemand
die niet weet wat hij moet zeggen. Hij verlangt naar een meisje, maar
hoe moet dat? Dean komt na een maand of twee bij de ik langs met zijn
antieke auto, dat wil zeggen zijn geleende auto, onuitgenodigd en hij
laat zich verwennen. De ik is jaloers. Hij heeft alles netjes gedaan.
Het leven van Dean lijkt echter, sterker, waarachtiger. Hij is
aantrekkelijk als een zwart gat. Hij rijdt met hem rond in het echte
Frankrijk.
Tot zo ver is dit een verhaal van een ik-verteller, maar nu komt het.
De ik-verteller wordt een alwetende verteller, aanwezig bij de
intiemste momenten van Dean en zijn vriendin. Hij ziet alles en weet
alles, ook wat de vriendin denkt.
Op een avond rijdt Dean met de ik-figuur naar Dijon, naar een
nachtclub. Daar ziet de ik, laten we hem John noemen, een meisje van
zestien of ouder, tussen Amerikaanse negersoldaten. Ze gaat met hen
weg. John fantaseert over wat er met haar gebeurt. Misschien valt het
mee. Die soldaten kunnen heel teder zijn. Later zegt Dean dat hij een
verrassing heeft. Ze gaan naar the Foy in Autun en daar is het meisje
uit Dijon. Salter vertelt de ontmoeting niet. Ze zijn opeens met zijn
drieÎn en ze eten oesters. Het meisje heet Anne-Marie. Ze is achttien
en ze weet niet hoe ze oesters moet eten. Dean brengt haar naar huis en
dan zijn wij, lezers, plotseling getuige van haar kamertje met Dean en
het warmen van haar piama en zijn kus en zijn denken dat ze onschuldig
is. John wordt de ziener; hij ziet of fantaseert alles. Hij bewondert
Dean, omdat hij succesvol is in de liefde. John is dienaar van het
leven, Dean de bewoner. Het liefdespaar achtervolgt John is zijn
dromen, maar ook overdag. Hij ziet alles wat ze doen: rijden, eten,
vrijen. Hij weet dat zij 's morgens een slechte adem heeft. Hij ziet
alle seksuele details en hij deelt ze mee. Hoe zij elke morgen zijn pik
kust. Hoe ze geniet van alle standjes, ook anaal.
De hele herfst en winter en lente rijden ze rond en vrijen elke nacht
en John moet het allemaal zien. Hij weet ook dat Dean af en toe geld
moet vinden. Hij verkoopt bijvoorbeeld zijn ticket voor de terugreis
naar Amerika. Hij vraagt geld aan zijn vader in Parijs. Hij verdient
een beetje als tutor. Uiteindelijk, we zijn door John goed voorbereid,
moet Dean vluchten naar Amerika. Hij krijgt het geld voor de reis van
John. John krijgt de auto, maar het is een leenauto. Anne-Marie heeft
niet veel geleerd, maar ze begrijpt heel goed dat Dean weg wil en dat
ze hem nooit meer zal zien. John vertelt haar niet van het geld, maar
hij weet zeker dat zij het van zijn gezicht kan aflezen en dat hij
alles zal bekennen, hij kan niet liegen, maar Dean zal haar begroeten
met een glimlach. Dat is het verschil. John is niet sterk genoeg om
haar te beminnen. Men moet zelfzuchtig zijn.
Deze vertelling gaat schijnbaar over de seksuele liefde van Dean en
Anne-Marie, maar het gaat eerder over Johns gebrek en over zijn
ongelooflijke voorstellingsvermogen.
Wie is de moordenaar?
Vestdijk was dol op intriges en het is dus niet zo vreemd dat
hij zich interesseerde voor de geschiedenis van Voltaire en kolonel
Siquier die zichzelf ooit had beschuldigd van de moord op Karel XII van
Zweden. Siquier zou de sluipmoordenaar zijn die Karel XII een kogel
door het hoofd schoot, een musketkogel.
Karel XII (Stockholm, 17 juni 1682 \'96 Halden, 30 november 1718) was
van 1697 tot 1718 koning van Zweden. Hij was de derde koning uit het
geslacht Wittelsbach en ÈÈn der partijen in de Grote Noordse Oorlog
(1700-1721). Het is niet zo vreemd dat de kolonel van de moord verdacht
wordt. Misschien wilde hij de koning wel vermoorden. Hij was in dienst
van de erfprins. Karel XII was een ramp was voor zijn bevolking,
vanwege alle oorlogen die hij voerde.
De eerste met succes. Hij was 15 toen zijn vader stierf. Saksen,
Rusland en Denemarken wilden de macht van Zweden breken, maar de jonge
Karel begon een oorlog tegen zijn neef en zwager, koning Frederik IV
van Denemarken, die hij na een belegering van Kopenhagen tot de vrede
van Traventhal dwong (1700). Hij versloeg vervolgens de Russen onder
tsaar Peter de Grote en een andere neef, de Saksische koning.
Uiteindelijk ging hij ten onder, zoals vele machtigen voor en na hem,
door een veldtocht tegen de Russen tot in Moskou.
In Halden, in het uiterste zuiden van Noorwegen, werd hij van dichtbij
door het hoofd geschoten. Of de kogel van het belegerde garnizoen
afkomstig was of uit zijn eigen gelederen was onduidelijk en het is
nooit opgehelderd. Van het Zweedse leger bestaande uit 70.000 man was
inmiddels een derde omgekomen van honger, koude en ondervoeding. Hij
werd opgevolgd door zijn jongste zuster Ulrike en haar echtgenoot, de
latere Frederik I van Zweden.
Arouet, alias Voltaire, wil een boek schrijven over Karel XII en hij
wil zich beroepen op betrouwbare getuigen. Als het verhaal begint,
wordt Arouet afgetuigd door een aantal huurlingen. Zoiets gebeurde
vaker in het Parijs van de achttiende eeuw. Men wilde iemand een lesje
leren. Arouet wordt gered van verdere verwondingen door Siquier, die
zijn naam niet wil noemen, maar de filosoof weet er achter te komen en
regelt vervolgens gesprekken met hem. Gedurende de hele vertelling
wordt de lezer door argumenten en tegenargumenten heen weer geslingerd
tussen het standpunt dat Siquier inderdaad de moordenaar is of juist
niet. Arouet weet het niet. Soms denkt hij en zegt hij dat de kolonel
het niet kan hebben gedaan. Hierbij speelt een Zweedse gravin een rol.
Zij wil met de kolonel trouwen, maar dan zou hij eigenlijk gezuiverd
moeten worden van de verdenking.
Vestdijk verlustigt zich in alle mogelijkheden. Het zou zÛ kunnen zijn,
maar ook zÛ. Hoe genuanceerder we kijken naar de werkelijkheid, hoe
onduidelijker zij wordt. Het lijkt op zijn overwegingen bij de
astrologie: hoe meer je weet, hoe minder je kunt zeggen. Ook zijn
beschrijvingen van de fysiognomie van de figuren zijn zeer
Vestdijkiaans: 'voor hem stond de dikste vrouw die hij in maanden,
misschien wel in jaren had aanschouwd. 'maar daarbij was zij vrij lang
van stuk, terwijl het niet onknappe gezicht naast een ietwat
kunstmatige welwillendheid een superieure trots uitstraalde, die de
wetten der fysiognomiek bij zwaarlijvige mensen niet zouden doen
verwachten.'
Wir schaffen das
In de bibliotheek van Leck in Sleeswijk Holstein, waar veel
literatuur te vinden is, onder andere van Thomas Mann, zat een Turkse
vrouw lang te bellen met haar smartphone, waarschijnlijk vanwege de
aanwezige wifi. Haar dochter nam een prentenboek door, schonk zichzelf
gratis thee en at een koekje. Af en toe zag je haar oplettend kijken
bij het gesprek. Ze keek blij als haar moeder lachte. Haar broertje
speelde met een auto op de grond.
Bij een kast stond een medewerkster te praten met een Ethiopische jonge
man. Ze vroeg of hij al eigen woonruimte had. Hij zei lachend ' nee,
maar dat komt.'
De volgende dag zat er een dikke oude man, uitdrukkingloos aan tafel.
Een gastvrouw schonk koffie voor hem. De bibliotheek was een
opvangcentrum geworden. Even later zagen we hem in de winkelstraat
lopen. Waar naartoe en hoe weer terug?
We zagen in Nieb¸ll een meisje op een fiets, pratend in haar smartphone
snel voorbij gaan. Het leek een scËne uit een film.
Op een nabij gelegen kunstmatige heuvel zat een man met een fiets te
eten. Hij vertelde dat daar in de verte een tehuis was voor senioren
die zorg behoeven, met een afdeling voor ouderen die nog niet zo ver
zijn. De zee lag nog 15 km naar het westen. We gingen er naar toe door
een dijkgat en in S¸dwesthˆrn zagen we dan eindelijk het water binnen
bereik. Er was een trap naar het water waar een meisje half in zee
stond te kleumen. Het was haar te koud. Het duurde geruime tijd voor
haar vader haar zo ver kreeg dat ze ging zwemmen, maar toen bleef ze er
een half uur in. Zo koud was het dus niet.
Paradijs
In St.Malo loopt de Rue de BrocÈliandi rechtstreeks naar de
zee. Er is een breed strand, waarlangs een hoge boulevard loopt. Het
water komt bij vloed tot de rand. Er is geen hek. Als je hoogtevrees
hebt, moet je niet te dicht bij de rand lopen. Op het strand spelen
kinderen het oude spel met zand en water. Ver weg bij de zee staan
karren met zeilen; wind surfing. Op zee zeilboten. Veel witte zeilen.
De huizen die uitkijken op zee zijn hoog en sterk met Bretonse stenen;
veel hotels, maar ook woonhuizen, die misschien verhuurd worden. Het is
een plek om weg te dromen op een bank.
We wandelen in een berglandschap met een groep van twintig. Na
lang lopen vragen we ons af waar we zijn. De leider weet de weg niet
meer. We lopen naar beneden, naar een onbekend dal. Iemand probeert via
Siri de weg te vragen, maar er is geen bereik. Er loopt een man naar
boven, die Nederlands spreekt en hier woont om kaarten te tekenen van
het gebied. Hij weet precies waar we zijn. Uiteindelijk komen we in een
stad waar een markt is. Er staan tafels met rechtopstaande nummers bij
schotels met brood en vlees en vruchten. De koopman legt alles uit,
maar wordt lastig gevallen door een grote, witte geit, die hij brood
toesteekt, maar de geit bijt in de muis van de hand. Hij heeft scherpe
tanden en er is een grote wond met veel bloed. De man knijpt de wond
dicht. Iemand geeft hem een zakdoek die onmiddellijk is doordrenkt. Nog
een zakdoek. 112 bellen. Hij wordt opgehaald en zegt dat wij het brood
en vlees moeten meenemen. Het lijkt nooit meer echt goed te kunnen
komen. In de bus naar huis eten we het brood en het vlees op. Onderweg
stappen we uit, huren fietsen en verliezen de groep uit het oog, nemen
een verkeerde weg en midden in het land, besluiten we met de fiets op
de trein te stappen en naar huis te rijden. In onze woonplaats
aangekomen, helpt de conducteur ons met de fietsen. De anderen zijn
allang gearriveerd.
We staan op van de bank, lopen terug naar de auto en rijden
nog even naar de haven, met een fort in het water, maar het is er zo
druk dat we nergens kunnen parkeren en de stad uitrijden. We eten wat
op het terrein van een universiteit en doen daarna boodschappen in een
super waar we broccoli en cider kopen, onder andere. Terug naar de tent
rijden we naar een klooster voor Dominicanessen, ver weg teruggetrokken
in het land, een droomplek. Een paradijs, zeggen we tegen de non in het
Recueuil. Ze ontkent het niet, zegt ook niet dat het echte paradijs
niet van deze wereld is. Ik lees in een boek voor kinderen het verhaal
van Tobias en de engel, maar ik mis de vis. Tobias gaat wel op pad met
geld, krijgt gezelschap van de engel, die de weg wijst, komt aan bij
Sara en trouwt met haar. Wel erg snel allemaal. Ik moet het verhaal nog
eens opzoeken.
In de tuin zijn vijf nonnen aan het werk met scheppen, zand. Twee
nonnen doen iets met lange groente. Een vrouw zit op een motormaaier.
Is zij een leek?. In ieder geval ziet de tuin er prachtig uit. Boven
het meer zien we de lucht in vele nuances blauw. Of is het de zee? Is
het het paradijs weg van deze wereld?
Als God het wil
Nergens voel je je meer Europeaan dan in het Verre Oosten,
waar je mensen uit Engeland, Portugal of Oostenrijk herkent als
behorend tot wat je gemakshalve je eigen soort noemt.
Zo was het vroeger na het jaar 1000 (het gevreesde jaar waarin de
wereld immers zou vergaan) toen de kruistochten zorgden voor de
volkswording van Friezen, Hollanders, Gelderlanders en Vlamingen. Onder
de kreet 'God wil het' toog men naar het Nabije Oosten.
Lang na de tweede kruistocht van 1147 wezen latere kruisvaarders
elkander de palmboom op het graf van de Friese aanvoerder Hendrik
Ulvinga in de nabijheid van Lissabon, ook wel Poptetus Ulvinga
(letterlijk Wolvenzoon) genoemd, die in 1147 bij de verovering van de
stad op de Moren was gesneuveld. Daar begon de strijd dus al. In een
kroniek, die een paar eeuwen later geschreven werd, staat: 'Toen het
kruisleger zich in Portugal bevond, was er in het het leger een
opperste, geheten Poptatus, een oud man, zeer godvruchtig, en geboortig
uit Wuite (waarschijnlijk in Oost-Friesland). Deze Poptatus riep met
luider stemme, toen zij in de strijd gingen: 'Strijdt Gods strijd met
opgewektheid en beschermt het land, want, hetzij wij de strijd winnen,
hetzij wij die verliezen, of allen verslagen worden, het eeuwige leven
wordt ons zonder twijfel gegeven.' Als hij dit gezegd had, zo werd de
hemel geopend en Sint Mauricius met een grote schaar ridders ging in de
lucht voor het heir uit en verjoeg de heidenen. Als de strijd gewonnen,
de stad ontzet was en Poptatus zich ontwapende, werd hij door een
heiden ter neder geschoten, die aan de berg verscholen lag. Zo stierf
hij in God Almachtig en is een martelaar Gods geworden, want hij streed
voor het Christelijk geloof en op zijn graf wies een zeer schone
palmboom. Deze is een teken der overwinning'. Later bleek, 'dat de
palmboom gewassen was uit zijn hart, hetwelk zonder twijfel de
overwinning en kracht des geloofs aanduidt, die hij in zijn hart had,
als hij ten strijde ging. Deze heilige man hebben zij vereerd als een
martelaar Gods. De palm droegen zij vooruit in hun heir als een teken
van overwinning en even groot geloof hadden zij in de palmboom als de
kinderen IsraÎls in Mozes' staf'.
Overigens was er weinig reden om trots te zijn op de kruistochten:
velen vochten alleen maar om zich te verrijken. Vaak kwam het leger
niet eens aan in Jeruzalem, omdat het onderweg onderling slaags raakte
of verrast werd door toesnellende moslims. Wel was het effect groot
vanwege de reiservaring, de invloed van het Oosten en het
zij-wij-gevoel, waardoor groepen van de noordelijke bevolking zich meer
aaneen begonnen te sluiten.
Radegonde
Radegonde was de dochter van Berthaire, koning van T¸ringen.
We hebben het over de zesde eeuw. Bij de dood van Basin werd het
koninkrijk verdeeld over drie zonen. De vader van Radegonde werd al
gauw gedood door zijn broers. Radegonde wordt opgevoed aan het hof van
haar oom Hermanfred als zij drie jaar is, maar als zij elf is, wordt
zij de gevangene van koning Clotaire. Zij krijgt een religieuze en
intellectuele opvoeding door de achtgenote van Clotaire, Ingonde. Na de
dood van Ingonde wil Clotaire Radegonde als zijn (vierde) vrouw. Zij
wordt dan koningin van Frankrijk, maar zij wil niet en vlucht, wordt
achterhaald en gedwongen in het huwelijk, ingezegend door bisschop
MÈdard. Inmiddels is zij behoorlijk heilig aan het worden. Zij bidt
veel, ook in het huwelijksbed. De macht van haar echtgenoot, zijn
praal, wil ze niet en ze verschijnt in simpele kleren bij een
staatsbanket. De vrienden van Clotaire zeggen dat hij met een non is
getrouwd. Aan tafel blijkt duidelijk hun onenigheid. Radegonde verdeelt
het brood onder de armen. Zij dwingt haar man ter dood veroordeelden te
bevrijden. Weer vlucht zij en dan is er een roerend verhaal. Haar man
achtervolgt haar en zij zegt tegen een boer dat hij moet zeggen dat hij
sinds het graan opgroeide geen vrouw heeft gezien. Maar het graan is
pas gezaaid! Terwijl Radegonde dat zegt, schiet het op en kan zij zich
tussen de halmen verbergen. De koning komt voorbij. De boer zegt wat
hij moet zeggen en de koning begrijpt dat hier een wonder is gebeurd en
besluit zijn heilige vrouw met rust te laten. Zij sticht kloosters,
wordt natuurlijk abdis en heeft grote invloed op haar voormalige
echtgenoot en zijn zonen. Zij wordt later de tweede patrones van
Frankrijk genoemd.
In Chinon is een Radegonde-impasse, die uitkomt op een stenen
trap van 149 treden, die leidt naar een Radegonde-kapel, ÈÈn van de
vele in Frankrijk. Achter de kapel is een grot uitgehakt in de
krijtrotsen langs het dal van de Loire. In de tweede en derde eeuw was
een een paganistisch heiligdom. In de zesde eeuw namen de christenen
het, zoals altijd, over en woonde er een heremiet. Diep onder de vloer
leidde een stenen trap naar een cisterne met water. Dat water ziet er
van boven gezien smerig uit door de kalkresten. Radegonde bezocht de
heremiet, omdat hij heilig zou zijn. Het geheel werd een pelgrimsoord
en in de twaalfde eeuw hakte men een schip uit in de rots en bouwde met
nieuwe stenen nog een schip. Tijdens de Franse revolutie werd de kerk
ontheiligd, maar in 1878 werden de resten opgekocht door een rijke
Chinonaise ( nee, geen Chinese, maar een inwoonster van Chinon). In
1964 vond men onder een laag kalk een afbeelding van een koninklijke
jachtpartij uit de twaalfde eeuw: een knappe tekening van vijf figuren
te paard, met waarschijnlijk Henri II van Plantagenet en zijn vrouw
Eleanora.
Een klein meisje ontvangt je bij de ingang met de waarschuwing dat
verder gaan 3 euro kost. Haar vader is de gids en is bereid langzaam
Frans te spreken, omdat zijn Engels onvoldoende is. In strandstoelen
liggen twee vrouwen te kijken naar het fresco van de jacht. Ik denk dat
zij kenners zijn.
Kussens
Ann Coleman was de dochter van een rijke ijzerbaron. Ze kon
trouwen met wie ze wilde, maar ze ging liever rechten studeren. Daar
ontmoette ze James Buchanan uit Ierland, een immigrant. Ze werden
verliefd, maar Anns vader verbood de relatie. Hij zei dat de jonge man
uit was op haar geld. De brieven die James haar stuurde werden
achtergehouden en Ann, die zelf vele brieven stuurde, wachtte
tevergeefs op antwoord. In feite wilde James carriËre maken en zo haar
vader overtuigen van zijn goede bedoelingen. Ann pleegde op 9 december
zelfmoord door een overdosis laudanum. James vroeg de begrafenis te
mogen bijwonen, maar zijn brief kwam ongeopend terug.
James trouwde nooit. Hij werd de enige ongetrouwde president van de
Verenigde Staten. De geest van Ann bleef nog lang kussens klaar leggen
voor haar grote liefde.
Een andere Ann Coleman, later, ook Amerikaanse, ook rijk door ijzer en
staal, was gelukkiger. Zij ontmoette een rijke Spanjaard, Joachim
Carvallo met wie zij trouwde. Samen trokken ze naar Frankrijk en
kochten het vervallen kasteel in Villandry, dat ze samen restaureerden
en waarvan de tuin zeer beroemd werd.
Hun achterkleinkind Henri is nu de eigenaar en hij zorgt er voor dat
kasteel en tuin in perfecte orde blijven. Er is een tuin die de
verschillende soorten liefde laat zien: de tragische, de
hartstochtelijke, de romantische, de frivole. Er is een tuin die laat
zien hoe mooi allerlei groenten zijn: een rij rode kolen bij voorbeeld,
of een perk selderie en vele andere soorten. Er is een doolhof die je
religieus wil maken. Ann, die van huis uit protestant was, en Joachim
die niet veel aan zijn geloof deed, werden later actieve
rooms-katholieken en lieten zich ontvangen door de paus. In het kasteel
veel religieuze Spaanse schilderijen en veel foto's van de kinderen,
tantes, schoondochters en kleinkinderen. Ann bleek een sterke,
intelligente vrouw met veel smaak en waardigheid, maar ook een warme
moeder en grootmoeder. Ook zij legde kussens klaar, maar in levende
lijve.
Kwaad in de politiek
Wat Trump goed vindt, zien de democraten als kwaad, en
omgekeerd wordt Hillary Clinton als een crimineel beschouwd. Toch lijkt
er objectief juist gedrag te bestaan als Michelle Obama een beroep doet
op weldenkendheid. Zeker is dat het recht van de sterkste dat zorgde
voor het voortbestaan van de homo sapiens, zich nog steeds doet gelden
en dat we moeite moeten doen om empathie en solidariteit met de
zwakken, die ook in onze natuur zitten, te laten prevaleren. Het is zo
treurig dat de idealen van de Franse revolutie, die wij toch als
objectief goed beschouwen, zijn gesmoord in het bloed van dezelfde
revolutie. En zelfs deze idealen: vrijheid, gelijkheid en broederschap,
worden niet door alle mensen als goed gezien. Zij achten vrijheid
gevaarlijk, beschouwen gelijkheid als een leugen en wensen alleen
broederschap binnen de eigen clan.
Steeds als een beschaving zichzelf als goed ziet en de anderen als
kwaad, gaat het mis en als demagogen een generatie die niet lijfelijk
gebukt is gegaan onder nationalisme en groepsdwang met de uitwassen van
terreur naar de anderen, oproept tot het sluiten van de grenzen en het
verdoemen van wat vreemd is, moeten we weer lijden onder dictatuur en
geweld.
Toch wil ik blijven geloven in langzame vooruitgang. Steeds als er twee
stappen terug worden gezet, gaan we drie stappen vooruit.
Echternach
Nu landen weer naties worden, grenzen dicht, eigen volk eerst,
kijken we naar het voorbeeld: IsraÎl, muren, grenswachten, geweren,
gevangenissen voor wanhopigen. Wie worden de nieuwe vijanden? Marie le
Pen, Wilders, Trump en Ferage begrijpen dat ze verwant zijn en dat de
mensen die verlangen naar Europa, de wereld, de nieuwe vijanden zijn.
Zetten we weer twee stappen terug in afwachting van nieuwe drie stappen
voorwaarts. We moeten het niet vergeten, want we zullen toch naar een
wereldregering moeten, naar de samenleving van planeet aarde.
Theo van Baaren
Het begint vaak met een concreet beeld, iets dat de dichter
heeft gezien en dat in zijn verbeelding een vreemde draai krijgt, een
surrealistische voorstelling wordt, waarin de dood vaak een rol speelt.
Er is bij voorbeeld een stenen beeld van een militair muziekcorps met
trommels van marmer en fluiten van graniet. Zij beelden muziek uit,
maar er is natuurlijk stilte: een tastbare stilte en die ook koud is.
Dit roept een fantasie op die overigens ook kan verwijzen naar een
herinneringsbeeld, van een optocht van onbekenden, een dreigende stoet,
waarbij uiteindelijk het gedicht verwijst naar soldaten.
De gedichten van Theo van Baaren zijn evocaties van angst en dood,
duisternis en brand, ondergrondse gangen met zwaveldamp. De dood is
geen verlossing, maar het gruwelijk einde van een verdoemd leven:
'Maaltijd na maaltijd / groeit de nacht als schimmel in ons bloed, /
totdat de tong, een zwarte vlag, / gehesen wordt op \'t wrakke vlot van
afscheid.'
Ik moet denken aan gedichten van Baudelaire, Hendrik de Vries, verhalen
van Edgar Allan Poe, schilderijen van James Ensor, Edvard Munch. Veel
voorkomende woorden zijn: wolken, moeras, veen, angst, schreeuw, slang,
bloed, schaduw, spiegel, scherven, gebeente, botten, skelet, nevel,
vijver, masker. Toch is er ook het leven dat uit de dood opstaat, zoals
de graankorrel moet sterven om vrucht te dragen. Van Baaren kende de
chtonische mythen van de landbouwculturen.
Strijd
Dr. Jan ten Brink begint zijn loflied op Schaepman,
priester,dichter,staatsman, met een bladzijde lange zin, waarin hij de
drie kwaliteiten uitwerkt en ook nog eens wijst op zijn 'koperen kop'
en 'koperen stem'.
Herman Schaepman werd geboren in Tubbergen, waar zijn vader
burgemeester was. Zijn vader hielp als luitenant van de schutterij mee
met het binnenhalen van Koning Willem I. De kleine Herman vond zijn
verhalen prachtig en luisterde vol belangstelling naar patriottische
liederen van Schiller. Via zijn moeder las hij Racine, Corneille,
MoliËre en Lafontaine. De kleine Herman, tien jaar oud, luisterde naar
haar voordracht van de Franse dichters. Men zei dat zo'n kleine jongen
dat toch niet begreep, maar ze antwoordde dat hij zo iets in zijn hoofd
kreeg, dat hij later begrijpen kon.
Op school leerde hij Frans en Duits. Hij wilde graag dienst nemen, naar
zee gaan en strijden voor de Nederlandse vlag, maar zijn ogen waren te
zwak. Vader wilde hem laten strijden voor de kerk, als priester. Toen
hij 13 was, ging hij naar het gymnasium in Oldenzaal, waar hij ook
Engels leerde beheersen.
Herman was dol op dichters die de roem van Nederland bezongen: Helmers
en de zangen over Van Schaffelaer, de Prins van Oranje bij Quatre Bras.
Al gauw vertrok hij naar het seminarium in Kuilenburg, later naar het
groot-seminarie in Rijsenburg bij Driebergen. Al op 22-jarige leeftijd
kwam zijn eerste gedicht, anoniem, uit: 'De Paus'. Alberdingk Thijm
beval het gedicht aan en hoorde er Bilderdijk in, en Da Costa. Wij
zouden zeggen: dat is geen aanbeveling, maar toen was het anders. Het
gedicht was geschreven in statige, epische alexandrijnen. 'Zijn
achttien honderd jaar! / Nog klinkt van oord tot oord, / Van
wereldgrens tot grens, des Meesters heilig woord:\ Gij Simon, Jona's
zoon, zijt Petrus, rots der kerke, Die \ 'k als mijn bruid begroet. Het
gedicht is ÈÈn lofzang op de pausen. Natuurlijk laat hij de
schandelijke geschiedenissen achterwege. Wist hij het niet? Was hij zo
geÔndoctrineerd door de katholieke verhalen, dat hij niet twijfelde of
hoorde het bij zijn steile overtuigingen, dat je niet mag twijfelen aan
de 'waarheid' van de partijdige geschiedenis. Geheel naar de mode van
die tijd krijgen de Joden er weer van langs. Zij hebben immers gekozen
voor Barabas en tegen Jezus: 'Het leven der Hebreeuwen is dood \ hun
volksbestaan is ballingschap, het bloed des schuldeloozen, des
verworpnen wordt geboet.'
Pius IX en Schaepman en redelijkheid
Schaepman houdt een doorlopend pleidooi voor Pius IX. Hij
noemt hem de waarachtige koning van zijn eeuw. Deze paus was natuurlijk
tegen de revolutie van 1847. In 1854 kondigde Pius IX het dogma van de
Onbevlekte Ontvangenis van Maria af. Dit betekende dat Maria al in de
schoot van haar moeder van de erfzonde was gevrijwaard. Het klinkt als
een sprookje van vroeger, maar er zijn nog miljoenen mensen die dit
geloven. Er zit wel een soort logica achter. Hoe zou een lichaam de
zoon van god kunnen ontvangen als het niet zuiver was? Nu ja, de vraag
stellen, klinkt al belachelijk. Een nog verder gaande consequentie was
dat zij niet zou sterven, want de dood was de straf van de erfzonde.
Zij zou dus met lichaam en ziel opvliegen naar de hemel. Het graf van
Maria was dus ook nooit gevonden!
Als hoofd van de Kerk riep Pius het Vaticaans Concilie (1869-1870)
bijeen, waarop de onfeilbaarheid van de paus als dogma werd
goedgekeurd. Alle uitspraken ex cathedra zouden van God afkomstig zijn!
Je kunt zulke dogma's toch moeilijk serieus nemen.
In 2000 werd Pius door paus Johannes Paulus II zalig verklaard, ondanks
het feit, en misschien wel dankzij, dat Pius IX het volgende heeft
verklaard: 'De Joden waren eens kinderen in het Huis van God geweest,
maar dankzij hun hardnekkigheid en weigering om te geloven waren het
honden geworden. Vandaag de dag hebben we in Rome jammer genoeg te veel
van deze honden en we horen ze in alle straten blaffen, terwijl ze
overal om zich heen mensen molesteren. '
De Joden moesten leven in het getto. Onder druk van de Joodse
bankiersfamilie Rothschild, die aan het Vaticaan de benodigde leningen
verschafte waarmee het investeringen en buitenlandse bescherming kon
betalen, bleek Pius bereid enige concessies te doen. Sommige Joodse
families mochten nu buiten het getto wonen, bijvoorbeeld de families
die door overstromingen van de Tiber onbewoonbare huizen hadden.
Edgardo Mortara werd gescheiden van zijn Joodse familie omdat een
katholieke dienstbode hem in het geheim had gedoopt, wat ze later
bekende. En, zo was de logica, een katholieke jongen kon niet worden
opgevoed door Joden. Bovendien wilde de jongen - die toen zes jaar was
- dat zelf niet! De paus liet hem opvoeden tot priester. De ouders
konden hun zoon terugkrijgen als ze zelf katholiek zouden worden.
Pius was van mening dat de Joden samen met geheimzinnige sekten '
troepen verzamelden tegen de Kerk van Christus '
Het boek 'De jood: judaÔsme en de judaÔsering van christenvolken ' van
de Franse schrijver Roger Gougenot des Mousseaux werd door Pius IX
geprezen. In het boek werd de beschuldiging van rituele moorden door
Joden bevestigd.
Schaepman was het met dit alles van harte eens. Redelijkheid? Hij
schreef: 'Des menschen rede schuwt de banden van 't gelooven, / En
streeft op eigen wiek, arm vogelijn, naar boven,\ Naar boven, waar de
stroom der zuivre ether vloeit\ En in ondoofbaar licht de hoogste
waarheid gloeit;\ Naar boven, naar de zon! om straks met matte vlerken\
Te rusten in de schauw der laagste rozenperken,\ Reeds hijgende naar
rust.'
En denk maar niet dat 'de zuivre ether' voor Schaepman een metafoor is.
Feest van de rede?
14 juli, maar het hart heeft zijn redenen die de rede niet
kent. Chateaubriand, van oude hoge adel, wist er alles van. Zijn
familie werd vernederd, hun bezittingen vervielen aan de staat. Kerken
werden tot tempels van de rede verklaard, maar in werkelijkheid werden
het veestallen of legerplaatsen. Sarcastischer kon de revolutie haar
gezicht niet laten zien.
Chateaubriands vader wist met handel een fortuin terug te verdienen en
liet het kasteel in Combourg herstellen en uitbouwen. Het staat er nu
in alle pracht en praal bij en we kunnen het bezichtigen tegen een
behoorlijke vergoeding. FranÁois RenÈe Chateaubriand was de jongste
zoon en beleefde uiteraard een onrustige jeugd. Hij studeerde onder
andere te Dol en te Rennes, maar kwam onregelmatig terug naar het
kasteel te Combourg. De adel wist door ontwikkeling en onderlinge hulp
weer een aanzienlijke positie te verwerven. FranÁois RenÈe aarzelde
lang tussen zijn priesterroeping en een carriËre op zee (die in de lijn
van de familie lag). Uiteindelijk gaf hij toe aan de eerste en ging hij
studeren aan het college van Dinan. Toch besefte hij al vlug dat dit
niet zijn ware roeping was en keerde hij terug naar het familiedomein,
waar zijn romantisch schrijversschap begon. Hij fantaseerde vaak met
zijn zus Lucile over geÎxalteerde dromen in een verlaten landschap. Hij
hield meer van de herfst dan van de zomer.
Uiteindelijk ging Chateaubriand het leger in. Hij verliet Combourg in
1786 als tweede luitenant. Zijn militaire carriËre werd onderbroken
door lange periodes van verlof die hem in staat stelden verscheidene
literaire salons te frequenteren of zelfs het hof te bezoeken. Hij was
contra-revolutionair van geboorte en werd door Napoleon in allerlei
functies geplaatst. Ook het herstel van het huis van Bourbon leverde
hem diplomatieke posten op in Berlijn , Londen en Zweden. Nog voor de
dood van de koning onder de guillotine had hij al Amerika bezocht, waar
hij niet de positie van de Indianen verdedigde, maar die van het
christendom. Een tijd lang was hij een 'verlichte', maar de dood van
zijn moeder en broer bracht hem weer terug in de schoot van de
moederkerk. Zijn romantisch schrijversschap werd beÔnvloed door Goethe,
Ossian en Rousseau. Het belangrijkste werk zijn ze nagelaten MÈmoires
d'outre-tombe. Ironisch genoeg werd zijn naam het meest bekend door een
vleesgerecht dat zijn kok uitvond.
Achterlijk
'Want duister is het om ons heen, waar henen wy ons ook
wenden. Alles over geheel Europa is in een staat van verwarring, van
spanning, of van gisting. De oude beginselen zijn overal in haat en
verachting gebracht, en al wat op dezelve gebouwd is, is voor een groot
gedeelte reeds afgebroken, en wordt het ieder dag verder.' Da Costa
(1823) Deze woorden lijken merkwaardig aan te sluiten bij onze tijd,
maar Da Costa was een joods-christelijke aartsconservatief die
fulmineerde tegen Voltaire en de Verlichting. Het was de Verlichting
die uiteindelijk leidde tot de Universele Verklaring van de rechten van
de mens. Artikel 1: 'Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid
en rechten geboren. Zij zijn begiftigd met verstand en geweten, en
behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap te
gedragen.'
Broederschap impliceert zusterschap? Niet voor iedereen. De verklaring
werd ontworpen door de VN Commissie voor Mensenrechten en gepropageerd
door met name Eleanor Roosevelt (1884-1962), de weduwe van de
Amerikaanse president Franklin D. Roosevelt. De verklaring werd
aangenomen door de leden van de VN op 10 december 1948, zonder
tegenstemmen maar met 8 onthoudingen (waaronder van de Sovjet-Unie,
Saudi-ArabiÎ en Zuid-Afrika).
De grootste obstakels voor aanvaarding zijn opgeworpen door de
communisten en de rooms-katholieken. De laatsten deden dat meer verhuld
dan de eersten, maar met veel meer resultaat.' (J.Humphrey)
In China was het tot de vorige eeuw gewoon om de voeten van vrouwen te
verminken, omdat mannen dat erotisch zouden vinden en omdat het de
vrouw belette zelfstandig van huis te gaan. Vrouwen werden zo
geÔndoctrineerd dat ze het zelf zouden willen. Zeg nu niet 's Lands
wijs 's lands eer , of: in andere culturen gelden andere normen en
wetten; dat is wel zo, maar er zijn gebruiken die misschien ooit wijs
of verstandig waren, maar die later inhumaan genoemd moeten worden. In
tribale en patriarchale culturen bestaan ze nog. Deze culturen zijn
achtergebleven. Dit geldt ook voor de sharia.
In India werden weduwen levend verbrand met het lijk van hun man.
Sommige vrouwen sprongen zelf in het vuur, anderen moesten geduwd
worden. Nog in onze eeuw kwam dit voor in achtergebleven (!) streken.
Genitale verminking: In 2007 overleed een 12-jarig meisje in Egypte na
een besnijdenis op de operatietafel.
Vrouwen willen dit en komen in opstand in streken waar de wet het wil
verbieden. In Egypte is bijna iedere vrouw besneden. Waarom? Het zou
haar minder vatbaar maken voor overspel. Een vrouw is bezit van een
man. Hij kan haar nemen wanneer hij wil.
Geheimen
Bij Trehorenteuc zagen we een meisje met een grote geit. Het
donkere meisje leek Keltisch en alleen omdat ze geen spitse oren had,
bleek ze geen fee. Ze had niets te maken met 14 juli; ze leek tijdloos,
net als de bomen, het woud BrocÈliande, de meren. Nu ja, overal liepen
moderne mensen. Veel families zaten of lagen aan de kant te eten en te
drinken, urenlang soms, want toen we terugkwamen van een stevige klim
naar L'arbre d' or zaten ze er nog.
In Paimpont sprak de burgemeester een publiek toe, zijn vrouw en
misschien enkele wethouders en gemeenteleden. Hij stond voor een
monument van gevallenen in beide wereldoorlogen. Op vier hoeken stonden
oude mannen met een nationalistisch vaandel, gestoken in een leren
houder die bij de heupen werd vastgesnoerd. Na afloop van de toespraak,
waarin, begrepen we, gewaarschuwd werd tegen nieuw barbarisme, werd er
zwak geapplaudisseerd en liepen de bevlagde mannen in een soort
optochtje naar het gemeentehuis, waarin het kleine publiek iets te
drinken werd aangeboden.
Op straat stond een rijtje mensen te wachten tot ze aan de beurt waren
voor een gegrilde worst, die in een crËpe werd gewikkeld.
Bij het toeristenbureau werden veel boekjes getoond over Merlyn,
Arthur, Viviane, Morgane etc. Opvallende waren de tekeningen van
halfnaakte feeÎn en boze dwergen met dikke neuzen. In de ernaast
gelegen abdijkerk kon je ook weer boekjes en kaarten en snuisterijen
kopen, maar ook kaarsen om te branden voor Maria van Paimpont.
In Trehorenteuc begon een klim naar de VallÈe sans retour met de plek
waar Merlyn door Viviane werd vastgehouden. Hij had haar zijn laatste
geheim verklaard, wel bewust van het feit dat ze hem dan niet meer liet
gaan. Geen terugkeer dus naar het hof van Arthur.
In de zogenaamde graalkerk zag ik een glas-in-lood-afbeelding van een
konijn. Een begeleidende tekst legde uit dat het konijn net als de maan
's nachts verscheen en overdag verdween. Konijn is symbool van vlugge
komst en vertrek; hij is een tussenfiguur tussen boven- en onderwereld,
drager van geheime boodschappen. Plotseling begreep ik de rol van het
witte konijn in Alice in Wonderland beter. Hij draagt daar ook nog een
groot horloge en wijst voortdurend op het voortschrijden van de tijd.
een-dappere-man-een-dappere-vrouw
Eduard Douwes Dekker vertelt over een executie in 1825. In de
Javaanse oorlog werd een spion gevangen, een Inlander. Zo iemand moet
meteen worden doodgeschoten. Men bond hem aan een boom en gaf een
soldaat opdracht hem neer te knallen. Normaal, in vredestijd, wordt een
peloton gebruikt waarbij slechts ÈÈn soldaat een kogel heeft, zodat
niemand wordt belast met het besef iemand in koelen bloede te hebben
gedood, maar in de oorlog is daarvoor geen tijd, of is zo ' n inlander
het niet waard. De aangewezen soldaat nam geen risico, dacht hij. Hij
zette het geweer tegen de borst van de man, op de plaats waar hij het
hart dacht. Hij zei: ' De kogel hoeft geen licht te zien. ' De inlander
keek hem spottend aan en zei dat hij de loop iets meer naar links moest
plaatsen. De soldaat vloekte, omdat zijn slachtoffer niet bang leek.
Hij haalde de haan over, maar het geweer ketste. De spion lachte hem
uit. De Christensoldaat werd boos, draaide het geweer en sloeg zijn
weerloze gevangene, de lachende Mohammedaan met de kolf de hersens in.
Een ander verhaal. In 1837 is hij in Holland. Het stormde. Hij
moest een sluis over, een smal houten pad met maar aan ÈÈn kant een
railing. Er was een vrouw met een kind. Hij vroeg: ' Vrouwtje, zal ik
je kind dragen? ' en zij antwoordde: ' Dank je, jongeheer, ik ben mans
genoeg geweest om het kind ter wereld te brengen, ik ben mans genoeg om
het te dragen ook. ' Ze droeg het kind naar de overkant en gaf het daar
de borst.
liefde-maar-niet-te-gek
Toen Dirc Potter nog jong was, werd hij met een geheime
zending naar Rome gestuurd. Hoe jong? We weten dat hij geboren werd
rond 1370 en op zijn vijftiende of zestiende al klerk werd aan het hof
van de graven van Holland. In Rome had hij heimwee naar Holland en ging
wandelen langs een rivier. In zijn verbeelding ontmoet hij vrouw Venus
die hem opdraagt een lied te schrijven zodat de lezers ' ridders, edele
vrouwen en schildknapen ' leren wat liefde is. Pas veel later heeft hij
dat werk voltooid: ' Der Minnen Loop ' . Het zijn nuchtere adviezen.
Hij vertelt dat hij meer last dan lust heeft gekend van de liefde: '
wat hij jaagde, bleef ongevangen ' .
In India werden weduwen levend verbrand met het lijk van hun man.
Sommige vrouw sprongen zelf in het vuur, anderen moesten geduwd worden.
Potter is in de vijftiende eeuw van mening dat er nog eerbare goede
vrouwen zijn die voor haar man zouden willen sterven, maar het is ook
zo dat vrouwen wel eens ' nee ' zeggen als zij ' ja ' bedoelen. De
vrouw moet heer zijn en de man knecht, maar dat geldt alleen vÛÛr het
huwelijk. Daarna moet de man de baas zijn. Huwelijkse liefde is het
best en hartstocht is gevaarlijk: dat is ' gecke minne ' , zoals die
van Medea, Dido, Ariadne.
Potter kent zijn klassieken. Hij moet een ijverig man geweest zijn.
Waar las hij al die boeken? In de koets op weg naar Rome, Parijs,
Berlijn, Londen? Hij was een een soort diplomaat voor Jacoba van
Beieren. Als dank kreeg hij een buiten bij Den Haag, een soort
Hofwijck, zoals later Huygens, en zijn zoon kreeg zelfs nog een aantal
' morgen ' land als eerbetoon aan zijn vader.
Het ontroerende verhaal van Hero en Leander: zij springt met het
aangespoelde lijk van van haar geliefde in zee. Potter vindt het mooi,
maar toch was het beter het eigen lijf te sparen. Liefde is goed, maar
het moet niet te gek worden. Vrouwen die te heet lopen krijgen als
advies: wees voorzichtig in de keus van uw minnaar: kookt uw spek in
goed rivierwater! Een minnaar kan gebruik maken van een vriend, maar
hij moet uitkijken dat de vriend geen medeminnaar wordt, die ' de
potage met de spek naar zich toehaalt ' .
Mannen en vrouwen gelijk stellen op het punt van echtbreuk, geeft geen
pas. De eer van de man lijdt er niet onder als hij een minnares heeft,
zelfs niet als hij kinderen heeft buiten zijn huwelijk. Bij de vrouw is
dat anders. Een vrouw mag geen minnaar hebben. Een man kan veel vrouwen
hebben, maar een vrouw twee mannen? Nooit. Het is een verschil van dag
en nacht, aldus Potter.
ik-ben-zo-bang-dat-je-strakjes-verdwijnt
In 1326 voltooide Lodewijk van Velthem 'Het boek van koning
Arthur', vertaling uit het Frans. Hierin lezen we over de verliefdheid
van Merlijn, de machtige tovenaar. Hij wordt verliefd op de fee
Viviane. Zij vraagt hem haar alle toverkunsten te leren en hij
gehoorzaamt. We moeten hier denken aan Simson en Delila. Hij vertelt
waar zijn kracht schuilt en zij knipt zijn haar af. Symbool van
ontmanning en waarschuwing aan alle mannen: vertel je geliefde niet je
laatste geheimen.
Viviane heeft tenslotte nog ÈÈn wens: hoe moet ik een man opsluiten in
een magische cirkel, zodat hij er nooit uit kan, niemand behalve ik bij
hem kan komen. (Het liedje: 'Ik zou je het liefste in een doosje willen
doen.' Daar is het een man die zijn geliefde wil opsluiten.)
Niet lang daarna vermaakten zij zich in het woud van Broceliande. Zij
kwamen bij een mooie haag van haagdoorns. Samen gingen zij in de
schaduw van de struiken zitten. Merlijn legde zijn hoofd in haar schoot
en zij begon hem te strelen zodat hij in slaap viel. Zij stond op en
ontglipte hem, pakte haar sluier en liep om die plaats heen. Zij maakte
een cirkel om Merlijn heen en begon in praktijk te brengen wat hij haar
geleerd had: zij maakte haar tekens daar negenmaal en ging in de
rondte. Daarna ging zij weer zitten en legde zijn hoofd in haar schoot.
Dit deed zij allemaal stiekem. Hij schrok wakker en meende dat hij
vastzat in de stevigste toren ter aarde, bovenop een ontoegankelijke
rots. Merlijn zei tegen haar: 'U heeft mij bedrogen, mooie jonkvrouw,
omdat u niet altijd bij mij wilt zijn wanneer ik naar u verlang,
niemand anders dan u kan deze toverij ongedaan maken.' Zij antwoordde:
'Liefste, ik zal vaak genoeg naar u toe komen en dan zult u mij in uw
armen nemen en uw begeerte bevredigen.'
Merlijn verliet de plaats waar zijn geliefde hem opsloot nooit meer,
noch kon er iemand bij hem komen, terwijl zij erin en eruit ging,
wanneer zij maar wilde.
Velthem schrijft dan: 'Wat mach men daer meer af secgen dan? Negeen
dinc, so help mi God, Dan dat hi was een fijn sot; Al heet hi vroet
ende conde vele. Nochtan heeften een wijf bij haren spele Datsi hem
toende menechfoude, Bracht in 't nette daer si woude.'
arnold-werumeus-buning
Buning werd in Uithuizen geboren (1846), opgevoed door vader
notaris en zijn oudere zuster. Zijn grootvader was zeeofficier, die
zijn avonturen had genoteerd. De jonge Arnold werd al op zijn
veertiende jaar tot adelborst der derde klasse bevorderd, waarna hij
naar Nieuwediep (Den Helder) vertrok om zijn opleiding te voltooien op
het wachtschip De Kortenaar. Op zijn achttiende kwam hij in actieve
dienst en vertrok op de Prins Maurits der Nederlanden naar Java, via
BraziliÎ. In de Indische Archipel ging hij op zeerovers jagen. Later
heeft hij in een serieuze strijd met opstandelingen een matroos gered,
onder een kogelregen, samen met twee andere luitenants. In 1869 ging
hij op verlof naar Nederland. In Parijs volgde hij toneellessen. Terug
in dienst moest hij onder tropisch licht terreinverkenningen en kaarten
maken aan de westkust van Borneo, wat hem ernstige oogkwalen bezorgde.
Na genezing in het vaderland, voer hij naar West- IndiÎ, maar een
keelziekte, zwakke ogen en doofheid beletten hem het scheepsvolk te
commanderen. Hij moest pensioen aanvragen, nog maar dertig jaar oud.
Gelukkig kreeg hij de opdracht een gids voor reizigers naar IndiÎ samen
te stellen. Een jaar later werd hij benoemd tot Directeur van de
Modelkamer en de Bibliotheek bij het Departement van de marine. Hij
kreeg typhus en later nog meer ziekten, waardoor hij ontslag moest
nemen. In 1883 werd hij benoemd tot directeur van het maritiem museum
in Rotterdam.
Na zijn ooglijden ontwikkelde hij zijn letterkundige bekwaamheden,
waarbij hij zich vooral richtte op het houden van voordrachten. Hij
schreef verhalen over wat hij had meegemaakt of gehoord, vooral om ze
te kunnen voordragen. In die zin is hij een voorganger van de jonge
dichters, die zich vooral toeleggen op 'slam'
Maar er is nog een Werumeus Buning. Johan Willem Frederik
Werumeus Buning (Velp, 4 mei 1891) Hij studeerde voor notaris, maar
brak die opleiding af om kunstredacteur te worden van De Telegraaf.
Aangemoedigd door zijn vriend Adriaan Roland Holst ging hij gedichten
schrijven. In 1921 verscheen zijn eerste dichtbundel 'In memoriam',
over de dood van zijn geliefde. Daarop volgde 'Hemel en Aarde' (1927)
waarin Werumeus Buning de stijlvorm van de ballade uitprobeerde. In die
vorm dichtte hij zijn grootste succes: Maria LÈcina (1932), dat tijdens
de Tweede Wereldoorlog door Kees Stip werd geparodieerd als Dieuwertje
Diekema, gevolgd door Drie balladen (1935), waarvan de 'Ballade van den
boer' de bekendste is ('Maar de boer, hij ploegde voort').
Kees Stip maakte: 'Dieuwertje Diekema staat te draaien'
In de oorlog werd Werumeus Buning lid van de Kultuurkamer. Kees Stip
zat in het verzet.
Ik ken Buning vooral van zijn stukjes over koken. Nooit heb ik zijn
bereiding van inktvis vergeten.
chickens-come-home-to-roost
Uiteindelijk vraagt Anton Esther om vergeving omdat hij haar
vier jaar geleden zo honds heeft behandeld, nadat hij met haar naar de
opera Tosca is geweest, drama van verraad en ontrouw, om haar te
bedanken dat zij een gedicht van hem heeft opgestuurd, dat is
geaccepteerd en dat dus de erkenning inhoudt van zijn dichterschap. Hij
heeft haar verteld dat hij graag vijf minuten een vrouw zou willen zijn
om te weten hoe dat voelt, dat hij dat wil omdat hij medicus is. Nee,
zegt Esther, dat wil de dichter in jou en zij heeft gelijk.
Maar wat is dan toch ook weer gebeurd? Hoe heeft hij haar zo
honds behandeld en waarom? Dat heb ik toch gelezen? En meer dan ÈÈn
keer, al was het de eerste keer vijftig jaar geleden. Het stond in 'De
vrije vogel en zijn kooien' en ik moet terug naar dat boek. Nee, het
stond in het deel dat daar aan vooraf ging, in 'De beker van de min'.
Hij ging met haar broer naar het concertgebouw, Mahler en Schubert en
daar was Esther ook en op de muziek van Schubert werd hij verliefd op
haar. Ze was heel mooi. Hij schreef haar en wandelde met haar en dan
gaat hij plots terug na Lahringen en ontmoet het nichtje van mevrouw
Hagoort met wie hij zich verlooft en hij schrijft Esther een briefje
vol smoesjes, dat hij het druk heeft voor zijn examen en daarna laat
hij niets meer horen en ontwijkt haar. Die verloving is een rare
mislukking. Hij slaat zijn verloofde omdat ze iets lelijks zegt over
Esther en daarna, niet meteen daarna, maakt zij het uit en Anton gaat
rotzooien met Fietje en haar zus en met andere meiden. Zij, Esther, is
altijd van Anton blijven houden en ze heeft rimpels gekregen, denkt
Anton, vanwege hem.
Na vier jaar ontmoet hij haar in de bibliotheek. Eerst vlucht hij weg,
maar ze spreekt hem aan en nodigt hem uit. Ze blijkt jarig en haar
broer is er, haar verloofde en een oude leraar wiskunde van Anton. Hij
vertelt over zijn gedichten en de meisjes vragen een gedicht. Hij
schrijft het op en zij sturen het naar een tijdschrift.
Op de bekende Anton-manier heeft hij allerlei overwegingen en
heroverwegingen, speelt Ina Damman, zoals altijd, haar rol, dat wil
zeggen de Ina van Anton, maar uiteindelijk gaat hij naar haar toe,
omdat hij niet kan slapen, en bekent zijn liefde en begrijpt dat zij al
die tijd van hem gehouden heeft. Ze zoenen en beleven extatische
'pneumatische' liefdesmomenten, maar als Anton lichamelijker wil
worden, zegt ze eenvoudig 'nee, nee'.
Hij studeert nu hard voor zijn doctoraal examen, ook bij haar. Hij
heeft bekend dat hij nooit zal trouwen, omdat het huwelijk een kooi is
en dat geeft ook niet, want zij is toch verloofd met Arie Mossel. Hij
dwingt haar de belofte af dat ze na het examen met elkaar naar bed
gaan. Later bedenkt hij dat hij haar niet aan die belofte zal houden.
Natuurlijk slaagt hij voor zijn examen, bijna cum laude en dan is hij
moe en wil slapen, maar er komt damesbezoek op zijn kamer, met witte
bloemen. Een zeer Vestdijkiaanse wending. Een klap op het hoofd van de
lezer. Het is Hetie, de zus van Arie Mossel, die alles weet van Esther.
De bloemen zijn van Esther en er is een brief: ze zal altijd van Anton
houden, breekt haar belofte en verbreekt de verloving, heeft haar baan
opgezegd en is al naar Groningen vertrokken. Hetie maakt duidelijk dat
het niet willen trouwen en de burgerlijke moraal het haar onmogelijk
maken zich te geven. De lezer denkt: ach, net als Nol uit 'De Koperen
Tuin' die Trix op het moment suprËme uit burgerlijkheid alleen laat.
Maar wat is dat dan, wat Anton voor Esther voelt? Na de
afscheidsbrief van Esther laat hij zich snel troosten door Hetie, haar
vriendin, die alles weet en als Hetie weg is, heeft hij Esther al bijna
vergeten en gaat op jacht naar verpleegsters tijdens zijn co-schappen.
Maar wat was dat dan met Esther? De muziek? Haar koelte, dat wil zeggen
in de beleving van Anton, want Esther is helemaal niet koel. Zij houdt
van Anton, maar is niet geil. En dan is er nog Antons schuldgevoel,
omdat hij haar zo honds behandeld heeft . Hij heeft het over haar
rimpels, waarvoor hij zich verantwoordelijk voelt.
Hoe gaat het verder met Esther in Groningen? Rare vraag, want het gaat
hier om een roman. Maar er is toch ook Lies Koning, model van Ina
Damman, reÎel genoeg? Zo is er toch ook iemand die model heeft gestaan
voor Esther. Waar is zij gebleven? Is er ooit iets verschenen in de
Vestdijkkroniek over haar model?
In de biografie van Wim Hazeu vind ik wel allerlei historische figuren
die als model dienden, maar geen model voor Esther Ornstein. Is zij
geheel verzonnen? Nu ja, nooit geheel, maar dan toch grotendeels? En
verklaart dat dat Anton haar snel vergeet?
Anne Wadman schrijft echter (in ' Handdruk en handgemeen ' ): ' De
enige van al deze vrouwenfiguren die volkomen met het bestaan en het
denken van Anton Wachter is verweven, die de indruk van volmaakte
authenticiteit wekt en die daardoor de gelijkwaardige wordt van de
jeugdliefde Ina Damman, is de zo grandioos in haar vrouwelijke wezen
getekende Esther Ornstein, het Joodse meisje met haar Joods masochisme.'
Overigens, de wijze waarop Anton over Jodinnetjes spreekt is sterk
gekleurd door de tijd en zou nu ongepast zijn.
' Ik ben het ' schreef Maarten ' t Hart, ' na herlezing van De rimpels
van Esther Ornstein, geheel eens met Wadman en Veenstra. Vanaf pagina
109, als Esther opeens opduikt in de bibliotheek, vaart er een kracht
en warmte in het boek die je voordien miste in deze tweede serie delen
over Anton Wachter. Dit is Vestdijk op zijn best, dit is de Vestdijk
die ik onvoorwaardelijk bewonder, de Vestdijk die als geen ander in
staat was om de aanvangsfasen van een grote liefde te beschrijven, dat
schemergebied tussen verliefdheid en echte liefde, die fase waarin
eventueel al wel gezoend, maar nog niet geneukt wordt. Hier krijgt
bovendien die beschrijving van dat schemergebied een extra dimensie
omdat Antons gevoelens verhevigd worden door schuldgevoel en deernis,
vanwege al datgene wat al eerder voorviel met betrekking tot Esther
Ornstein. Bovendien speelt daar nog doorheen dat Esther joods is en
Vestdijk heeft Anton Wachters reactie daarop hier uiterst subtiel
geanalyseerd. '
Er vaart natuurlijk kracht en warmte in de lezer Maarten wanneer Esther
opduikt in de bibliotheek!
Esther Ornstein
'Dat zij veel van hem gehouden had, betwijfelde hij niet; maar
zelfs voor trouwe personen brak de tijd aan, dat de liefde haar
omwenteling had voltooid en met kunst en vliegwerk vernieuwd zou moeten
worden.' (uit 'De rimpels van Esther Ornstein', Simon Vestdijk)
Dit gaat over Fietje, zijn jonge hospita, met wie Anton geruime tijd de
divan deelt, of het Vondelpark of een scharrelhotel.
Ondertussen laat Vestdijk de lezer wachten op een nieuwe ontmoeting met
Esther. Hij heeft haar bijna vier geleden honds behandeld, maar de
titel van het boek belooft een opvlammen van de liefde. Ruim drie jaar
heeft Anton gerotzooid met meiden. Hij heeft een grote lust voor
vrouwen. Sommige lezers zullen hem oversexed noemen, anderen zullen
zeggen dat hij een gezond seksueel verlangen heeft. In ieder geval
wordt hij gemakkelijk verliefd en hij weet ook hoe hij de koe bij de
horens moet vatten. Deze dierlijke uitspraak zou hem zelf niet vreemd
voorkomen. Dat met Ina Damman is iets heel anders.
Maar goed, we zijn al op de helft van de roman: Anton is stevig aan het
studeren in de bibliotheek, al aarzelt hij vaak tussen poÎzie en
medische literatuur, als hij plotseling Esther ziet. Vestdijk begint
het betreffende hoofdstuk met de zin: 'Op een middag zat hij in de
cataloguskamer'
Ah, denkt de lezer: nu gaat het gebeuren, maar zoals altijd bij
Vestdijk; hij houdt de spanning vast. Bladzijden lang andere
overwegingen en irritatie over juristen die met elkaar fluisteren en
dan plotseling maakt een jurist vrij hard een opmerking over een mooie
meid. Weer allerlei overwegingen en dan, eindelijk, ziet Anton Esther
zitten en hij weet niet hoe hij weg moet duiken, uit schaamte over zijn
gedrag destijds. Hij weet ongemerkt weg te komen en vermijdt voortaan
de cataloguskamer. Hij ziet haar niet meer. Dan komt er een intermezzo:
er zit een vreemd meisje, dat hij aanspreekt. Na enige tijd met haar
gewandeld te hebben, krijgt hij haar naam, Augusta Seidl. Ze komt uit
Wenen, spreekt goed Nederlands en heeft van haar vader geleerd wat ze
moet doen als mannen haar onheus benaderen. Anton probeert te
achterhalen wat zij doet.
'0 'ze zou zelf een fotografe kunnen zijn, of in de leer daarvoor: met
haar springerige loop, alsof ze ieder moment ergens een driepoot kon
neerzetten, met die scherpe ogen onder de bontmuts, waarmee ze iedereen
opnam.'
Uiteindelijk weet Anton haar naar zijn kamer te loodsen. Daar blijkt ze
niet ongenegen, na een speelse bokswedstrijd, tot een zoen. Anton trekt
haar muts weg en dan ziet hij een vreemd voorhoofd met een richel.
Hij ziet haar niet meer terug, ja, een keer op straat, maar dan
verstopt hij zich achter een boom. En dan zijn we nog niet bij Esther
Ornstein.
Maar wat is dat dan, wat Anton voor Esther voelt? Na de
afscheidsbrief van Esther laat hij zich snel troosten door Hetie, haar
vriendin, die alles weet en als Hetie weg is, heeft hij Esther al bijna
vergeten en gaat op jacht naar verpleegsters tijdens zijn co-schappen.
Maar wat was dat dan met Esther? De muziek? Haar koelte, dat
wil zeggen in de beleving van Anton, want Esther is helemaal niet koel.
Zij houdt van Anton, maar is niet geil. En dan is er nog Antons
schuldgevoel, omdat hij haar 'zo honds behandeld heeft'.
Hij heeft het over haar rimpels, waarvoor hij zich verantwoordelijk
voelt.
Hoe gaat het verder met Esther in Groningen? Rare vraag, want het gaat
hier om een roman. Maar er is toch ook Lies Koning, model van Ina
Damman, reÎel genoeg? Zo is er toch ook iemand die model heeft gestaan
voor Esther. Waar is zij gebleven? Is er ooit iets verschenen in de
Vestdijkkroniek over haar model?
In de biografie van Wim Hazeu vind ik wel allerlei historische figuren
die als model dienden, maar geen model voor Esther Ornstein. Is zij
geheel verzonnen? Nu ja, nooit geheel, maar dan toch grotendeels? En
verklaart dat dat Anton haar snel vergeet?
Anne Wadman schrijft echter (in 'Handdruk en handgemeen'): 'De enige
van al deze vrouwenfiguren die volkomen met het bestaan en het denken
van Anton Wachter is verweven, die de indruk van volmaakte
authenticiteit wekt en die daardoor de gelijkwaardige wordt van de
jeugdliefde Ina Damman, is de zo grandioos in haar vrouwelijke wezen
getekende Esther Ornstein, het Joodse meisje met haar Joods masochisme.'
Overigens, de wijze waarop Anton over Jodinnetjes spreekt is sterk
gekleurd door de tijd en zou nu ongepast zijn.
'Ik ben het ' schreef Maarten 't Hart, 'na herlezing van De rimpels van
Esther Ornstein, geheel eens met Wadman en Veenstra. Vanaf pagina 109,
als Esther opeens opduikt in de bibliotheek, vaart er een kracht en
warmte in het boek die je voordien miste in deze tweede serie delen
over Anton Wachter. Dit is Vestdijk op zijn best, dit is de Vestdijk
die ik onvoorwaardelijk bewonder, de Vestdijk die als geen ander in
staat was om de aanvangsfasen van een grote liefde te beschrijven, dat
schemergebied tussen verliefdheid en echte liefde, die fase waarin
eventueel al wel gezoend, maar nog niet geneukt wordt. Hier krijgt
bovendien die beschrijving van dat schemergebied een extra dimensie
omdat Antons gevoelens verhevigd worden door schuldgevoel en deernis,
vanwege al datgene wat al eerder voorviel met betrekking tot Esther
Ornstein. Bovendien speelt daar nog doorheen dat Esther joods is en
Vestdijk heeft Anton Wachters reactie daarop hier uiterst subtiel
geanalyseerd. '
Er vaart natuurlijk kracht en warmte in de lezer Maarten wanneer Esther
opduikt in de bibliotheek!
Uiteindelijk vraagt Anton Esther om vergeving omdat hij haar
vier jaar geleden zo honds heeft behandeld, nadat hij met haar naar de
opera Tosca is geweest, drama van verraad en ontrouw, om haar te
bedanken dat zij een gedicht van hem heeft opgestuurd, dat is
geaccepteerd en dat dus de erkenning inhoudt van zijn dichterschap. Hij
heeft haar verteld dat hij graag vijf minuten een vrouw zou willen zijn
om te weten hoe dat voelt, dat hij dat wil omdat hij medicus is. Nee,
zegt Esther, dat wil de dichter in jou en zij heeft gelijk.
Maar wat is dan toch ook weer gebeurd? Hoe heeft hij haar zo honds
behandeld en waarom? Dat heb ik toch gelezen? En meer dan ÈÈn keer, al
was het de eerste keer vijftig jaar geleden. Het stond in 'De vrije
vogel en zijn kooien' en ik moet terug naar dat boek. Nee, het stond in
het deel dat daar aan vooraf ging, in 'De beker van de min '.
Hij ging met haar broer naar het concertgebouw, Mahler en Schubert en
daar was Esther ook en op de muziek van Schubert werd hij verliefd op
haar. Ze was heel mooi. Hij schreef haar en wandelde met haar en dan
gaat hij plots terug na Lahringen en ontmoet het nichtje van mevrouw
Hagoort met wie hij zich verlooft en hij schrijft Esther een briefje
vol smoesjes, dat hij het druk heeft voor zijn examen en daarna laat
hij niets meer horen en ontwijkt haar. Die verloving is een rare
mislukking. Hij slaat zijn verloofde omdat ze iets lelijks zegt over
Esther en daarna, niet meteen daarna, maakt zij het uit en Anton gaat
rotzooien met Fietje en haar zus en met andere meiden.
Zij, Esther, is altijd van Anton blijven houden en ze heeft rimpels
gekregen, denkt Anton, vanwege hem. Na vier jaar ontmoet hij haar in de
bibliotheek. Eerst vlucht hij weg, maar ze spreekt hem aan en nodigt
hem uit. Ze blijkt jarig en haar broer is er, haar verloofde en een
oude leraar wiskunde van Anton. Hij vertelt over zijn gedichten en de
meisjes vragen een gedicht. Hij schrijft het op en zij sturen het naar
een tijdschrift.
Op de bekende Anton-manier heeft hij allerlei overwegingen en
heroverwegingen, speelt Ina Damman, zoals altijd, haar rol, dat wil
zeggen de Ina van Anton, maar uiteindelijk gaat hij naar haar toe,
omdat hij niet kan slapen, en bekent zijn liefde en begrijpt dat zij al
die tijd van hem gehouden heeft. Ze zoenen en beleven extatische
'pneumatische' liefdesmomenten, maar als Anton lichamelijker wil
worden, zegt ze eenvoudig 'nee, nee'.
Hij studeert nu hard voor zijn doctoraal examen, ook bij haar. Hij
heeft bekend dat hij nooit zal trouwen, omdat het huwelijk een kooi is
en dat geeft ook niet, want zij is toch verloofd met Arie Mossel. Hij
dwingt haar de belofte af dat ze na het examen met elkaar naar bed
gaan. Later bedenkt hij dat hij haar niet aan die belofte zal houden.
Natuurlijk slaagt hij voor zijn examen, bijna cum laude en dan is hij
moe en wil slapen, maar er komt damesbezoek op zijn kamer, met witte
bloemen. Een zeer Vestdijkiaanse wending. Een klap op het hoofd van de
lezer. Het is Hetie, de zus van Arie Mossel, die alles weet van Esther.
De bloemen zijn van Esther en er is een brief: ze zal altijd van Anton
houden, breekt haar belofte en verbreekt de verloving, heeft haar baan
opgezegd en is al naar Groningen vertrokken. Hetie maakt duidelijk dat
het niet willen trouwen en de burgerlijke moraal het haar onmogelijk
maken zich te geven. De lezer denkt: ach, net als Nol uit 'De Koperen
Tuin' die Trix op het moment suprËme uit burgerlijkheid alleen laat.
Is-dit-poÎzie ?
Een week na de bruiloft staat hij op de uitvaart, met een
exacte kopie van het bruidsboeket naast de witte kist met daarin zijn
vrouw.'(Mickelle Haest)
Een week na de bruiloft
staat hij op de uitvaart
met een exacte kopie
van het bruidsboeket
naast de witte kist
met daarin zijn vrouw.
Ja, omdat de tekst emotioneert zonder sentimenteel te zijn
(omdat de 'hij' zonder uitleg wordt geÔntroduceerd, omdat er 'zakelijk'
wordt meegedeeld wat er gebeurt, omdat 'bruidsboeket' en 'witte kist'
botsen, omdat het een harde constatering is dat zijn vrouw in de kist
ligt: met daarin zijn vrouw, het lijk van zijn vrouw, omdat er zo'n
korte tijd is tussen bruiloft en dood), omdat er een minimum aan
redundantie, een maximum aan informatie is, omdat de klank goed is (de
herhaling van de ui en de i), omdat de tekst ritmisch goed is
(hamerend, staccato).
Liefde en nicotine
'Eigenlijk kan een decadent individu zoals ik niet goed
liefhebben. Met de oprechtheid die ik in dit boek nastreef, zeg ik het
en beken het. Ik heb voor jou een duurzame en gelijkblijvende
genegenheid, die uit ik weet niet wat bestaat en die naar mijn mening
voortvloeit uit jouw zuiverheid en jouw goedheid. Maar ik geloof niet
dat een maand en een week na onze verloving de zaak op deze manier
juist gesteld is. Dat verdriet me dermate dat ik er niet meer over wil
schrijven.'
Deze tekst is te vinden in 'Dagboek voor mijn verloofde' van Italo
Svevo. Pas in 1962 werd het dagboek voor publicatie vrijgegeven. Het
belang ervan wordt niet ontleend aan zijn onthullend karakter of grote
literaire waarde, nee, het dagboek is vooral interessant voor de
liefhebbers van Svevo's roman 'Bekentenissen van Zeno'. Dit komt omdat
de hoofdpersoon van de roman sprekend lijkt op de jonge Svevo (die
eigenlijk Ettore Schmitz heette; zijn pseudoniem betekent de Italiaanse
Duitser) en dat is des te boeiender omdat er bijna 30 jaar ligt tussen
de verloofde en de schrijver van de roman.
Het dagboek hield hij bij op verzoek van zijn toekomstige echtgenote
Livia. Hij schrijft in januari, februari en een deel van maart 1896
bijna elke dag een klein stukje over zijn gevoelens. Als je dan weet
dat hij op 30 juli van dat jaar trouwt, dan begrijp je dat het houden
van beloftes niet Schmitz' sterkste kant was. Ook op een andere wijze
breekt hij (evenals Zeno) voortdurend zijn belofte: hij is verslaafd
aan sigaretten. Als hij op zijn 66e een auto ongeluk krijgt, bezwijkt
zijn hart vooral door het dagelijkse kwantum van 60 sigaretten. Het zou
lachwekkend zijn als het niet zo treurig was. In de bijna drie maanden
van het dagboek belooft S. ettelijke malen dat hij ophoudt met roken,
dat hij zijn laatste sigaret nu gaat opsteken. Hij verbindt dit
onmenselijke offer met zijn liefde voor Livia en dat maakt het breken
van de belofte (waar overigens nooit over wordt geschreven) tot een
schrijnende affaire. Hij schrijft bijvoorbeeld op 12 januari: 'Maar dat
het mijn oprechte verlangen is je niet te kwetsen wordt al bewezen door
het feit dat ik voor jou (werkelijk voor jou) afstand wil doen of zou
willen doen van de sigaret die ik waagde tegenover je te stellen.' Let
op de ingebouwde reserve.
Op 24 januari: 'Wat ik niet uit liefde deed, zal ik doen om van de
jaloezie te genezen. Ik wil niet meer roken om minder prikkelbaar te
zijn.'
Op 30 januari: 'Ik wil het recht veroveren op de opoffering van jou
slechte gewoonten. Ik zal niet roken zolang jij niet weer flirt.'
Op 21 februari, 6.00 uur namiddag: 'Ik heb van vanmorgen af als een
schoorsteen gerookt, maar wanneer ik je deze woorden laten lezen en je
zou kunnen verzekeren dat ik sindsdien mijn belofte steeds gestand heb
gedaan, zul je me vergeven, niet waar mijn lieve blondine? Liefdeskus'
Op 25 februari, middernacht: 'Om nog vollediger van mijn Livia te zijn
heb ik op dit ogenblik afstand gedaan van de dierbaarste mijne
verslavingen.'
Hier verbindt hij liefde wel heel sterk met nicotine. Precies een
etmaal later schrijft hij: 'Een der meest wilskrachtige daden in deze
eeuw in de kuststreek volbracht, en wel op 26 februari 1896, 12.00 uur
voormiddag of liever een uur eerder. '
Het aantrekkelijke van dit dagboek is dat S., hoewel verliefd en
behalve met jaloezie behebt met alle gevoelens waardoor verliefden
altijd wat belachelijk aandoen, dit alles nogal nuchter genoteerd, met
spot en met koel inzicht in zijn eigen ridiculiteit. Hij beleeft het en
hij observeert het. Hij is op zijn hoede voor grote woorden. Dat maakt
zijn toon zo modern. Stel je maar even de geschriften van onze
Tachtigers voor uit dezelfde tijd! De argwaan tegen frasen, de ironie
tegenover zijn eigen emoties die in het dagboek te vinden zijn, keren
in een superieure vorm terug in de roman. Zelfbedrog en zelfkennis
naast elkaar, soms in een zin verenigd, maken de 'Bekentenissen van
Zeno' tot een verrassend psychologisch avontuur. Zeno streeft naar
geestelijke en lichamelijke gezondheid en hij strijdt dus voortdurend
tegen de bezoedeling in de vorm van jaloezie, ontrouw, ziekte en
verslaving. Hij verliest daarbij steeds, biecht zijn tekorten op,
provocerend, met genoegen bijna en strijdt verder.
De hypocrisie die de lezer aantreft in de talloze laatste sigaretten
van de verloofde, vindt hij ook in het liefdesleven van de gehuwde
Zeno. Zeno heeft een maÔtresse, Carla, en, legt hij uit, dat is heel
nuttig voor mij en voor mijn echtgenote, want ik ben bemin mijn vrouw
sinds Carla meer dan ooit. Dat zou ze niet begrijpen, dus moet ik wel '
tegen mijn aard ' liegen. Dat doet hij dan ook, zo vernuftig,
systematisch en met zoveel liefdevolle toewijding, dat hij het hart van
de lezer steelt en in ieder geval dezelfde toegeeflijkheid weet te
bewerkstelligen die S. verwachtte van Livia met betrekking tot zijn
eeuwige laatste sigaret.
Varen naar Duitsland
Bij het oorlogsmonument in Borkum zat een konijn, heel rustig.
Ik liep naar hem toe, voorzichtig. Hij bleef zitten, maar keek me wel
nauwlettend aan. Het bleek dat hij een hol had gegraven tussen de
geraniums, misschien wel tot onder het monument, waar de jongens van
14-18 en van 39-45 werden herdacht. Velen waren vermist. Een generatie
weggerukt van Borkum, gelovig of niet.
Het konijn liep naar de rand van het parkje en ging onder een heg
zitten. Later verdween hij in een aanpalend bosje.
Op de boot naar Borkum een zeer dikke, mooie vrouw met een baby. Ze was
verliefd op het kind. Ik dacht eerst dat ze misschien de oma was, maar
de jonge man tegenover haar was duidelijk een geliefde. Ze kusten
elkaar op de mond. Terug naar de Eemshaven zaten ze ongeveer op
dezelfde plek. De baby zou wel moe zijn, maar zijn oma keek en handelde
nog even verliefd.
Een klein meisje in de trein naar de boot was verliefd op haar vader.
Ze plaagde hem met speelgoedbeesten op zijn gezicht, langs zijn blote
benen omhoog. Ze keek als een volwassen vrouw naar haar minnaar, wijs
wetend wat zijn zwakke plekken waren. Lachend, haar ogen oplichtend,
zogenaamd boos kijkend en dan weer verrukt, blij en tegelijk
onderzoekend of haar minnaar wel op de juiste wijze reageerde. Ze had
kleine scherpe tanden, een er van ontbrak. Haar jongere broertje had
ook kleine scherpe tanden. Hij speelde het spelletje wel mee, maar
zonder overtuiging en veel kalmer. De vader moest het meisje af en toe
tot de orde roepen door kneepjes in haar zij, die zij verzaligd
onderging, maar de uitdrukkingen op haar gezicht verraadden de
volwassen vrouw.
Een kleine jongen bij de haven bestuurde zijn vader, wees naar de
trein, naar de richting van de reis en wilde uiteindelijk worden
opgetild. Kinderen op de boulevard liepen rond als complete mensen,
kijkend, waarderend, wensend.
Op een zandbank lagen vele zeehonden en robben. Ze lieten de wind en
vlagen zon langs trekken. Op het zeer brede strand sjeesden driewielige
wagens, getrokken door de wind. Vliegers ging wild heen en weer. Twee
fazanten riepen een alarmroep naar elkaar. Misschien was er tussen hen
een nest.
In een bakkerswinkel, waar mensen gebak aten en thee of koffie dronken,
zat een oud echtpaar uit Frankfurt am Main. De man vertelde dat hij
juist tachtig was geworden en dat zijn vrouw die hij had ontmoet in
Frankfurt na de oorlog, hem die ochtend had verwend met rijk ontbijt op
bed, een krant en veel liefde. Alte Liebe rost nicht. Dezelfde oorlog
had hem als kind verdreven uit Bremen en naar het zuiden vervoerd. Hij
was te jong geweest om soldaat te worden.
Feest
A&O zijn samen 140 geworden. Zij geven een groot feest in
de tuin van hun verbouwde boerderij, in een prachtig landschap met
uitzicht op een bosrand. De Engelsen noemen het 'borrowed landscape'.
Je krijgt zoiets cadeau, maar je hebt het allicht ook zo uitgezocht.
Gelukkig is het mooi weer.
Hun dochter, die activiteitenbegeleidster is, is spreekstalmeester. Zij
zorgt er voor dat alles vlot verloopt. Er is een goede cateraar
ingehuurd, die Italiaanse hapjes en later een complete Italiaanse
maaltijd verzorgt. DaarvÛÛr koffie of thee met gebak en toe allerlei
soorten ijs.
Ze hebben voor hun gasten ook een muzikale verrassing: barokmuziek
vertolkt door een professionele zangeres en luitiste. Er is muziek van
Frescobaldi en Monteverdi, maar er wordt speciale aandacht gevraagd
voor Barbara Strozzi, die optrad in een Venetiaanse salon. Zij was de
enige vrouw van haar tijd wier muziek vaak gedrukt werd. We horen van
haar 'Amante Segreto '. Wonderlijk lied bij zo'n blijde verjaardag, en
ook een beetje bruiloft. Een jeugdliefde, ze waren 17 of 18 toen ze
elkaar ontmoetten als student.
Wat schrijft Strozzi? 'Ik wil dood, liever nog wil ik sterven dan mijn
ellende tonen. O beroerde narigheid! Hoe vaker ik in deze mooie ogen
zie, hoe vast mijn mond zich sluit om mijn verlangen geheim te houden.
Etc.'
Maar de bruidegom zingt voor zijn oude bruid en het publiek: 'O sole
mio ... Het is toch zo mooi, een zonnige dag Een zacht briesje na een
storm De lucht is zo fris dat het bijna een feest lijkt Het is toch zo
mooi, een zonnige dag Maar er is geen andere zon Mooier dan deze Oh
mijn zon Ze schijnt in jouw gezicht.
De zang van de bruidegom is niet professioneel, maar wel gemeend en
zijn bruid bedankt hem met een kus.
Het verhalende gedicht - niets nieuws
FranÁois Pauwels was er in 1913 van overtuigd dat een
her-popularisering van de Nederlandse verskunst alleen mogelijk was
door het verhalend gedicht. Men heeft genoeg van het innerlijk
gevoelsleven van een dichter, dat te veel is uitgeplozen en daardoor
onbelangrijk werd. Evenmin verwachtte hij heil van filosofisch
redenerende verzen of sociale kritiek. Men houdt niet meer van poÎzie.
Het helpt niet als je met dichterlijk dÈdain de publieke opinie
terzijde schuift. Het eenzaam lijden van de dichter wordt al gauw een
belachelijke pose. Men kan zich een genie wanen, maar als niemand je
uitgestoken hand grijpt, leidt het nergens toe.
Pauwels meent dat vroeger de poÎzie leefde 'dicht aan het hart des
volks en de groote massa koesterde haar met liefde. Nu terwijl er een
uitgebreid, zich ontwikkelend proletariaat is en een weinig talrijke,
meest in afzondering levende aristocratie, wordt de poÎzie verstooten
of hoogstens als mode-artikel geduld.'
Vroeger was de poÎzie democratisch, tegenwoordig aristocratisch. Wat
zou Pauwels nu zeggen?
Hoe kunnen we, vraagt hij, de poÎzie weer populair maken? Door weer
verhalende poÎzie te schrijven: epos, ballade, romance, legende, fabel.
In elk geval poÎzie die het algemeen gevoelen verwoord en niet het
stemmings-gedicht dat alleen te volgen is door een toevallige gelijk
gestemde enkeling. Het gaat niet om individuen, het gaat om de
gemeenschap!
Pauwels wil geen berijmd verhaal, 'maar een verhaal dat met de
poÎtische aanschouwing van den dichter, door de innerlijke bewogenheid
van zijn wezen heen, tot een geheel nieuw en hecht organisme versmolten
is.'
Boemerang
In feite zijn de rechtse populisten verantwoordelijk voor de
toename van het aantal jihadisten. Door alle moslims af te wijzen,
worden ook de gematigden of de geÔntegreerden teruggeworpen op hun
achtergrond. Zij worden aangesproken door geloofsgenoten: 'Voel jij je
niet beledigd, aangevallen in je identiteit? '
In feite beginnen veel jihadisten als aangepaste burgers, maar als ze
gediscrimineerd worden door politie, werkgevers,
eigen-volk-eerst-burgers, radicaliseren zij. Zij gaan beantwoorden aan
het vijandbeeld dat hun wordt opgelegd.
Autochtone burgers die onzeker raken door een neo-liberale politiek,
waarbij rijken rijker en armen armer worden, kruipen terug in eng
nationalisme en versterken daarmee het onveiligheidsgevoel van de
allochtonen.
Ook sommige Polen zullen denken: o, als je ons definieert als
uitbuiters en boeven, dan zullen we onze situatie wel op die wijze
verbeteren.
Klein beetje democratie
In de 15de en 16de eeuw werden oude ridderromans opnieuw
verteld in prozavorm. Wat opvalt is een toenemende democratisering en
de durf om de adel tegen te spreken. Zo verzoekt een gravin de baljuw
om Margrieta van Limborch gevangen te nemen en als heks te verbranden.
In de ridderroman is de baljuw verbaasd omdat hij niets dan goed over
Margrieta weet, maar hij zal zonder dralen gehoorzamen.
Waarom moet het meisje verband worden? Omdat haar zoon Echites verliefd
op haar is. Dat mag niet omdat zij maar een koopmansdochter is. Echites
heeft al tegen zijn vader gezegd: 'Lieve vader, wat maakt het uit wat
haar afkomst is? Zij is eerlijk, deugdzaam en eerzaam van wezen, zeden
en manieren. Zijn wij niet allen kinderen van Adam, al is de een rijker
dan de ander. Moet ik vanwege mijn adel haar loslaten, het meisje dat
ik heb gekozen en daardoor mijn levenslust verliezen? Nee, vader, u
heeft ongelijk, want uw redenering is in strijd met de natuur. Waar
twee mensen het met elkaar eens zijn, daar is de liefde die je niet
kunt kopen.'
Zijn moeder gaat dus een stap verder dan de vader gezien haar bevel aan
de baljuw, maar deze zegt in het volksboek: 'Genadige vrouw, volgens de
wetten van dit land moet ik eerst weten welke misdaad zij begaan heeft,
eer ik haar ter dood kan veroordelen. Als zij onschuldig is, is het
zonde als men haar zou ombrengen.'
Toen zei de gravin: ' Ik sta boven het recht. Ik wil haar dood. Ik ken
redenen genoeg om haar te doden. '
'U heeft ongelijk', zei de rechter.
'Ongelijk of niet', zei de gravin: 'ik beveel u bij de eed die u voor
mij heeft afgelegd, dat u Margrieta zult vangen en haar levend aan een
staak zal verbranden.'
De rechter zei: 'Ik zal het niet doen, want het is tegen de wet en in
strijd met Gods gebod.'
Dan dreigt de gravin hem te ontslaan en hij geeft toe. Jammer, maar in
de oude ridderroman was het ondenkbaar dat de rechter zich zo lang zou
verzetten. De schrijver van het volksboek wil zijn lezers zijn
sympathie voor de rechter laten voelen.
De gravin: 'Nog zeg ik dit: de duivel houdt de kaars, Dat mijn kind zo
verslingerd is op dat zieltje Margrieta van Limborch. Ik zal barsten
van spijt als ik moet zien hoe mijn zoon een koopmansdochter bemint. Ik
zwel op als pad door gif van kwaadheid, als ik deze teef, die mij zo
veel leed berokkent, niet van kant maak.'
PoÎzie is fout
In een leerboek voor vluchtelingen staan oefeningen.
Hanna staat in de keuken.
Zij wil warme melk drinken.
Zij zet de melk op het fornuis.
Dan gaat de telefoon.
Het is haar zus.
Hanna praat lang met haar.
Het stinkt in de keuken.
Het fornuis is vies.
De pan is zwart etc.
Daarna komen allerlei vragen, onder andere 'Wat is goed?'
Hanna vergeet de melk. Hanna vergeet haar neus.
Of, bij een ander verhaaltje: Hij pakt zijn oog. Hij pakt zijn
tas. Hij ruikt de vis. Hij ruikt de tas. Kees leest in zijn boek. Het
boek speelt in de tas.
Fout waren ook: Ik stoep in de bus. Hij slaapt op de weg. Pas op voor
de pen. Hij rent op bed. Zij zit in de boos. Ik ga 's nachts naar
school. De auto stapt uit. De school is thuis. Hij is moe. Hij wil
werken.
Daarom is het lezen van Nederlandse gedichten voor vluchtelingen zo
moeilijk. Ook gedichten voor kinderen zijn te moeilijk. Bij voorbeeld:
Zielig
De muizen bij ons in de kelder
hebben waarschijnlijk een mobieltje. (Muizen hebben geen mobieltje.)
Ze roepen 's nachts om half een: (Muizen roepen niet.)
'Hier moet je komen, De Gast 61
daar liggen heerlijke korrels.
Ze zien er een beetje eng uit
maar ze smaken beter dan spek.'
Arme muizen, te vroeg geluisterd
te veel gegeten. Ze zijn nu weg.
Hun mobieltje werkloos onder de vloer. (Een mobieltje is niet werkloos.)
Geld
Laten we onderzoeken wat de rol van de banken is in het
geldstelsel. Kunnen we zonder schade de kredietmarkten vrij maken?
Kunnen we de centrale rentesturing afschaffen? Kunnen we de staatssteun
aan financiÎle instellingen afschaffen? Zo'n onderzoek zou de VVD toch
moeten toejuichen? Maar nee, de woordvoerder in de Tweede Kamer,
Harbers, stemde tegen. Waartegen? Tegen een onderzoek.
Stichting Ons Geld stuurde hem een brief, maar er kwam geen antwoord.
De Stichting maakte duidelijk dat zij de kredietverlening niet wil
weghalen bij commerciÎle banken en dat zij niet streeft naar een
overheidsbank. Zij wil de geldmarkt liberaliseren. Waarom wil de VVD
dat niet? Omdat ze de partij is van rijke bankjongens?
Ver voor Cruijff
Stroomafwaarts was gemakkelijk, omdat je je dan kon laten
drijven: maar de vaart werd daarbij wel wat wilder, het schip ging
dwarsliggen en je moest vermoeiend roei- en stuurwerk verrichten om het
op de goede koers te houden, niet te hoog en niet te laag. Zo werden in
het leven de voordelen altijd door nadelen ingeperkt en de nadelen door
voordelen goedgemaakt, wat zuiver rekenkundig gezien in twee keer niets
resulteerde, maar in de praktijk in een wijs evenwicht en in de
volmaaktheid van het midden, ten aanzien waarvan noch juichen noch
kwaad worden, maar slechts tevredenheid op zijn plaats was. Want
perfectie bestond niet in een eenzijdige opeenstapeling van profijt,
terwijl het leven anderzijds geheel onmogelijk zou worden als het
alleen uit verliesposten zou zijn samengesteld. Het bestond uit een
tweevoudige opheffing van winst en verlies tot een niets dat
'tevredenheid ' heette.
(uit Thomas Mann. 'Jozef en zijn broers' )
De Protestante letterkunde in de 17de eeuw
Prof. Dr. G.A. van Es beschrijft de protestantse letterkunde
in de eerste helft van de 17e eeuw. De protestantse letterkunde is
anders dan de humanistische en anders dan de roomse door een andere
levenshouding en daardoor een andere geestelijke inhoud. Zij is meer
ideÎel dan visueel, meer ethisch en intellectueel dan zinnelijk. Zij
biedt een levenshouding, meer dan een levensbeeld. Zij heeft geen
behoefte aan toneelstukken. Het ene realistische stuk van Huygens is
een uitzondering. Revius schreef ÈÈn drama, maar het is meer lyrisch
dan dramatisch.
Zij wil liever een geestelijk epos scheppen: de verlossende komst van
Christus op aarde en de strijd van de kerk in de wereld. Herschepping
van Bijbelse gegevens is nog steeds geliefd, maar in deze periode richt
zij zich meer op de wereld. De calvinist, zegt van Es, is een
wereldveroveraar. Alle calvinistische literatuur is didactisch met het
doel geestelijk te vormen en zedelijk op te voeden.
Het individuele element is in deze periode sterker geworden; het gaat
om reflexie van persoonlijk beleefde spanningen in het geloofsleven,
met de strijd om de bevrijding uit de greep der zonden Het vleselijke
strijdt met het geestelijke; de cultuur strijdt met de godsdienst.
Uiteindelijk is het de strijd tussen tijd en eeuwigheid. Dit is
moeilijk in de 17e eeuw, omdat de renaissance op cultureel terrein
doorbreekt, omdat het moderne kritisch-wetenschappelijk denken ontwaakt
en omdat de rationele filosofie uit de Oudheid herleeft. De mens wordt
middelpunt, wat de calvinist onaanvaardbaar acht. Wat te doen met
wereldse wijsheid en materiÎle welvaart? Mag de calvinist niet ook
genieten van de volheid van het tijdelijke leven?
Ondanks het feit dat de ethische functie van literatuur belangrijker
wordt gevonden dan de esthetische, gaan de protestante dichters
'mooier' schrijven. De Franse dichters met hun renaissancistische
navolging krijgen meer invloed.
Heersers en kritiek
In den beginne was er niets, geen licht, geen geluid. Er waren
wel goden, die zich eenzaam voelden. Zij besloten eerst een ruimte,
licht en geluid te scheppen, eenvoudig door ze te benoemen. Vervolgens
wilden zij andere wezens maken. Ze begonnen met klei en planten en
water, vervolgens maakten zij van klei figuren, maar die vielen uit
elkaar. Toen maakten ze figuren van hout, maar dat leverde wezens op
zonder begrip. Later werden dat apen. Pas toen ze wezens van maÔs
maakten ontstonden mensen met gedachten en taal.
De mensen die deze verhalen vertelden, in Guatemala, leefden van maÔs,
die zij verbouwden in het regenwoud. Zij brandden een stuk bos plat, de
as maakte de grond vruchtbaar en dan konden ze twee jaar lang maÔs
verbouwen. Ze lieten die grond twaalf jaar braak liggen en zochten een
nieuwe plek. Van de maÔs maakten zij broden en drank. De boeren woonden
verspreid in het land, vaak in de buurt van een rivier of meer, zodat
er voldoende water was, want het water dat in de lente uit de hemel
stroomde, zonk snel weg in de kalkrijke bodem. Ze legden cisternen aan,
vingen water op, dat ze het hele jaar konden gebruiken. Ze
organiseerden zich in kleine steden. Een elite kwam bovendrijven, die
de gemeenschap beschermde in ruil voor de producten van de bevolking.
Er kwamen stadstaten en koningen, die elkaar bevochten en door
huwelijken hun gebied uitbreidden. Zij werden steeds rijker en
machtiger en zij bouwden paleizen en grafheuvels. De bevolking had er
baat bij, net als bij ons in de middeleeuwen en eerder, maar er waren
natuurlijk ook slechte heersers, die misbruik maakten van hun macht.
Overal op onze aarde vind je zulke heersers en onderdanen. Als de
heersers ten onder gaan in decadentie, is de bevolking daar het
slachtoffer van.
Bij de Maya's waren dwergen aan het hof te vinden, net als in Egypte in
de tijd van de farao's. Ze waren een soort narren, die de heerser een
spiegel voorhield. Vaak dacht men dat dwergen helderziende gaven hadden.
Slechte heersers dulden geen kritiek. Zij elimineren de narren en zelfs
de journalisten die proberen een juiste beschrijving te geven van de
stand van zaken in het rijk. Zie Erdogan en ook Poetin.
Populair
Bodyguards hebben popsterren nodig en helaas ook blonde
politici. Dat het eerste niet alleen in onze tijd speelt, blijkt uit
het feit dat de jonge Mozart tijdens zijn eerste ItaliÎreis beschermd
moet worden. Hij speelt a prima vista, bij voorbeeld in Roverto, waar
het volk stormloopt. Een paar sterke kerels moet hem vrije doorgang
verlenen tot het koor van de kerk voor zijn orgelconcert. Ze, vader
Leopold en zoon, deden er zeven minuten over om bij het koor te komen.
Bij de kloosterkerk in Verona kunnen ze nauwelijks de koets uitkomen,
zo worden ze omstuwd. De paters moeten Mozart helpen om in de kerk te
komen.
Overigens waren de verdiensten niet navenant.. Zeer populair, maar
weinig inkomsten. Veelal zijn concerten gratis en de adel sponsort
zonder honorarium te geven. Leopold krijgt geschenken, meestal geen
geld, maar hij moet wel reis- en verblijfkosten betalen.
Kon hij vermoeden dat de muziek van zijn zoon later miljarden zou
opbrengen, maar dat ook nu de uitvoerders moeten leven van een schamel
inkomen, in tegenstelling tot de platenbazen en bankiers. En in
tegenstelling tot de popsterren van nu.
In ItaliÎ is het in die tijd rond de theaters net zo'n chaos
als Kees \'t Hart schetst in zijn Teatro Olympico. Afspraken komt men
niet na. Steeds krijg je te maken met nieuwe zegslieden. Men liegt en
bedriegt. Plotseling gaat een voorstelling niet door, omdat een of
andere belangrijke persoon voorgaat. Plotseling zijn er andere acteurs
of zangers en men bemoeit zich eigenwijs met de vormgeving. (Met dank
aan Yves Knockaert)
Optimus mundi
Waarom leven wij eigenlijk en waarom is het zo'n zooitje?
Omdat het niet anders kan. Elke denkbare wereld is per definitie niet
volmaakt. De volmaakte schepping is geen wereld, is niets. We moeten er
maar het beste van maken. Ook al denken we dat ons huwelijk een
mislukking is, dat onze man of vrouw zo tegenvalt en dat zij of hij
vroeger toen we verliefd waren geweldig leek, maar nu allerlei
irritante eigenschappen blijkt te hebben, toch zouden we haar of hem
niet kunnen missen, dat is de boodschap van 'De Liefdesmachine' van
Wouter Godijn (boodschap? kom op; doen we in boodschappen? We schrijven
gewoon een boek en dat mag best spannend zijn. Al lezend moeten we ons
afvragen hoe het gaat aflopen en we weten heel goed dat alles een
constructie is van de schrijver en die mag best zijn vraagtekens zetten
en verdwalen in zijgedachten. Dat maakt het juist spannend. De
schrijver vertraagt de gebeurtenissen door zijn overwegingen en hij
laat zien hoe weinig we werkelijk weten over wat we doen en willen, hoe
we een raadsel zijn voor ons zelf en voor de anderen.)
Liefde en dood, dood en liefde en dat op de meest vlezige wijze. Deel 2
van het boek, boek ja, want de 'roman' beschrijft weergaloos langzaam
en uitstellerig de dood van de vader van de hoofdpersoon Alexander
Lodewijk van Putten. Wat een lullige naam, die overigens prima past bij
de vijftigplusser van deel 3. Vijftig lijkt mij behoorlijk jong, maar
dat heeft natuurlijk met mijn eigen leeftijd te maken. De verteller
lijkt geobsedeerd door jeugd en jeugdige schoonheid. Hij heeft een
afkeer van zijn vrouw Wilmie gekregen. Hij ziet haar naakt in de
badkamer, van hem afgewend. 'Onwillekeurig gaat mijn blik naar de
plaats waar ooit die verrukkelijke tweelingheuvels glooiden en waar nu
die bolvormige drildingen zijn.' Als ze zich omdraait ziet hij
'voorgevelvlezigheden, zo groot en soepel dat je ze als een soort warme
sjaal om je nek en het onderste deel van je hoofd zou kunnen wikkelen.'
Ja, in hyperbolen wordt gegrossierd in dit boek.
Van Putten is over zijn eigen lichaam minstens zo grappig
negatief: 'rimpelig hangbuikzwijn van vijftig plus'. Hij sloft
'badkamerwaarts om enkele branderige drupjes urine uit mijn blaas te
persen (ja, ja, ik zou eens naar de dokter moeten)'. Ook de medemens is
niet in zijn voordeel veranderd: 'gewone Nederlanders (...) zien er
allemaal zo onvoorstelbaar dom uit, allemaal hebben ze van die
wezenloze zult en blubberhoofden'.
Nee, dan vroeger! 'Of ergens waar vroeger zo'n terras was, waar ik met
vrienden die ik nu nooit meer zie verrukkelijk dronken werd, terwijl we
haast van onze stoelen rolden van het lachen.'
Dat heb ik nooit gedaan; heb ik daarom weinig begrip voor zo'n
nostalgie?
Alexander Lodewijk is psychotherapeut, dat wil zeggen, in zijn eigen
belevenis, dat hij kletspraat verkoopt tegen een aardig tarief, dat
patiÎnten soms lijkt te helpen. De praktijk gaat niet zo goed en om
Wilmie te bedotten houdt hij er spookpatiÎnten op na, die betalen
vanuit de erfenis van zijn vader, een behoorlijke erfenis, want hij kan
er tien jaar lang een heleboel niet bestaande patiÎnten aan hun
verplichtingen laten voldoen. (Heeft Wilmie dan geen inzicht in de
bankrekening waar de overigens tegenvallende erfenis op staat, omdat pa
te veel geld gaf aan 'bedreigde diersoorten en zielige
Amazonegebiedbewoners (per slot van rekening was ik ÛÛk een bedreigde
diersoort.'
In het derde deel gebeuren de meest fantastische dingen. In de
spreekkamer van de psychotherapeut blijkt plotseling een hippie-achtige
man, Walter L¸ckwell, nomen est omen, te zitten, die doet of ze een
afspraak hebben. VAN PUTTEN WEET NERGENS VAN maar hij speelt zijn rol
en luistert. Walters' probleem is dat hij gelukkig is. (Als iemand nu
gaat zeuren dat ik niet moet vertellen hoe het allemaal afloopt, dan
zeg ik, dat het daarom niet gaat. Het gaat om de manier waarop alles
wordt verteld.) (Al die haakjes 'en wie het niet bevalt , die gaat wat
mij betreft maar iets anders lezen.' Hier lijkt Alex sterk op Wouter.)
Alex gaat achter hem aan, stapt op de tram, achtervolgt hem tot aan
zijn huis, met gevaar betrapt te worden, kijkt zelfs in de woonkamer en
beschrijft nauwkeurig het interieur, waar hij een mooi meisje ziet dat
Walter omhelst (o, daarom is hij zo gelukkig! Alex is jaloers, want hij
krijgt hem al lang niet meer omhoog bij zijn vette zeekoe) en gaat
zelfs als voyeur spelen voor het slaapkamerraam waar hij ziet hoe het
meisje de lul van Walter met haar tong beroert. (Alex is ouderwets
jaloers op de omvang van Walters lul. Hij weet niet dat de lengte of
dikte geen donder uitmaakt. Het is de stijheid, stupid!) (Hoe
besmettelijk zijn Wouters haakjes.)
Nu ja, kort en goed: Walter beweert dat hij met behulp van
quantum-fysica een programma heeft gemaakt waarmee hij iedereen
gelukkig kan maken. Dat is de liefdesmachine. Alex moet komen kijken en
beleeft een wonderlijke ervaring. Eerder heeft hij filosofische
gedachten over het leven. Hij is nogal zelfreflexief (zelfreflexief? Is
reflexief niet voldoende?) Alex is voortdurend in gesprek met zichzelf.
Hij heeft gezond ('wat een dodelijk vermoeiend, zelfingenomen gebral
kan daar toch uitkomen!') en ongezond verstand. Het laatste heeft
meestal gelijk. (Wie bepaalt dat nu weer?)
Maar goed, het leven wordt ons van hogerhand opgedrongen, denkt Alex.
Bomen leven, maar er gaat niets in ze om. 'Daarom benijd ik ze juist.'
Alex wil weg van het bewustzijn. Slapen maakt ook zo gelukkig, of
liggen op de buik van het mooie meisje en dan het hoofd nooit meer
hoeven optillen. Dat is geluk. Later blijkt er iets mis te gaan met het
computerprogramma; het moet worden uitgezet, met de kans dat de
uitzetter wordt vernietst. De Bommel-lectuur van Alex heeft zijn
invloed! Uiteindelijk keert Alex terug naar huis. Wilmie en de
irritante of in elk geval eigenwijze dochters zijn weg, maar er ligt
een lief briefje en Alex bedenkt dat hij toch veel van ze houdt. Dat is
de boodschap.
De kleine jongen, hij is vijf jaar, staat met een ernstig
gezicht te kijken naar een wetenschapper die een vis bekijkt. We staan
bij de uiterwaarden van de IJssel, een zijriviertje uit Voorst, met een
behoorlijke sterke stroming. In het water is een net gespannen en de
vissers hebben een visserspak aan met laarzen en een hoge broek.
Het is een kleine marene. De kleine marene (Coregonus albula) is een
soort houting uit de orde van zalmachtigen (Salmoniformes). De vis kan
maximaal 45 cm lang en 1000 gram zwaar worden. De hoogst geregistreerde
leeftijd is 10 jaar.
De kleine marene komt zowel in zoet als zout water voor. Het
verspreidingsgebied beperkt zich tot het Oostzeegebied, ScandinaviÎ,
Baltische staten, het noordwesten van Rusland tot onder Nova Zembla en
vroeger ook (op kleine schaal) in het Rijnstroomgebied.
Houtingen (marenen) worden soms ook in de Nederlandse benedenrivieren
gevangen. Soortdeterminatie is echter lastig. Redeke (1941) meldde
vangsten door visserijdeskundigen van de kleine marene uit 1888 (Nieuwe
Merwede), 1919 (Hollands Diep) en 1927 (de Waal). (info uit Wikepedia).
Hij is dus heel zeldzaam in Nederland en de wetenschapper legt uit dat
het heel bijzonder is dat de kleine jongen hem ziet. Hij zwemt in een
glazen bak en de vrouw van een fotograaf houdt haar hand in het water
en richt de vis zo dat haar man de vis kan fotograferen. Het is alsof
ze de vis liefkoost. Haar man maakt tientallen foto's. Thuis zal hij
kiezen welke opname de beste is.
De kleine jongen kijkt er naar en hij luistert naar de wetenschapper.
Hij vindt het vooral interessant dat de wetenschapper een schubje in
een glazen kokertje doet. Hij zal thuis het dna van de vis bepalen,
maar hij doet meer. Hij injecteert een heel kleine chip, zodat de vis
gevolgd kan worden bij een zogenaamde vistrap om te zien hoe vaak hij
de vistrap passeert. De wetenschapper kijkt naar de kleine jongen en
zegt: 'Misschien is hier een zaadje geplant en wordt hij later ook een
onderzoeker.'
Misschien gaat hij onderzoeken hoe het komt dat hier de ooievaars
uitgroeien tot een plaag. Of hoe we moeten omgaan met de aalscholvers
die alle vis wegvangen of hoe het komt dat de reiger veel kikkers
uitspuugt, omdat ze barsten in zijn slokdarm en vies smaken en
misschien slecht zijn voor de reigers. Hoe het komt dat de zwaluwen en
de kieviten hier verdwenen zijn, weten we al. Het komt door de
gifstoffen die de boeren spuiten op de mais en andere landbouwgewassen.
We lopen door het bos terug naar Voorst en de kleine jongen ziet een
kleine boskikker.
Kustwerk
De kust is niet meer eenvoudig een dijk aan de zee, maar een
kunstlandschap van rotsen, honderd meter breed, met inhammen en kleine
waterpartijen. Er loopt een glooiend pad van beton naar zee. Zwemmers
lopen via een lange tunnel van touw naar het water. Die tunnel is er om
ze te beschermen bij vloed, zodat ze niet kunnen wegspoelen. Aan het
begin van het pad is een loods waar je je kunt omkleden. Ik ga daar
zwemmen. Het water is koud en wild. Verderop in het water drijven drie
houten huizen in vrolijke kleuren, die bij eb op het zand staan. Lopend
langs de rotsformatie - ik moet denken aan Bretagne - kom ik bij een
houten theater waar een toneelstuk wordt opgevoerd. Tot mijn verbazing
zie ik Maud Vanhauwaert onder de spelers. De huizen die vroeger langs
de dijk stonden zijn weggebroken Er staan nu desolate brokstukken zoals
in Palmyra nadat IS is weggebombardeerd. Over een brug rijdt een auto
naar de andere kant van het kanaal. Op het aangewaaide zand liggen
stalen rijplaten.
Waarheid en leugen
In de column van Tonnus Oosterhoff, in de PoÎziekrant van
maart 2016 staat een kort gedicht van Neeltje Maria Min. Tonnus
schrijft dat ze negen regels lang een machientje laat snorren, maar dat
ze aan het slot een stok in het wiel steekt.
Het gedicht gaat zo: 'Maak rustig gewag van een mug\ op de rug van
gebogen rabarber,\ zeg liever ik zag een karbouw\u8232 of een vliegende
tamme kastanje,\u8232 maak melding desnoods van de ziel\ van een
uitgestorven reptiel\ of de helft van een dubbele vrouw\ maar zeg nooit
of te nimmer\ dat er een aap op het kippenhok zat\ want dan houden ze
niet meer van je.
Tonnus vraagt zich af hoe Min aan het gedicht gewerkt heeft. 'Is ze met
de slotregel begonnen, aanvoelend dat die eruit zou knallen na goede
voorbereiding?'
Dichters zijn volgens Tonnus bezig met het peuteren aan woordjes.
'Normale dichters zijn niet bezig met verwoorden van een betekenis of
het aanbrengen van een strekking. De dichter bedoelt niks.'
Meestal heeft Tonnus gelijk, maar hier wil Neeltje Maria Min toch echt
iets beweren, namelijk dat je van alles kunt beweren als kind, maar dat
je als je de waarheid vertelt, hoe onwaarschijnlijk ook, dat je dan
voor leugenaar wordt uitgemaakt.
De dichteres zegt er het volgende over: 'Ik was drie toen dat gebeurde.
Ik beweerde een keer dat ik een aap had gezien toen ik uit het
bijkeukenraam keek en dat kon niet. Ik werd voor leugenaar gehouden,
maar ik wist zeker dat ik een aap had gezien. Ik herinnerde me die
geschiedenis. (\'85) Een week daarna stond er in een krantje, De
Duinstreek, dat er een aap ontsnapt was. Dus ik had gelijk. Ik was geen
leugenaar.'
Brainwash
De dochter van Pia de Jong, Charlotte, woont nu vier jaar in
Amerika. Op school kreeg ze de opdracht een poster te maken over succes
in je leven. Wat tekent ze? Wat de meeste kinderen uit de klas
tekenden: geld, een mooi huis, een hond, een auto en een medaille met
een grote 1. Daarna moesten de kinderen van de geschiedenisleraar de
vraag beantwoorden hoe ze al dat moois zouden bereiken. Nu moesten de
ouders meedenken. Succes, zo zagen ze op de computer, hangt niet af van
intelligentie of talent. Je moet alleen maar doorzetten en hard werken.
Je moet geen sprintje trekken; je moet een marathon lopen.
Charlotte vraagt haar moeder hoe ze succesvol moet worden en haar
moeder zegt: 'Je bent het al.', maar, zegt Charlotte: 'Dat vindt mijn
leraar geen goed antwoord.'
En dan zegt Pia niet: 'Jammer voor die leraar, maar zo is het', nee,
want ze wil haar dochter niet isoleren. Zou ze misschien toch de
opvoeding van school wat moeten corrigeren door haar dochter te wijzen
op eigen waarde en originaliteit?
Ze probeert het nog even: 'Het gaat niet alleen om het resultaat. De
weg erheen doet er ook toe.' Maar Charlotte vindt dat te Nederlands:
'Als je maar gelukkig bent. Geen ouder zegt dat hier. Ze zeggen dat je
moet streven de beste te worden.'
Luister Charlotte: We kunnen niet allemaal de beste zijn. En wat is het
ideaal? Geld, huis, auto, een eigen paard? Ik vroeg vaak aan kinderen
in de klas of ze beroemd wilden worden. De meesten zeiden gretig Ja. En
wat wil je dan? Filmster, voetballer, rijk. Er waren altijd enkelingen
die niet beroemd wilden worden. Dan las ik mijn gedicht 'Hoe word je
beroemd' voor over een draaimolen-bestuurder, die veertig jaar lang
zijn werk met plezier deed. Toen ging hij dood en zijn foto kwam in de
krant. Ik zou die kinderen nog wel eens willen spreken.
In de put
Thomas Mann schreef 'Jozef en zijn broers'. Het gaat over het
bijbelverhaal van de uitverkoren Jozef en zijn jaloerse halfbroers.
Thomas Mann heeft met een ongelooflijk invoelingsvermogen zich
verplaatst in de tijd en omstandigheden. Jozef heeft moeite met het
zich voorstellen wat zijn broers voelen en denken.
'Jozef deed niet de geringste moeite om hun bedoelingen te doorzien.
Dat nu was het onvergeeflijke! Onverschilligheid voor wat de mensen
vanbinnen bezighoudt en onwetendheid daaromtrent leiden tot een totaal
scheve verhouding tot de werkelijkheid; ze maken blind. Sinds de dagen
van Adam en Eva, sinds uit ÈÈn twee zijn geworden, kon niemand leven
die zich niet in zijn naaste verplaatsen wilde en kon niemand zijn ware
situatie goed inschatten als hij er niet ook met vreemde ogen naar
probeerde te kijken. Verbeeldingskracht en de vaardigheid om de
gevoelens van anderen te raden, meegevoel dus, is niet alleen een
loffelijke eigenschap in zoverre ze de beperkingen van het ik
doorbreekt, het is ook een onontbeerlijk middel tot zelfbehoud. Maar
van deze regels wist Jozef niets.'
In zijn diepste ellende, als hij in de put is geworpen,
geboeid, zonder eten of drinken, gewond door de nagels en tanden en
vuisten van zijn broers, die hij razend heeft gemaakt met zijn
uitverkoren positie, zoon van de geliefde Rachel, wier prachtige
bruidskleed door de broers is verscheurd, afgescheurd, in die diepste
ellende komt Jozef tot inzicht en begrijpt hij wat hij zijn broers
heeft aangedaan. Hij moest afdalen in de put om wijs te worden.
Vondel heeft in zijn toneelstuk 'Jozef in Dothan', in de eerste rey de
engelen laten zeggen hoe deze Jozef de grondslag legt voor de
overwinning op de dood.
Waer van ghy, eedle spruit, het wercktuigh strecken moet,\En
leggen d'eersten steen en grontsteen, aen den voet\Van 't stamhuis, 't
welck, eerst laegh van top en naeuw besloten,\en leste met zijn hooft,
de starren komt te stooten,\En ruickende voorby den op- en
ondergangk,\Het aerdrijck en den doodt en afgront houdt in dwangk\
Hij laat een boze droom uit de put opstijgen: de dromenjongen
heeft weer een voorspellende droom. Zijn moeder waarschuwt hem vanuit
de put, waar hij even later in zal liggen.
Vondel heeft net als Mann een zeer groot inlevingsvermogen als hij het
landschap van Dothan, de omgeving van de put beschrijft. Hij hoort als
het ware het vee van de broers in de verte blaten en loeien.
Wildwaterbaan
Nooit tegen de stroom inzwemmen. Je vecht tegen de stroom tot
je het moet opgeven en dodelijk vermoeid wordt weggevoerd, waarbij je
de kracht mist om je hoofd boven water te houden. Dat kreeg hij vaak te
horen, maar nu, in de veilige omgeving van een zwembad, kon hij het
ervaren. Nietsvermoedend klom hij het metalen trapje af en voor hij het
wist werd hij meegesleurd door de stroom, verloor zijn duikbril, kreeg
water binnen, hapte naar adem. Maar hier kwam hij veilig min of meer
tot stilstand tegen een betegelde wand. Zou hij zijn bril nog kunnen
vinden? Het water was maar 1.40 meter diep en helder. De rimpelingen
maakten het niettemin moeilijk om te zien of er iets op de bodem lag.
Hij liet zich een ronde meevoeren, snorkel in de hand. Toen ging hij op
zoek. De bril lag min of meer stil bij de betegelde wand. Met zijn
tenen viste hij hem omhoog en zette hem op; snorkel in de mond en toen
kon hij genieten van de snelheid van het water. Hij schoot vooruit en
bedacht: zo moet het dus. Je laat je meevoeren, maakt zelfs
zwembewegingen. Hier zwem je een rondje, maar in een snelstromende
rivier moet je proberen in een bocht naar de kant te geraken. Hij had
het wel eens gezien in ItaliÎ waar mannen in waterpakken zich lieten
meesleuren, maar verderop stond een makker die het touw waaraan ze
vastzaten in de handen had en die ze op het droge of achter een ronde
steenformatie kon trekken. Maar hoe moest het bij een zeestroming? Niet
vechten, je laten meedrijven. Uiteindelijk is er een stroom terug naar
de kust. Je moest dan niet in al te koud water drijven, anders verkilde
je zo, dat je bewusteloos raakte en alsnog verdronk. Hij klom ook nog
even omhoog naar waar een waterglijbaan begon. Tot zijn verbazing
schoot hij met de snelheid van een bobslee, dacht hij, naar beneden,
via allerlei bochten. Hij was zelfs bang dat hij uit de bocht zou
vliegen en voor de uiteindelijke landing in een niet al te diep
waterbassin. Maar nee, de bochten waren goed gekeurd en de landing was
relatief zacht. Nog een keer?
Vluchten en bedrog
De moeder van Jakob, Rebecca, bedriegt haar man en oudste zoon
Esau. Jakob laat het gebeuren, maar zijn naam betekent 'hij die een
ander beet neemt'. Dat deed hij al bij zijn geboorte, omdat hij de hiel
van Esau vasthield. Jakob krijgt onterecht de zegen van zijn vader
Isaak: hij liegt dat hij Esau is. Hij is bang voor de vervloeking als
zijn blinde vader hem ontmaskert, maar Rebecca, zuster van Laban, neemt
bij voorbaat de vloek op zich. Esau is razend en wil zijn broer doden,
maar Rebecca laat hem vluchten naar Laban. Isaak zegt dat hij een
dochter van Laban moet trouwen en belooft hem dat de God van Abraham
hem voorspoed zal geven. Tijdens de vlucht droomt Jakob over een trap
die tot de hemel reikt. Boven aan de trap staat de God van Abraham en
hij herhaalt de belofte van Isaak. In de buurt van Haran staan herders
bij een put te wachten op de kudde van Rachel. Jakob huilt van
ontroering als hij zijn mooie nicht ziet. Laban vraagt welk loon hij
wil hebben voor al zijn werk. Hij begrijpt dat Jakob door zijn zegen
hem voorspoed brengt. Zeven jaar werkt hij voor zijn oom en maakt hem
rijk doordat hij een waterput slaat, zodat Laban gerst en tarwe en
groenten en vruchten kan verbouwen, terwijl Jakob zorgt voor de kudden
die zich snel vermeerderen door zijn kundige werkwijze. Na het zevende
jaar bedriegt Laban hem door zijn oudste dochter gesluierd in het
donker naar het bruidsbed te brengen. De volgende morgen ziet Jakob pas
dat hij met Lea, de lelijke dochter,heeft gevreeÎn. Hij is woedend,
maar Laban wijst fijntjes op zijn eigen bedrog, zijn vlucht en dat hij
hem heeft ontvangen ondanks het feit dat hij totaal berooid was. Jakob
moet nog eens zeven jaar voor hem werken. Hij krijgt vast zijn geliefde
Rachel. En wat gebeurt? Lea krijgt de ene lelijke zoon na de ander,
terwijl Rachel met wie hij meestal slaapt, onvruchtbaar blijkt.
Thomas Mann vertelt deze verhalen in zijn weergaloze boek 'Jozef en
zijn broers', waarbij hij ruim aandacht besteedt aan de zogenaamde
valse goden. Hij laat zien hoe de ene mythe de andere gaat overheersen.
Hoe wordt Jozef geboren? Op een dag vindt de oudste zoon van Lea,
Ruben, een alruinwortel, een kostbaar en toverachtig kruid. Rachel
smeekt haar zuster om de wortel, waarvan zij weet dat deze haar
vruchtbaar zal maken. Lea weigert, maar dan zegt Rachel dat ze die
avond met Jakob mag slapen en de arme Lea, die heel goed weet dat Jakob
altijd de voorkeur geeft aan Rachel, geeft de wortel aan haar zus, die
overigens pas veel later zwanger wordt van Josef, wiens naam betekent:
hij heeft weggenomen, hij heeft toegevoegd, maar Jacob noemt hem
Dumuzi, dat wil zeggen: echte zoon. De zonen van Lea leren al vroeg
Joseph te haten. Zo heeft de God van Abraham het gewild.
Lea wordt de afgetroggelde nacht zwanger van Isachar ('de beloning zal
komen'. Jakob vlucht weg van Laban, terug naar Esau. Rachel steelt de
godenbeeldjes van haar vader en bedriegt hem door te zeggen dat ze niet
kan opstaan van het kamelenzadel waar zij de beeldjes in had verborgen,
omdat ze ongesteld was.
Beloningsgevoeligheid
Nicolaas Fonteyn, een deftige heer uit de zeventiende eeuw,
schrijft in de opdracht van zijn 'Esther' aan het echtpaar Pecreau:
'Mijn Heer en waarde Juffrou, ben na lang wachten besproit met 't
heilige Hypocrene'.
De Hippocrene (paardenbron) was een bron op de Helikon in BoeotiÎ die
heilig was voor de Muzen en Apollo. Deze bron bracht hen en dichters in
het algemeen in dichterlijke vervoering en is daarom de bron van
dichterlijke inspiratie. De Hippocrene ontstond volgens de legende door
een stamp van de hoef van Pegasus, die de Muzen tot stilte wilde manen
op bevel van Poseidon.
In zin gedicht 'Ode to a Nightingale' verwijst John Keats naar de
Hippocrene: ' for a beaker full of the warm South\ Full of the true,
the blushful Hippocrene,\ With beaded bubbles winking at the brim,\ And
purple-stained mouth;\ That I might drink, and leave the world unseen,\
And with thee fade away into the forest dim: '(Wikipedia)
Nicolaas of Klaas was nogal overtuigd van zichzelf, maar Tengnagel, een
collega, berucht om zijn scabreuze en beledigende poÎzie, schreef over
hem: 'Klaus dee my zo vaakmael zwijmen, / Als ik in zijn huys moest
tre'en / Door het lezen van zijn rijmen; / Was ik niet, hy was te
vre'en.
Zelf schreef Tengnagel, die als jongeman niet wilde deugen en onder
curatele werd gesteld: 'Spits, wat dochtje van die billen. /Is het niet
goed tijd-verdrijf? / 'K wou haer alsoo lief eens drillen, (opvrijen)
/Als het schaep in No. vijf. / Niet dat ick daer mee wil seggen, /Dat
die van de slag niet weet: / Neen, sy kan wel onder leggen,\'T wasser,
seytze, anders leet. (zou anders stromen) // Maer dat sy z'al gaet te
boven, / Dieder zijn in deese stad, /Dat en kan ik niet geloven; / Want
ik weet een hippelgat, (huppelkut) / Met haer geel-gekrulde lokken: /
'K meen men haers gelijk niet vint; / Maer se wil met niemand jokken
(stoeien), / Als met griet, en ysbrants kind.'
Madelon van Hemel deed onderzoek naar beloningsgevoeligheid
van drugsverslaafden. Zij bleken sterker te reageren op beloningen. Wie
reageert niet met instemming op beloningen? Het gaat er om hoeveel
weerstand men kan bieden aan zogenaamd verkeerde beloningen, zoals het
aangename gevoel na de opname van nicotine of heroÔne. Zou het zo zijn
dat de leden van deze groep uit zijn op snellere bevrediging dan mensen
met een hogere opleiding? Het bleek namelijk ook bij het onderzoek van
Madelon van Hemel dat er een correlatie was tussen opleiding en
onmiddellijke behoeftebevrediging. Bekend is het onderzoek onder jonge
kinderen: je mag 2 minuten spelen als je niet wacht of tien minuten als
je twee minuten wacht, of iets dergelijks. Intelligente kinderen bleken
te wachten. Zij hadden de beheersing om de beloning uit te stellen. Of
zou het iets met gebrek aan wilskracht te maken hebben of met een
geringere neiging tot onafhankelijkheid. En is er een correlatie tussen
wilskracht, onafhankelijkheid en intelligentie? Je moet je natuurlijk
goed realiseren dat 'intelligentie' een containerbegrip is. Er zijn zo
veel soorten intelligentie.
Natuur en kunst
Franciscus Martinius vertelt in de 17de eeuw over een Veluwse
bruiloft. Voor het ochtend maal hadden de boeren al vijf tonnen bier
leeggedronken. Helaas vertelt hij niet hoeveel boeren er waren.
Er werd destijds veel gedronken en gegeten. Dat lijkt ook af te leiden
te zijn van de stillevens: hammen, blanke haringen, glanzende oesters,
allerlei gevogelte, groenten, fruit, brood, hoge glazen met schuimend
bier, groene roemers met Rijnwijn.
Schilderijen van geslacht vee, varkens op de ladder, manden met
allerlei soorten brood. De taferelen van Brouwer, Ostade, Jan Steen,
zijn duidelijk genoeg. Er werd woest geleefd.
De klachten laten zien hoe grof men met elkaar omging, ook in de
vergadering van de provinciale Staten. Hierbij vergeleken is Wilders
een beheerste jongen. Een zekere Hartevelt dreigde in de vergadering
een zekere Ploos de kop stuk te slaan, waar op Ploos zei dat hij de
beul op hem af zou sturen als moordenaar.
Van der Horst schold Zuylesteyn 'voor eenen ouden rabaut ende leugenaar'
In de kluchten gaat het vaak onzedelijk toe en de toeschouwers vinden
het leuk: 'Siet de Juffers nou eens in haer vuysje griene'
Maria Heyns was 26 jaar en gaf een boekje uit: Bloemhof van
doorluchtige voorbeelden. Het is een pleidooi voor kuisheid, maar ze
geeft allerlei voorbeelden van ontucht, ongeoorloofde en onnatuurlijke
liefde. Uit de behandeling van allerlei ondeugden blijkt dat er niet
veel veranderd is: stelende verzorgsters, kattenmeppers, dierenbeulen,
dronkenlappen, bedriegende advocaten en procureurs, profijtelijke
dokters, valse molenaars, gierige mannen, roddelende vrijsters.
Bredero, Huygens, Cats, beschrijven het met veel plezier.
Ramsey Nasr is een goede acteur, een goede dichter en
voordrager, doordesemd van cultuur en hij zegt: 'Op de Noordpool is
geen cultuur. Dat is fijn.'
Ik herken het. Ik was er ook en ik schreef 'Pinksterbloemen in
september' een lang gedicht waarin ik mijn verhouding tot de koude
schoonheid probeerde duidelijk te maken.
Ik zou het woord 'fijn' niet gebruiken.
Wat is het wat we losgelaten in de poolkou, in de sneeuw, de wind, het
ijzige water, de doodstille bergen herkennen en ook mooi vinden? Het
besef dat je niet veel voorstelt, dat alleen basale behoeften nog
gelden: eten, drinken, slaap. Zelfverlies is geluk?
Het is niet alleen zo op de noordpool. Ik herinner me nu dat een
bekende criticus me schreef vanaf een Grieks eiland in de zomer: 'het
leven is hier basaal. Ik lees niet meer. Ik eet en drink en haal adem.
Zelfs de gedichten van Faverey blijven ongelezen op tafel liggen.
Bowie - fenomeen
Het is al lang aan de orde: musea functioneren nu anders dan
in de vorige eeuw. Nu moeten musea commercieel werken: er zijn dus
spraakmakende exposities, zoals over 'de zelfportretten van Rembrandt
('selfies') in Amsterdam en nu David Bowie in het Groninger Museum, het
merkwaardige bouwsel, waarvan ik bij de opening dacht dat het niet lang
zou meegaan, omdat men het onderhoud nooit zou kunnen betalen, en dat
ook te veel aandacht vraagt voor de buitenkant, postmodern baksel,
blijkt zeer geschikt voor deze informatieve tentoonstelling met vele
videofragmenten. Je krijgt bij de ingang een koptelefoon die vanzelf de
juiste geluiden laat horen bij de beelden die je ziet. Bowie
vertegenwoordigt een tijdsbeeld; hij is een icoon, hij wordt een mythe.
Dat David Bowie een belangrijke kunstenaar is, valt moeilijk te
ontkennen. Hij is zeer creatief: zingt, ontwerpt clips, schrijft
muziek, tekent, schildert, speelt toneel, werkt mee aan films, ontwerpt
kleding. Zijn grootste talent is wellicht dat hij aanvoelt welke
transitie er aan komt. Is men net gewend aan zijn androgyne gedrag, dan
schept hij een nieuwe mannelijke figuur en bezingt hij de bijzondere
kwaliteiten van het mannelijke. Of is het grootste talent de
vaardigheid om zijn kunstenaarschap te promoten en om precies de goede
medewerkers uit te kiezen? Al toen hij zestien was, besteedde hij veel
aandacht aan posters en wist hij hoe het publiek geprikkeld moest
worden. Toch blijft hij trouw aan zijn eigen opvattingen. Hij volgt
niet de massa, de massa volgt hem. Telkens vindt hij nieuwe wegen in de
muziek en de presentatie ervan.
In het paviljoen van Coop Himmelblau is een concert te zien met een
enorme mensenmassa, door Bowie bespeeld met de steeds herhaalde kreet
'We could be heroes, just for one day' en dan zie je duizenden mensen
met hun armen omhoog, zwaaien. Ik blijf dat eng vinden. Een opgezweepte
massa. Het is een positief lied, geschreven met het zicht op de muur in
Berlijn in de koude oorlog, maar daar zit een zoenend stel. Ze hebben
elkaar even, de rest maakt niets uit. Het is dus ook een onnozel lied,
maar we zijn graag onnozel.
Ergens in de tentoonstelling ligt een papieren zakdoekje met de
lipstiftafdruk van Bowie. Hoe onnozel kan idolatie zijn? Een puber die
de lipafdruk van zijn vriendinnetje bewaart. Bowie scoorde hits en
kreeg gillende meiden achter zich aan, maar ook oude dames die zijn
originaliteit bewonderden.
Nu zorgt Bowie voor zijn gezin en is trots op zijn zoon, de
filmregisseur. Waarom zou hij naar Groningen komen? Hij kent alles al;
alleen nog niet dat vreemde gebouw.
Hij kan niet komen, want hij is dood.
Oosterse verhalen
Omstreeks 1160 schreef Robert d'Orbigny in het Frans de Floire
et Blancefloer, waarin hij zowel het chanson de geste als de klassieke
roman op de hak nam. De stof ontleende hij aan Arabieren en
Byzantijnen. Hier geen oorlogen en veldslagen maar liefde en listen.
Er was een Spaanse koning, een Saraceen, moslim dus, die een christen
vrouw die in verwachting was, roofde. De zoon van de koning en de
dochter van de gevangen vrouw worden op dezelfde dag geboren. De
gevangen vrouw mag de kinderen samen opvoeden, al mag de jongen niet
bij haar drinken. Daarvoor wordt een moslim voedster gevonden. Maar de
kinderen slapen in ÈÈn wieg. Ze dragen beiden bloemennamen: Floris en
Blancefloer, de rode roos en de witte roos, vurige en kuise liefde. Zij
lijken op elkaar en lijken steeds meer op elkaar en willen al gauw niet
meer zonder elkaar.
Als Floris onderwijs moet krijgen, wil hij niet zonder zijn vriendin in
de schoolbanken zitten. Ze leren samen Latijn en hebben aldus een
geheime liefdestaal. Ze lezen ook Ovidius, de Arte Amandi. Hij krijgt
dus zijn zin, maar als hun wederzijdse sympathie een erotisch karakter
krijgt, gaat de vader bezwaren maken en stuurt zijn zoon naar een ander
adres. De jongen wordt ziek van eenzaamheid. Hij slaapt niet meer en
wordt broodmager. De koning verwijt het Branchefleur en wil haar
onthoofden, maar zijn vrouw vindt dat zonde en stelt voor haar naar de
markt in Nice te brengen. Het meisje wordt verkocht aan een emir, en
als Floris terugkomt, vertellen zijn ouders hem dat zij gestorven is.
Zij hebben zelfs een prachtig grafmonument voor haar laten maken. Nu
dreigt de jongen te sterven van liefdesverdriet en ten einde raad
krijgt hij de waarheid te horen. Inmiddels is Blancefloer opgesloten in
een toren, waar ze wordt voorbereid om de nieuwe bruid van de emir te
worden. De vorige bruiden werden allen na een jaar gedood. Floris weet
listig bij haar binnen te dringen, via een schaakspel met de bewaker en
dankzij een omhoog gehesen bloemenmand. Ze worden betrapt in bed, maar
hun wederzijdse liefde en opofferingsgezindheid ontroert de emir.
Floris en Blancefloer bieden hun hals aan en willen als eerste sterven.
Tenslotte worden zij beiden vrijgelaten. Het slot is natuurlijk dat ze
terugkeren naar het koninkrijk in Spanje en dat Floris christelijk
wordt en met hem de hele bevolking.
Er zijn uit de Byzantijnse Middeleeuwen enkele lange epische verhalen
in dichtvorm overgeleverd. Een er van gaat over een held wiens moeder
ooit geschaakt is door een emir. Hij doet hetzelfde en bouwt voor zijn
vrouw een kasteel. Een belangrijk verschil is dat deze held overspel
pleegt en uiteindelijk sterft aan een venerische ziekte.
Zijn geliefde sterft van verdriet in zijn armen voordat hij zelf
sterft. Met pracht en praal wordt het paar op een heuvel begraven.
Diederik van Assenede, de schrijver van onze Floris ende Blancefloer,
volgt een Frans voorbeeld, zonder zwaardvechten, maar met pracht en
praal en veel aandacht voor taal, cultuur en onderwijs. Zijn held en
heldin blijven elkaar allicht trouw.
Rachel
Rachel is de lievelingsbruid van Jakob die onder vreselijke
pijnen Jozef baarde toen zij 32 jaar was. Negen jaar later raakte ze
weer in verwachting, maar toen vluchtte Jakob met zijn vrouwen,
kinderen en vee weg van Laban. Die zwangerschap overleefde zij niet en
Jacob moest haar aan de kant van de weg begraven. Zijn geliefde was 41.
Hoe jong, zeggen wij. Thomas Mann legt uit dat men in die dagen niet zo
telde als wij dat doen. Als je aan Rachel had gevraagd hoe oud ze was,
zou ze lang moeten nadenken. Wij, zegt Mann, leven in een berekenende
en tellende economie. Jacob telde natuurlijk zijn schapen en berekende
zijn winst in de tijd, maar wij zijn ons dagelijks bewust van onze
leeftijd en vergelijken die met de gestorvenen om ons heen. Ach, zes
jaar jonger, en nu al gestorven. Maar een ander is 20 jaar ouder en
leeft nog. Voor Jacob, zegt Mann, bleef Rachel het mooie meisje dat hem
bij de put tegemoet kwam, open en stralend en die zich liet kussen en
die zeven jaar op hem wachtte en die hij 'de tranen van ongeduld van de
oogleden moest kussen' Zij sterft dapper en dankbaar voor het feit dat
zij haar geliefde nog een kind mocht baren. Jacob blijft zitten met
haar hoofd in zijn armen tot zijn volgelingen een graf hebben
uitgehouwen langs de weg en dan leggen zij haar in het fijnste linnen
en begraven haar daar en daarna trekt de stoet weer verder.
Hoe weet Mann dit alles? De feiten staan in de oude boeken, maar de
dialogen en dat wat gevoeld en gedacht wordt, weet hij met zijn
bijzondere intuÔtie van kunstenaar op te roepen.
Dezelfde Rachel, aartsmoeder, vinden we terug bij Vondel als hij
schrijft over de kinderen die in opdracht van Herodes worden vermoord,
omdat deze bang is voor de toekomstige koning der Joden. 'Hy pooght
d'onnoosle te vernielen,\Door 't moorden van onnoosle zielen,\En weckt
een stad en landgeschrey,\In Bethlehem en op den acker,\En maeckt den
geest van Rachel wacker.\Die waeren gaet door beemd en wey.\Dan na het
westen, dan na'et oosten.\Wie zal die droeve moeder troosten,\Nu zy
haer lieve kinders derft?\Nu zy die ziet in 't bloed
versmooren,\Aleerze naulix zijn geboren,\En zoo veel zwaerden rood
geverft?\Zy ziet de melleck op de tippen\Van die bestorve en bleecke
lippen,\Geruckt noch versch van moeders borst.\Zy ziet de teere
traentjes hangen,\Als dauw, aen druppels op de wangen:\Zy zietze vuil
van bloed bemorst. '
Extremofiel
Mondo Cane is een Italiaanse documentaire uit 1962
geregisseerd door Paolo Cavara en Gualtiero Jacopetti. De film bestaat
uit gruwelijke beelden die bedoeld zijn om de kijkers te choqueren en
verrassen. Alhoewel de makers beweerden dat alle scËnes echt waren,
bleek later dat een aantal taferelen via trucage was gerealiseerd.
Tonnus Oosterhoff doet iets soortgelijks in zijn nieuwe boek, roman zou
ik het niet noemen,'Op de rok van het universum'. Anders dan Lucebert
die met zijn Credo-gedicht onze geringe betekenis wilde benadrukken,
maar desondanks een raadselachtige verhouding met de metafysica wilde
veronderstellen, is Oosterhoff overtuigd van de volstrekte zinloze
chaos en absurditeit van het bestaan of misschien beter: is het voor
hem een compleet waanzinnig raadsel. Oosterhoff maakt dat vooral
duidelijk aan talloze weetjes omtrent het dieren- en plantenrijk.
'Vleesvliegen en graafwespen hebben een dodelijk verbond: de
vrouwtjesvleesvliegen leggen eieren in graafwespen, die de larfjes tot
voedsel zullen dienen. Ze lokken de graafwespen naar zich toe door hen
het kleine mannetje, dat hen bevrucht heeft, als voedsel aan te bieden.
Veel insectencopulaties zijn man-man terwijl de partners toch niet
homoseksueel zijn: maar nadat een man seks heeft gehad met een vrouwtje
heeft hij haar lokstof op zijn lichaam en wordt dientengevolge
herhaaldelijk verkracht door andere mannetjes. Ook de mensen beleven en
veroorzaken allerlei gruwelijke en komische situaties: 'Een geitenbok
krijgt altijd een erectie als zijn baas een meisje dat het erf opkomt
er leuk vindt uitzien.'
Alleen al de opsomming, bladzijden lang, van vreemde plantennamen werkt
hilarisch en vervreemdend.
De schrijver lijkt een extremofiel. Een extremofiel is een organisme
dat in extreme omstandigheden leeft. Het leeft bij zeer hoge of lage
temperaturen; onder hoge druk, in een zwavelzuurbad etc. Dat geldt voor
Oosterhoff natuurlijk niet, maar hij heeft een grote interesse en
misschien wel liefde voor extreme situaties. Wat dat betreft lijkt hij
op de vrieskelderarbeider uit 'Menuet' van Louis Paul Boon, die een
gepassioneerde verhouding probeert te realiseren met het jonge
dienstmeisje van zijn vrouw.
Het boek is verdeeld in verschillende 'hoofdstukken' met kenmerkende
titels; kenmerkend voor de inhoud van het boek, want overigens is de
inhoud van de hoofdstukken niet zo verschillend van elkaar, met
uitzondering misschien van 'Voor de vorm', want daarin gaat het vooral
over de idiote situatie van de moderne kunst. Een titel als 'Rossig
buiskussen' verwijst naar een merkwaardige schimmelvorm, lijkend op
sommige paddestoelen, maar de levensvorm bestaat echt, net als allerlei
andere krankzinnige 'schepselen'. Schepselen? Resultaten van een niet
planmatige evolutie, vol wonderen, maar ook vol weerzinwekkendheden.
Ezels kunnen wreed zijn, net als mensen, maar ook empathisch.
Natuurlijke vijanden als poes en jonge rat kunnen zeer lief met elkaar
omgaan. Een opgevoed leeuwenjong speelt lang met zijn opvoeder, maar
bijt hem plotseling dood. Een lieve echtgenoot verandert in een beest
door een hersentumor. Als hij wordt geopereerd, wordt hij weer de lieve
huisvader, maar een andere patiÎnt blijft juist wreed.
Er is een soort hoofdpersoon met vrienden en vriendinnen, die af en toe
opduikt. Hij is een dierenarts die te veel rookt en zal sterven aan
longkanker, maar voor het zo ver is, komen er metastasen in zijn hoofd
en kan hij niet meer gecoˆrdineerd spreken. Hij besluit zichzelf een
dodelijke injectie toe te dienen als zijn vriendin boodschappen doet.
Bij de begrafenis praten de vrienden en kennissen zoals dat gaat bij
een begrafenis, vrolijk en roddelend.
Dit boek is geen roman, evenmin een moeilijke hermetische tekst. Het is
een geslaagde verhandeling over de absurditeit van ons leven aan de
hand van bestaande en verzonnen feiten en gebeurtenissen, waarbij de
grens tussen dromen en waken soms heel dun lijkt en ook de grens tussen
zogenaamd normaal leven en leven onder invloed van hallucinogene
middelen.
Floris ende Blancefloer
Omstreeks 1160 schreef Robert d'Orbigny in het Frans de Floire
et Blancefloer, waarin hij zowel het chanson de geste als de klassieke
roman op de hak nam. De stof ontleende hij aan Arabieren en
Byzantijnen. Hier geen oorlogen en veldslagen maar liefde en listen.
Er was een Spaanse koning, een Saraceen, moslim dus, die een christen
vrouw die in verwachting was, roofde. De zoon van de koning en de
dochter van de gevangen vrouw worden op dezelfde dag geboren. De
gevangen vrouw mag de kinderen samen opvoeden, al mag de jongen niet
bij haar drinken. Daarvoor wordt een moslim voedster gevonden. Maar de
kinderen slapen in ÈÈn wieg. Ze dragen beiden bloemennamen: Floris en
Blancefloer, de rode roos en de witte roos, vurige en kuise liefde. Zij
lijken op elkaar en lijken steeds meer op elkaar en willen al gauw niet
meer zonder elkaar.
Als Floris onderwijs moet krijgen, wil hij niet zonder zijn vriendin in
de schoolbanken zitten. Ze leren samen Latijn en hebben aldus een
geheime liefdestaal. Ze lezen ook Ovidius, de Arte Amandi. Hij krijgt
dus zijn zin, maar als hun wederzijdse sympathie een erotisch karakter
krijgt, gaat de vader bezwaren maken en stuurt zijn zoon naar een ander
adres. De jongen wordt ziek van eenzaamheid. Hij slaapt niet meer en
wordt broodmager. De koning verwijt het Branchefleur en wil haar
onthoofden, maar zijn vrouw vindt dat zonde en stelt voor haar naar de
markt in Nice te brengen. Het meisje wordt verkocht aan een emir, en
als Floris terugkomt, vertellen zijn ouders hem dat zij gestorven is.
Zij hebben zelfs een prachtig grafmonument voor haar laten maken. Nu
dreigt de jongen te sterven van liefdesverdriet en ten einde raad
krijgt hij de waarheid te horen. Inmiddels is Blancefloer opgesloten in
een toren, waar ze wordt voorbereid om de nieuwe bruid van de emir te
worden. De vorige bruiden werden allen na een jaar gedood. Floris weet
listig bij haar binnen te dringen, via een schaakspel met de bewaker en
dankzij een omhoog gehesen bloemenmand. Ze worden betrapt in bed, maar
hun wederzijdse liefde en opofferingsgezindheid ontroert de emir.
Floris en Blancefloer bieden hun hals aan en willen als eerste sterven.
Tenslotte worden zij beiden vrijgelaten. Het slot is natuurlijk dat ze
terugkeren naar het koninkrijk in Spanje en dat Floris christelijk
wordt en met hem de hele bevolking.
Er zijn uit de Byzantijnse Middeleeuwen enkele lange epische verhalen
in dichtvorm overgeleverd. Een er van gaat over een held wiens moeder
ooit geschaakt is door een emir. Hij doet hetzelfde en bouwt voor zijn
vrouw een kasteel. Een belangrijk verschil is dat deze held overspel
pleegt en uiteindelijk sterft aan een venerische ziekte. Zijn geliefde
sterft van verdriet in zijn armen voordat hij zelf sterft. Met pracht
en praal wordt het paar op een heuvel begraven.
Diederik van Assenede, de schrijver van onze Floris ende Blancefloer,
volgt een Frans voorbeeld, zonder zwaardvechten, maar met pracht en
praal en veel aandacht voor taal, cultuur en onderwijs. Zijn held en
heldin blijven elkaar allicht trouw.
Rare veranderingen
Je moet nu meemaken dat we Zwarte Piet verbannen. Ik begrijp
wel dat hij voortkomt uit een discriminerende cultuur, maar die kunnen
we nu eenmaal niet ontkennen. 'Want al ben ik zwart als roet, ik meen
het heus goed.' Welke mensen zijn er eigenlijk zwart? Er zijn bruine
mensen en vreemd genoeg willen we dat in de zomer ook worden. Overigens
zal het kinderen een zorg zijn: een witte of gekleurde knecht,
bediende, hulp van sinterklaas, als ze maar negerzoenen of jodenkoeken
krijgen, o nee: schuimzoen en platte koek. Zigeunersaus. Moorkop. Hij
ziet eruit als een Turk.
Het is geschiedvervalsing als we een schilderij van een rijke dame met
een negerinnenbediende niet meer zo mogen noemen, omdat het kwetsend
zou zijn. Natuurlijk is het kwetsend, maar zo waren we! We kunnen de
Jodensteeg wel omdopen, maar feit was dat we joden liever in armoe
zagen. 'Eskimo', mag je ook niet meer zeggen, want het betekent
'rauwvleeseter'. Zij noemden zichzelf 'inuit', dat wil zeggen 'echte
mensen'; in tegenstelling tot de witte uit Europa. Hu. ze discrimineren!
Kaaskop, doubledutch, iets met de franse slag doen, kaffer, dikkertje,
poolse landdag, brillenjood, , zigeunersaus , blanke vla', zo kun je
nog wel even doorgaan met alle talen en tijden.
Een debiel werd geestelijk gehandicapt.
Een grappige variant is interieurverzorgster in plaats van werkster.
Milieumedewerker in plaats van vuilnisman. Vleesbezorger in plaats van
slager. Broodmaker in plaats van bakker. Verloskundige in plaats van
vroedvrouw. Erotisch medewerkster in plaats van hoer. En vreemd: het
mooie woord voor 'meester' werd 'onderwijzer' en toen 'docent.
Een otter in het bolwerk
Otto Badius preekte tegen het spelen op Kosters Akademie in
Amsterdam, de voorloper van de Schouwburg.
Hij was verliefd op de dochter van Jan Willemze Bogaert, oudschepen van
Amsterdam, die wegens politieke problemen naar Haarlem was getrokken.
Otto wilde bij hem in het gevlij komen en fulmineerde tegen de
bespotters van de calvinistische predikanten.
Vondel bespot hem in het gedicht 'Een otter in het bolwerk'; dat wil
zeggen: gevaar, want een otter ondergraaft de verdediging van een stad.
'Wel hoe is Otjes hart zo groen?' : groen is vurig, wellustig.
'Ons Otje is geen stomme hond / hij woekert met zijn meesters pongt
(punt=lans) / Het kwijl dat loopt hem uit zijn mond' zo hard scheldt
hij, doet hij zijn best. En dat preken klinkt tot Haarlem. Men vreest
hem als Jan Spelle, een booswicht, die veel mensen om hals bracht. De
dochter vuurt hem aan, op weg naar de bruiloft. Laat dan dokter Koster
thuis, al is hij de neef van de bruid.
In 1630 werd de Ifigenie van Koster opgevoerd in de Academie, waarin
blootlegde wat de valse streken van de contra-remonstrantse predikanten
waren. Zij hitsten het volk op de huizen van de remonstranten te
plunderen. (Zie ook Vestdijks 'Vuuraanbidders') Het volk werd
nieuwsgierig door alle gekrakeel en kwam in massa naar het stuk kijken
en dat kwam weer ten goede aan het weeshuis en en het oudemannenhuis
die aandelen hadden. De predikanten waren er vroeger in geslaagd om
Vondels 'Lucifer' te laten verbieden en er was dus wel wrok, maar toch
houdt hij zijn spot tegen Otto Badius luchtig.
Naar het Heilige Land
In 1525 maakte Meester Arent Willemsz, barbier te Delft een
bedevaart naar het zogenaamde Heilige Land. Hoe deed de barbier dat?
Hoe reisde hij en wat gebeurde er allemaal onderweg en hoe kwam hij aan
het geld om de lange reis te betalen?
Vanaf VenetiÎ ging hij met het schip de Dolfijn naar Jaffa, maar hoe
kwam hij in ItaliÎ? In Delft stond hij 's morgens op 26 april op, ging
naar de mis en ontbeet daarna. Om 6 uur ging hij op reis met Meester
Gherbrant, priester van Haarlem, Willem uit Haarlem en Adriaen uit
Alkmaar. Ze reisden twee mijl naar Rotterdam en drie mijl naar
Dordrecht. Hoe? Hij vertelt het niet. Te voet of met een koets? In
Dordrecht gingen ze 's avonds om 6 uur op een schip. Toen reisde ook
Jan Govertz van Gorcum mee. Ze gingen 5 mijl naar Oudenbosch en daarna
met een wagen naar Rosendaal. Daar zagen ze 'snaphanen', mannen met een
vuursteengeweer, maar het reisgezelschap was ook gewapend en de rovers
dropen af. De volgende morgen kwamen ze in Bergen (op Zoom?) Ze hoorden
daar de mis en gingen lekker eten in 'De drie haringen' 's Middags met
een schip naar Antwerpen, waar ze 's avonds om 9 uur aankwamen. In 'De
soepketel' werd gegeten en gedronken 'sonder myn en ghinck gheen
vroechde over dat hert ende was al qualiken ghestelt.' De volgende
morgen stonden ze vroeg op, gingen naar de mis en daarna naar de bank
om geld te wisselen, maar de bankier vroeg te veel geld, 41 stuiver
voor een ducaat. Die dag bleven ze binnen. Op 29 april weer vroeg
opstaan, mis gehoord en weggereden naar Diest. Daar kwamen nog drie
mannen zich bij het gezelschap voegen, zodat ze met acht waren. Ze
reden naar Lier en Diest. Meester Arent kende daar een neef, die pater
van de Cathhuysers was. Hij werd daar goed ontvangen en getrakteerd,
samen met Jan Govertz. De volgende zondag, de laatste dag van april, na
mis en ontbijt, naar Hasselt, waar ze het middagmaal genoten in 'De
Valk' en toen naar Maastricht. Ze logeerden in 'De gulden rinck'
vlakbij de Sint Servaes-kerk, die gedekt is met lood. Op 1 mei naar de
kerk en daar zagen ze veel schone relikwieÎn. 'Inden eersten sijn wij
gecomen op dat hooge choor in een camer staende neffens den hoghen
outaer, aldaer ons vertoent wert eenen wonderliken slotel, seer vreemt
gefaetzioneert, alsoe dat gheen cunstenaer ter aerden en kan beghrijpen
van wat materien hij ghemaeckt is. alsmen ons seide soe is dit den
slotel die den heiligen bischop sinte servatius ghebracht is gheweest
na sinte pieters doot. Item ons werden vertoont sijnen bischop staff
Ende sijnen palster daer hij te iherusalem mede gheweest Ende is wt der
aerden ghespronghen een schoen fonteyn mits dat sinte servatius
gheslaghen heeft mitte voerscreven stave inder aerden. Item Noch soe
werden ons vertoont die coppe daer sinte servaes wt plach te drincken,
wt welke coppe veel menschen wt ghesontheit vercreghen hebben ende wij
droncken wt desen cop. Item Voorts wederomme gedescendeert vanden
hoghen chore in een ander Cappelle In welke Cappelle nyemant sonder
oorlof in en moet ghaen van die doom heren, alsoe dat wij van eenen
doom here daer inghebracht worden, Die contifeor deo celi las in
manieren of hij te misse gegaen soude hebben Ende in deser manieren soe
werden ons dese naghescreven reliquien ghetoent. Item Inden eersten dat
hooft van sinte servatius, vercyert mit veel costeliker gesteenten,
bijsonder enen zmaragdt daer maximianus den keyser doen hij leefde voer
(vacat) drie dusent guldens. Item Noch soe werden ons vertoent sijn
daghelickse kelcke ende heilichdaeghse kelcke daer hij misse mede plach
te doen, mer waren van seer cleyne prijse. Item Noch saghen wij den
outaersteen daer hij op plach misse te lesen als hij yeverts reysde.
Item Noch ghesyen enen schonen arcke die ghevonden is gheweest inder
aerden aldaer in besloten laghen sinte servaes cleyderen mit sijn
bischop staff palster outaersteen kelcken etc. welken arck inder aerden
verburghen hadde ghelegen drie hondert jaren ende men en vertoent dese
cleyderen niet dan om te seven jaren eens, ende waren in een secrete
plaetse besloten alsoe dat wijse niet syen en muchten. Item Noch soe
saghen wij ons lyef vrouwen melck Ende een stuck van ons heren rock.
Nota. Een monstrantie vercyert mit ons lief vrouwen haer ende sinte
iohan evangelist Een stuck vanden arck noe Een stuck van sinte maria
magdalenen hoeft Ende den gheheelen arm van sinte thomas te weten den
rechteren arm daer hij die wonden ons heren mede tasten op den berch
van syon ende meer ander reliquien die ic niet en schrijff. Item Mits
desen sijn wij voorts ghereden wt die stadt van maestricht dese meydach
ende aten rijpe kersen.'
Voort ging het naar Aken, maar eerst moesten ze op de Gulpenberg
afrekenen met nieuwe snaphanen. Ze hadden voor weinig penningen een
strijdmacht van 30 man meegenomen. Ook in Aken bezochten ze heilige
plaatsen en een hete bron, die wel uit de hel moest komen. Ze wilden
nog naar Keulen en werden weer belaagd door struikrovers. Ze moesten
weer beschermers kopen en het was nog heel spannend of ze voor het
sluiten van de poorten in Keulen konden komen, maar met Gods hulp lukte
dat. Nu zijn ze nog maar in Keulen. Hoe moet dat verder naar VenetiÎ?
-
Wilders beheerst
Franciscus Martinius vertelt in de 17de eeuw over een Veluwse
bruiloft. Voor het ochtend maal hadden de boeren al vijf tonnen bier
leeggedronken. Helaas vertelt hij niet hoeveel boeren er waren. Er werd
destijds veel gedronken en gegeten. Dat lijkt ook af te leiden te zijn
van de stillevens: hammen, blanke haringen, glanzende oesters, allerlei
gevogelte, groenten, fruit, brood, hoge glazen met schuimend bier,
groene roemers met Rijnwijn. Schilderijen van geslacht vee, varkens op
de ladder, manden met allerlei soorten brood. De taferelen van Brouwer,
Ostade, Jan Steen, zijn duidelijk genoeg. Er werd woest geleefd.
De klachten laten zien hoe grof men met elkaar omging, ook in de
vergadering van de provinciale Staten. Hierbij vergeleken is Wilders
een beheerste jongen. Een zekere Hartevelt dreigde in de vergadering
een zekere Ploos de kop stuk te slaan, waar op Ploos zei dat hij de
beul op hem af zou sturen als moordenaar.
Van der Horst schold Zuylesteyn 'voor eenen ouden rabaut ende
leugenaar'.
In de kluchten gaat het vaak onzedelijk toe en de toeschouwers vinden
het leuk: 'Siet de Juffers nou eens in haer vuysje griene'.
Maria Heyns was 26 jaar en gaf een boekje uit: 'Bloemhof van
doorluchtige voorbeelden'. Het is een pleidooi voor kuisheid, maar ze
geeft allerlei voorbeelden van ontucht, ongeoorloofde en onnatuurlijke
liefde.
Uit de behandeling van allerlei ondeugden blijkt dat er niet veel
veranderd is: stelende verzorgsters, kattenmeppers, dierenbeulen,
dronkenlappen, bedriegende advocaten en procureurs, profijtelijke
dokters, valse molenaars, gierige mannen, roddelende vrijsters.
Bredero, Huygens, Cats, beschrijven het met veel plezier.
Basaal
Ramsey Nasr is een goede acteur, een goede dichter en
voordrager, doordesemd van cultuur en hij zegt: 'Op de Noordpool is
geen cultuur. Dat is fijn.'
Ik herken het. Ik was er ook en ik schreef 'Pinksterbloemen in
september', een lang gedicht waarin ik mijn verhouding tot de koude
schoonheid probeerde duidelijk te maken.
Ik zou het woord 'fijn' niet gebruiken. Wat is het wat we losgelaten in
de poolkou, in de sneeuw, de wind, het ijzige water, de doodstille
bergen herkennen en ook mooi vinden? Het besef dat je niet veel
voorstelt, dat alleen basale behoeften nog gelden: eten, drinken,
slaap. Zelfverlies is geluk?
Het is niet alleen zo op de noordpool. Ik herinner me nu dat
een bekende criticus me schreef vanaf een Grieks eiland in de zomer:
'het leven is hier basaal. Ik lees niet meer. Ik eet en drink en haal
adem. Zelfs de gedichten van Faverey blijven ongelezen op tafel liggen.'
Dichten
'Ach jongen', zei Bernlef eens tegen mij, 'we zijn een sekte.'
Patrick Conrad zegt in PK 2015-6: 'poÎzie heeft nooit een
vanzelfsprekende positie in de maatschappij gehad. Toen niet en nu
niet. Het is altijd het koppige, stille, geduldige werk geweest van
enkele bezeten zonderlingen.'
Je kunt je maar verbazen over het feit dat nog steeds met iets van
eerbied wordt gepraat over dichters. Ook met verachting of
onverschilligheid, maar een soort bewondering, afgunst of respect komt
toch vaker voor. Of is dat wensdenken? Of gezichtsbedrog?
Hoe ziet een zinkende emmer eruit? Hij is bijvoorbeeld lek en loopt
langzaam vol en zakt naar beneden, uit het zicht als het water diep
genoeg is. Of niet lek- hij kantelt, neemt water op, te veel om te
blijven drijven en zakt, nog een beetje schuddend, naar de bodem. Als
een dichter zegt, schrijft: 'wij verdrinken / in elkaar als/ een
zinkende emmer' is dan de spreker de emmer en de aangesprokene het
water? Twee metaforen. Misschien maakt het niet uit. De dichter
concludeert: 'wat er ook gebeurt / het gebeurt altijd / met ons samen'.
Wij verdrinken in elkaar. Dat is wat gebeurt in de liefde. En nu komt
de verrassing: de titel van het gedicht van Jan Willem Dijk, is: 'Brief
aan de ideale lezer' en inderdaad: de ideale lezer is de geliefde,
zoals ook de ideale dichter een geliefde is voor de lezer. Zij
verdrinken in elkaar. Zij hebben ook aan elkaar genoeg. Het gaat niet
om aantallen, het gaat om kwaliteit.
Erik-Jan Hummel
Het onbegrijpelijke wonder van geboorte; de geur van dood en
geboorte en het raadsel van de aantrekkingskracht, de liefde en het
onvermogen om de eigen eenzaamheid op te heffen, dat zijn de motieven
in de poÎzie van Erik Jan Hummel.
Je geeft poÎzieles aan de Schrijvers school en je merkt al gauw: de
talentvollen trekken zich weinig aan van je opdrachten. Misschien
worden ze even op een spoor gezet, maar al gauw trekken ze hun eigen
spoor. Ook merk je dat iemand met talent niet veel van je hoeft te
leren. Hij of zij kan al schrijven, weet al waar hij het over wil
hebben. Hoogstens is het zo dat de discipline van het naar school gaan,
het moeten leveren van een gedicht, dat iets te maken heeft met de
opdracht, vruchtbaar is, zoals elke professionele dichter weet. Je
krijgt een verzoek of opdracht en de associatiemachine achter in je
hoofd gaat draaien, ook als je slaapt en naarmate de datum van
inlevering dichterbij komt, wordt de druk groter, en verdomd, daar komt
het gedicht.
Frank Starik zei vorige week tegen mij: 'Stel, je moet een gedicht
schrijven over vanillevla. Nooit heb je ook maar enige belangstelling
voor vanillevla gehad, maar nu focust je aandacht op dat gele goedje en
verdomd, daar komt het gedicht.'
Riekus Waskowsky schreef: 'poÎzie is net als koken / je pleurt wat in
de pan / als je koken kan.'
Waarom zou je naar de schrijversschool gaan? Omdat je leert praten over
gedichten, om te ervaren waar je zelf staat, om met kritiek te leren
omgaan, om misschien nieuwe mogelijkheden te exploreren.
Erik-Jan schreef een apokoinou: 'hoe het werkt voor ik er aan dacht: /
van alle mensen houden omdat ze zijn / als ik droom, droomt iedereen
als ik'
Wist hij wat een apokoinou was? Misschien. Wist hij dat hij hier een
apokoinou ging gebruiken of hanteren? Waarschijnlijk niet. Wel voelde
hij dat het vers zÛ moest zijn.
Terug naar het gedicht: 'bang ben, is iedereen bang, als ik / bang ben,
is iedereen bang, als ik / zijn alle anderen, en dan te houden / van
alleen en allereerst mezelf // want al ben ik als alle anderen, als /
ik een ander geven wil, moet ik niet / alleen willen ontvangen, en dan,
dan // dan houd ik van iedereen tot ik hem / of haar zie of hoor, ruik,
voel of gebruik'
TV
Marja Pruis zit tegenover Joost de Vries in een werkruimte van
De Groene. Samen schrijven ze een stuk over televisie bijvoorbeeld.
Marja moederlijk en intelligent relativerend, maar ook unverfroren;
Joost studentikoos, intelligent en eigenwijs. Hoe werken ze samen?
Maakt Joost een opzetje en corrigeert en vult Marja dat aan? Of is het
andersom: Joost verzamelt gegevens met Marja en laat haar schrijven en
geeft dan zijn commentaar?
Nu over televisie, Dat jammerlijk mislukte medium. Wat had het niet
mooi kunnen zijn? Een medium om ons allemaal iets te leren, ons te
vermaken, ons te betrekken bij de wereld. En wat is het geworden? Al
lang geleden. Een kijkdoos met stompzinnige kletspraat, primitieve
humor, ergerlijk geroddel, een gemeenschap van BN'ers die elkaar de bal
toe spelen en een massa kijkers die dat laat gebeuren en kijken,
kijken, kijken. Of de hele dag het apparaat laten aanstaan, schetteren,
af en toe kijken, maar hoe dan?
Hans Beerekamp kijkt van 7.00 uur 's avonds tot 8.00 uur 's ochtends.
Ik kan me dat niet voorstellen: 13.00 uur lang? En dan schrijft hij een
stukje voor lezers die niet gekeken hebben, maar die willen weten wat
er getoond is. Daarna gaat hij naar bed. Komt er, dat neem ik aan, 's
middags weer uit voor enig sociaal contact, en gaat om 8.00 uur weer
voor zijn tv zitten. Ik stel me voor dat zoiets een hel moet zijn, maar
hij kan het aan en schrijft er ook nog goed over. Ik ben al lang
opgehouden met kijken, met een enkele uitzondering. Mijn vrouw
raadpleegt de programmagids en waarschuwt als ik toch echt even moet
kijken. Ik volg haar advies voor de helft ongeveer op. Van het gesprek
met drie tv-recensenten leer ik dat televisie een vertekenend medium
is, een vergrotende lach- en huilspiegel. Ik begrijp ook dat Marja en
Joost hebben opgetekend wat de heren zeiden, maar wie schreef de opzet
van het artikel en wie gaf de finishing touch?
Brooddichter
Toen Alva kwam, vluchtte de adellijke Jan van der Noot van
Brecht bij Antwerpen naar Engeland. Hij had zich bij de opstandspartij
aangesloten en bespotte en beschimpte de katholieke kerk op de
heftigste wijze. Haar dienaars noemde hij 'beestelijke ezels,
buikbisschoppen en valse profeten van de satan, bedrieger, wolven, met
alle winden waaiende Judassen, leugenaars, afgodendienaars enzovoort.'
'Sy houden nu wederomme hunne duyvelse feesten, processien, ommeganghen
ende kermissen, men drinckter, mem clinckter, men braster, men
hoereerter, men vechter, men steckter ende ketster'. Dol op
assonanties! Hij verkoos de ballingschap, beroofd van staat en goed.
Elf jaar zwierf hij rond en omdat hij berooid was, zocht hij een nieuwe
bron van inkomsten in het schrijven van lofdichten. Hij schreef een
nederige Ode aan aartshertog Matthias. Men beweert dat hij zelfs
Philips II met lofdichten overlaadde, waarvoor hij betaald werd door de
koningsgezinde partij. Zijn poÎtica ontleende hij aan Petrarca en Du
Bellay. Afgezien van geldelijke beloning volgde hij zijn en Petrarca's
overtuiging dat het de macht van de dichter was de bezongenen
onsterfelijkheid te verlenen.
Du Bellay, leerling van Ronsard, had ook betoogd hoe verstandig vorsten
handelden als zij dichters opdroegen hun naam te vereeuwigen. 'Hoe seer
ontallyc veel vorsten synder vergeten,\Deur dat sy noyt iets goedts en
deden den PoÎten!\ Die de vrome alleen, deur heur godlyck wel
schrijven,\In eender t'alder tyt bekendt kunnen doen blijven.'
Voor Peter Daems schreef hij een huwelijkszang en hij voegt er aan toe:
'Daems, voor het geld, dat de menschen aan pracht of genot besteden,
krijgen zij slechts vergankelijken lof; maar het geld, dat vrome
menschen aan goede poÎten schenken, doet hen eeuwig leven.'
Zijn tijdgenoten eerden hem als een groot dichter, met lauwerkrans,
maar G.Kalff vindt hem slechts 'verdienstelijk'.
Ik vraag me af: waar is de jonge man gebleven die schrijft over met
alle winden waaiende Judassen? Hoe kon hij zich laten betalen om
Philips II lof toe te zwaaien? Hoe durfde hij zich te vergelijken met
Petrarca, Ronsard, Du Bellay?
De nacht voor het feest
F¸rstenfelde in Brandenburg bestaat niet, net zo min als het
dorp onder het melkwoud, van Dylan Thomas. Niet en wel dus. Sasja
Stanisalic komt uit de Balkan (Visigrad); zijn moeder was Bosnische,
zijn vader Servisch. Hij kwam in Noord Duitsland terecht, in wat sinds
1945 DDR heette tot 1989.
F¸rstenfelde is een dorp met boeren, een smid, een kunstenares, de
beheerster van het heemkundig museum, een gehavende ex-junk, een
voormalige postbode die brieven opende, maar waarschijnlijk niet voor
de Stasi werkte, een varkenshouder, een veerman, maar die is dood, een
ex-kolonel. Zij beleven verhalen en hebben weemoedige herinneringen. Ze
beleven wonderlijke zaken in het verlengde van mythische vertellingen
en dorpskronieken uit de 16e eeuw. De Dertigjarige Oorlog: vluchten,
verbrand worden of gemarteld.
Sasja is van 1978 en emigreerde als puber met zijn ouders naar Noord
Duitsland. Die Zeit noemde de roman een 'patchwork-provincieroman'. Je
kunt het boek ook vergelijken met een caleidoscoop; draaien maar en je
ziet steeds nieuwe variaties op oude thema's: samenleven, drinken,
slapen, werken.
De heer Schramm, de ex-kolonel, die wil praten over luchtafweer, een
beroemde skispringer en vleermuizen, werkt zwart in een garage. Hij
heeft er genoeg van en wil er met zijn pistool een einde aan maken,
maar eerst nog een sigaret roken. Het lukt niet. Hij beschiet de
automaat, maar dan komt Anna, een meisje met astma, die niettemin
hardloopt en buiten adem valt. De heer Schramm pikt haar op met zijn
auto en en zij bevraagt hem over zijn voornemen. Laat hem niet meer
los. Even later staan ze voor een andere dorps bewoonster, die
behoorlijk in de war is, ook met een pistool, maar dat druipt van het
water. Ze bedreigen elkaar, maar het slaat nergens op. Later rijdt hij
met een landbouwwerktuig tegen de sigarettenautomaat, net zo lang tot
deze loslaat, maar dan wordt hij boven genodigd door een vrouw die er
een met hem wil opsteken. Anna gaat naar huis.
De verteller is een wij uit het dorp. Hij ziet en weet alles en hij
houdt van zijn dorpelingen, ook als ze lelijk doen tegen een zwerver.
Ze maken zich allen op voor het feest van een vroegere Anna. Ons
Annafeest. Wat we vieren weet niemand precies. Niets jubileert, niets
eindigt of is precies op deze dag begonnen. De Heilige Anna is ergens
in de zomer, bovendien zijn de heiligen niet meer heilig voor ons.
Misschien vieren we gewoon dat het bestaat: F¸rstenfelde. En wat we
elkaar daarover vertellen. Het is de nacht voor het feest.
Paradijs-in-de-bergen
Het Singermuseum in Laren heeft veel geleend van het museum in
Davos, waar Kirchner in de bergen werkte aan zijn imago, zijn vrouwen,
zijn beelden. Kirchner werd beroemd als expressionist met zijn
wonderlijke kleuren, veel paars en gifgroen. Hij was beÔnvloed door
Munch/Van Gogh en door Gauguin en de zuidzeekunst. Zijn schilderijen
lijken primitief, heel vlak, met hoekige lijnen. De voorstellingen zijn
naief: plaatjes van bergen, hutten, oude vrouwtjes, koeien, jonge
naakte vrouwen. Alles figuratief, maar met wonderlijke felle kleuren.
Op de tentoonstelling hangen grote naaktfoto's van wel en niet
poserende vrouwen.
Hij wordt voorlopig ontslagen uit de dienst in 1915 wegens psychische
ongeschiktheid. Hij is dan al drugsgebruiker. In 1905 haalde hij zijn
diploma als bouwkundige, maar hij tekent liever naar de natuur. Hij
volgt enkele lessen bij particulieren; houdt dat niet lang vol. In
Dresden is hij medeoprichter van Die Br¸cke en vertrekt naar Berlijn.
De groep van Die Br¸cke valt uiteen; de collega's storen zich aan
Kirchners eerzucht. Hij antedateerde schilderijen om als voorloper te
kunnen gelden. Kirchner heeft moeite met het verder ontwikkelen van
zijn eigen stijl.
In Laren hangen tekeningen die in de prullenmand zouden
belanden als ze niet van Kirchner waren. Hij lijdt aan
achtervolgingswaan en verlammingsverschijnselen. In Kˆnigsberg wordt
hij behandeld door de neuroloog Oskar Kohnstamm. Hij weigert te eten zo
lang de doem van opnieuw in dienst moeten boven hem hangt. Als hij te
horen krijgt dat hij voorgoed is afgekeurd, wordt hij weer actief. Hij
vestigt zich in het alpendorp Frauenkirch bij Davos, waar vele
kunstenaars en 'groupies' samenkomen. Onder andere de Nederlander Jan
Wiegers, van wie ook werk hangt in het Singermuseum, werk dat soms
nauwelijks van dat van Kirchner is te onderscheiden, maar dat ook meer
indruk maakt door een minder schematische expressiviteit. Jan Wiegers
neemt zijn indrukken mee naar Groningen en heeft daarbij veel invloed
op de andere leden van De Ploeg, zodat we in het Groninger Museum de
vreemde kleuren van Kirchner terugvinden.
In een poging aansluiting te vinden op de Franse kunstmarkt neemt hij
stijlkenmerken over van Picasso en Braque. Hij neemt zelfs een Franse
naam aan: de Marsalle. In Laren hangen enkele doeken in de
Picasso-stijl. Na‰perij.
Het loopt slecht af met Kirchner: zijn vrouw is ernstig ziek en de
nazi's maken hem en zijn werk belachelijk. 700 van zijn werken - wat
heeft hij hard gewerkt en gepromoot - worden in beslag genomen. In 1938
maakt hij een eind aan zijn leven.
Stilte-en-chaos
Kees Wieringa, directeur Kranenburgh, schreef: 'Ik weet nog
hoe wij met Joost spraken over de tentoonstelling en na afloop
verbijsterd achter bleven, vol van al zijn ideeÎn, vlammende betogen en
emoties.' 'Inmiddels is Joost naast Lucebert begraven maar leeft zijn
gedachtegoed krachtig voort.'
Wat is er met Joost gebeurd? Het antwoord is opgesloten in de stilte en
het rumoer van de tentoonstelling. Joost wilde dat bezoekers met
slofjes door de zalen zouden schuifelen. Toen ik er was, leek de drukte
op die van het Gronings museum tijdens de Bowie-tentoonstelling. Daar
kreeg je een koptelefoon, waardoor het in de zaal zonder koptelefoon
merkwaardig stil was.
Zwagermans bewondering voor Lucebert werd niet alleen bepaald door de
vriendschap met zijn zoon. Een belangrijke rol speelde de roem van de
grote dichter en schilder, maar zeker ook zijn revolutionaire
kunstopvattingen en zijn paradoxale liefde voor rumoer, chaos Ën zijn
hang naar mystiek. Joost heeft die liefde herkend.
Vreemd genoeg is de benummering van de kunstwerken een chaos geworden.
Het wordt de bezoeker niet gemakkelijk gemaakt de gegevens over de
makers op te zoeken. Een vriendelijke vrijwilligster van het museum
waarschuwde me al en ik vroeg me af of het zo moeilijk was de nummering
op de juiste manier aan te brengen. Deze chaos is niet gewenst, maar
wellicht heeft zij zich onontkoombaar opgedrongen en gehandhaafd.
Chaos is in de Griekse mythologie het Niets waaruit de eerste goden
ontstonden. Chaos wordt wel voorgesteld als een bodemloze leegte waar
alles eindeloos 'valt'; niet naar beneden, want er is geen enkele
oriÎntatie mogelijk, maar alle kanten op. Uit de wanorde ontstond
Nacht, Duisternis, Aantrekkingskracht, Onderwereld en Aarde.
Ook dat moet Joost Zwagerman herkend hebben, zelf levend op een
chaotische manier, verlangend naar stilte en rust, verlangend naar het
terugzinken in het eeuwige Niets. Dat verlangen werd op een fataal
moment onontkoombaar.
-
Stilte-uit-rumoer
Joost Zwagerman maakte voor museum Kranenburgh in Bergen een
tentoonstelling met een Engelse titel 'Silence out loud'.
Hoe zou je dat moeten vertalen? Stilte uit herrie of rumoer? Dat
laatste geeft wel aardig aan hoe het met Joost is gegaan. Hij begon als
Maximaal met luide stem, met 'blaf in de bek' dingen te roepen tegen de
poÎzie van Faverey en Kouwenaar. Die poÎzie werd verstild genoemd en
saai, knutselwerk van keurige heren, wat natuurlijk onzin was. Maar ja,
je wilt wat als aanstormende generatie. Zet je maar af tegen wat de
heersende mode is. De nieuwe poÎzie moest van de straat zijn, wild en
bezopen of high. De Maximalen durfden vooral wat zij epigonen noemden
van de 'deftige' heren aan te vallen. Zo was er een polemiek met Marc
Reugebrink, toen nog dichter.
Zwagerman en de zijnen trokken rond met mandjes rotte vis en slaande
trommel. Hun eigen werk was poÎtisch niet erg interessant, maar dat
donderde niet. Het werd welkom geheten in kleine zalen met publiek dat
meteen wilde begrijpen waar het over ging. Het proza van Zwagerman ging
over de hippe kunstwereld, over leugenachtigheid, over gimmicks, 'Chaos
en rumoer' en het sloeg aan. De gedichten bekritiseerden de 'oude'
poÎzie (Langs de doofpot) en toonden een nieuwe leefstijl
(Bekentenissen van de pseudomaan en Roeshoofd hemelt).
In DWDD was Zwagerman net zo hectisch als zijn gastheer, maar hij had
altijd twee kanten: de rumoerige herrieschopper en de onzekere stille
lezer en schrijver.
De verstilling werd steeds prominenter en ziehier zijn keuze uit de
moderne beeldende kunst.
>Kwaad?
Een jongen van 10 en zijn zus van 12 kochten levende krabben,
soorten die elkaar bevochten. Ze noemden ze tijgerkrabben en lieten ze
groeien in verschillende aquaria.
Toen ze volwassen waren zetten de jongen en zijn zus ze bij elkaar en
keken nieuwsgierig toe hoe ze elkaar afmaakten, hoe ze met hun scharen
niet alleen de poten en de ogen van de ander afknepen, maar ook het
rugpantser kraakten. Toen de resten stil lagen, keken de kinderen
elkaar met een glimlach aan.
Ze besloten hun experimenten uit te breiden. Ze vroegen hun ouders twee
vechthonden te kopen die ze in verschillende kooien voederden met rauw
vlees. Toen ze sterk genoeg waren lieten ze de honden los in de garage
en gingen zelf op de trap naar een vliering zitten. De honden vlogen
elkaar meteen aan. De grootste hond zette zijn kaken op de hals van de
andere hond, die weinig meer kon doen. Het was gauw afgelopen, maar tot
hun verbazing scheurde de winnaar lappen vel los van de ander en begon
het rauwe vlees te eten.
De jongen vroeg: 'Durf jij naar beneden? Hoe krijgen we die hond weer
in zijn kooi?'
Geloof en oorlog
De katholieken beschouwden in de zestiende eeuw het nieuwe
leven op wetenschappelijk gebied met een achterdochtig oog. Zij
wantrouwden de lust tot onderzoek van de Oudheid en van de Bijbel, ook
van het eigen hart. Zij wilden niet gewekt worden uit de zoete rust van
zelfvoldaanheid.
In een Antwerps Zinnespel van 1561 zegt een allegorisch personage tot
een ander: 'Begeerte om weten maect onrust dach en nacht'.
Het komt allemaal door roemzucht!
Nu herinner ik me dat mijn moeder zei, naar aanleiding van mijn
geloofsvragen: 'Je hoeft niet alles te weten en te begrijpen.' Dat is
meer dan vierhonderd jaar later!
Er was in de zestiende eeuw een geweldige strijd tussen zucht naar
vrijheid en zelfstandigheid aan de ene en heerszucht aan de andere
kant. Zucht naar macht, geld en gehechtheid aan oude privileges. De
katholieke vorst meende met geweld het volk in de schoot van de
Moederkerk terug te kunnen brengen. De Bloedraad vonniste onophoudelijk
en onverbiddelijk. Wie deelgenomen hadden aan de beeldenstorm, wie hun
eigen predikers wilden volgen, eindigden hun leven aan de galg. De
aanhangers van de nieuwe leer meenden dat in vervulling ging wat Jezus
had voorspeld: 'Het uur komt dat ieder die u zal doden, meent God te
dienen.'
Wie denkt vandaag niet aan IS, mutatis mutandis?
In de martelaarsboeken van de zestiende eeuw lezen we verhalen over
mensen die op de pijnbank zouden komen en als ze volhardden verbrand
werden, onthoofd, waarbij hun hoofden op spiesen werden gezet ter
afschrikking. Men riep op tot strijd en hekelde de angst tot verzet.
'Jullie hebben het zwaard in de schede gelaten, waar het is
vastgeroest.' Kom in opstand.' Wij worden opgejaagd en uit onze ambten
gezet. Onze dochters worden verkracht. De vijand eigent zich onze
goederen toe, neemt onze kerken in bezit, vernielt de kunstschatten.
Beide kampen, de katholieken en de protestanten maakten zich schuldig
aan onderdrukking en moordpartijen. De dienaren van de koning vingen de
gelovigen die hun vrijheid in de bossen wilden vieren, zetten ze
gebonden op karren. Onderweg vingen ze nog een vrouw die tot de
gevangenen riep: 'God beware u' Zij moest ook op de wagen klimmen, op
weg naar het schavot. (Met dank aan G.Kalff)
Maagdenroof en provinciestrijd
In 1508 werd de dertienjarige Catharina de Grebber, dochter
van een aanzienlijke Leidenaar door de edelman Gerrit van Raephorst
geschaakt uit de wagen , waarin zij met haar ouders reed. Dit vertelt
Jonkheer van Sypesteyn in zijn boek over Holland in vroeger dagen. Hij
vertelt niet of het meisje op de hoogte was, misschien zelfs
toestemming had gegeven. Toch zal Gerrit niet zo maar haar uit de koets
van haar ouders hebben getrokken. Hij vertelt ook niet hoe het afliep
met het meisje, wel dat de ouders vele pogingen deden haar te verlossen
uit de handen van haar schaker. Gerrit werd verbannen uit Holland,
Zeeland en Friesland, maar de controle aan de grenzen van de provincies
of bij de stadspoorten was niet zo efficiÎnt. Hij kwam later te paard
Leiden binnen hollen. Voor de zekerheid had hij zijn boog geladen en
gespannen. Hij stapte af bij het huis van zijn overleden moeder, begon
knielend te bidden en reed weer weg. Waar was het meisje toen?
We krijgen het niet te lezen.
Holland, Zeeland en Friesland konden het hier met elkaar vinden, maar
Noord- en Zuidnederlanders waren heel verschillend. Brabanders,
Hollanders, Zeeuwen, Geldersen, Friezen: zij woonden eigenlijk in
verschillende landen. Wat over de grens gebeurde was vreemd en
vijandig. Friezen en Groningers bestreden elkaar hardnekkig en zochten
zelfs hulp bij vreemdelingen om de gehate tegenpartij schade toe te
brengen. De Vlamingen en Brabanders beschouwden de Hollanders als
boeren.
Erasmus vertelt over een drenkeling die zich zeer bijgelovig gedroeg.
Een toehoorder uit Brabant roept: 'Wat een domkop! Zeker een
Hollander?' 'Nee', zegt de verteller, 'het was een Zeeuw.'
Twee vrouwen uit een Antwerps toneelstuk kleden zich sierlijk: 'Loop nu
eens voort, laat uw kleed golven, neem een deftige houding aan.'
'Doe ik het zo goed?', vraagt de ander. 'Nee, je loopt als een
Hollandse meid.'
Heeft Gerrit het jonge meisje dat hij schaakte, zien lopen?
Geloof in onsterfelijkheid
In ÈÈn van de belangrijkste christelijke dagbladen van
Noord-Amerika, aldus Czczesny, mag het woord 'dood' niet afgedrukt
worden. Men blijft immers, zo is de gedachte, aanwezig, voorlopig
onbereikbaar, maar na het Laatste Oordeel, zullen lichaam en ziel
herenigd worden en zullen we onze geliefden weer ontmoeten.
Met het karakter dat men heeft? Met de goede en kwade eigenschappen? Zo
niet, wat betekent dan de individualiteit? Is er dan nog ontwikkeling?
Zo niet: wat is die bevroren toestand dan waard?
'Bij de hemelpoort zal ik op je wachten, met ons dochtertje op mijn
arm', dit zegt zij, denkt haar man, tegen hem in zijn dromen. Gelooft
hij dat echt? Het is in elk geval ontroerend als je beseft dat hij
verdriet heeft van het feit dat zijn dochtertje van drie is gestorven,
en nu ook zijn vrouw. Hoe stelt hij het zich voor? Een poort boven de
wolken waar miljarden moeders staan met miljarden kinderen op hun arm?
Of is hij niet zo onnozel? Maar hoe dan?
'In Jezus' armen' staat in een rouwadvertentie. Is dat een metafoor?
Biedt deze troost? Ongetwijfeld is troost een reden om te geloven, maar
het blijft vreemd, die troost. Waarom moest het kind sterven? Dat weet
je niet. Waarom moest het geboren worden? Het is een ondoorgrondelijk
raadsbesluit. Is het niet troostrijker te beseffen dat zulke dingen nu
eenmaal gebeuren, zonder dat er Iemand voor verantwoordelijk is?
Ontroering
Hij had zijn jas al aan en greep naar zijn sjaal. Ze vroeg of
zij even met hem mocht praten en het werd hem duidelijk dat dit voor
haar belangrijk was. 'Goed', zei hij en hing zijn jas weer aan een
haak. Ze wees naar de tafel en ging op een stoel zitten. Hij trok een
andere stoel bij en wachtte. Haar ogen vulden zich met tranen. 'Ik weet
niet hoe ik moet beginnen, maar u heeft me ontroerd.' Nu begon ze
geluidloos te huilen.
Hij zei na even gewacht te hebben: 'Dat was ook mijn bedoeling. Ik zei
dat ik emoties wil doorgeven' en hij dacht: al hoef je er niet om te
huilen. Hij wachtte weer. Met lange, gekleurde nagels raakte zij een
ooglid in een poging het stromen tegen te gaan. Er stond water op de
tafel. 'Wil je wat drinken?' Ze schudde nee.
'Wat kan ik doen?' 'U heeft dingen gezegd die me raakten, ook dingen
die ik niet wist.'
Later dacht hij: ik had natuurlijk moeten vragen wat dat voor dingen
waren of welke gedichten haar hadden ontroerd.
Ze keek naar twee mannen die met elkaar spraken in dezelfde ruimte en
ging op een andere stoel zitten, zodat ze haar niet meer in het gezicht
konden zien.
Hij dacht: ik zal haar maar niet omhelzen.
Het bleef stil en het leek of ze de tranen nu onder bedwang had.
'Schrijf je zelf gedichten? Wil je ze laten lezen?'
Ze vertelde dat ze op een schrijversschool zat, nee een
schrijversacademie, maar ze volgde proza.
'Van wie?'
Ze noemde een naam die hem vaag bekend voorkwam. 'Hij schrijft
literaire thrillers, maar ik wil ook poÎzie volgen.'
Ze bleef weer stil en plotseling begonnen de tranen weer te stromen.
'Ik weet niet wat ik moet zeggen.' 'Hoe oud ben je?' 'TweeÎndertig.'
Achter het raam van de ruimte waar ze zaten verscheen een lange, knappe
man. Ze maakte hem duidelijk dat het nog wel even zou duren en hij
vertrok.
'Is dat je vriend?'
Ze knikte.
'Hoe heet je?'
Ze noemde een naam die hij niet goed kon verstaan. Hij haalde een stuk
papier uit zijn borstzak, gaf haar een pen. 'Wil je hem opschrijven?'
Het was een Turkse naam.
'Wil je een kind?'
Ze keek verbaasd en zei dat ze het nog niet wist. Ze vertelde dat er
een uitgever was die belangstelling had getoond voor haar gedichten. Ze
noemde een naam, maar die kende hij niet.
'Ik zal je mijn adres geven. Dan kun je wat opsturen als je dat wilt en
ik zal schrijven wat ik er van vind. Je moet er wel even bijschrijven
wat voor oordeel je wilt: hard of zacht.'
Hij raakte haar wolbekousde dij en zei: 'Nu moet ik naar mijn trein' en
stond op. Ze ging ook staan, veegde een traan weg. Hij trok zijn jas
aan, deed zijn sjaal om en zag dat ze in de ruimte naar een tafel liep
om wat op te ruimen.
Toen hij door de bibliotheek liep, zag hij de lange man zitten, die hem
vriendelijk begroette. Hij maakte een gebaar waar hij misschien uit zou
kunnen opmaken dat ze er zo zou aankomen.
Verkeerd begrepen
Joost Zwagerman kon niet alleen goed kijken, hij kon ook
interessante informatie verzamelen; zo over de 19e-eeuwse Engelse
afkeer van Duitse schilderkunst. In de 20e eeuw heeft men daar spijt
van. Welke aankopen allemaal niet gedaan! Welke schenkingen van de hand
gewezen! Maar nu werd het goed gemaakt: D¸rer, Cranach de Jonge en
Oudere, Holbein, Gr¸newald, maar vreemd genoeg ook een Vlaming en wel
Jan van Eyck en zijn portret van Arnolfini en zijn vrouw.
Joost Zwagerman loodst ons langs het schilderij en verleidt ons te
vertrekken naar de National Gallery. Hij wijst op de onwaarschijnlijk
kleine miniaturen op de spiegelrand, maar dan ook op de stilte. Deze
geliefden hoeven niet te babbelen, lawaaiig duidelijk te maken hoeveel
ze van elkaar houden en wat ze verwachten van het komende kind. Zij
legt haar open hand in de zijne. Hij ontvangt de hand, de ander in een
zegenend gebaar. Haar andere hand op haar buik. Gebenedijde stilte.
Joost moet jaloers geweest zijn op deze onuitgesproken intimiteit, dit
afzien van drukte en lawaai.
Er zijn in zijn boek 'de stilte van het licht' vele aanwijzingen te
vinden die verwijzen naar een ultieme ervaring. Zo natuurlijk bij
Rothko waar hij het heeft over 'het grootste, het sacraalste, het
subliemste. En tegelijk is er het besef dat we worden omhuld door het
teerste, warmste, ijlste, stilste. Zijn dit grote woorden? Dat moet dan
maar.'
Daarvoor bespot hij enigszins alle grote woorden van kunstbeschouwers,
maar schrijft dan: 'de werken die bestaan uit die lumineuze,
overweldigende, serene en bovenzinnelijke kleurvelden, - oeh, daar
vlieg ook ik weg op vleugels van ademloze euforie over het allerijlste,
dat bij Rothko tegelijk het aller universeelste is. -'
Via William Blake wordt het verbonden met de dood: 'crimson joy: / and
his dark secret love / Does thy live destroy.'
Rothko koppelde zijn 'bovenzinnelijk diepe rood\ aan de toenemende
verbittering, radeloosheid en uiteindelijke zelfdestructie'. Hij
beroofde zich van het leven 'geplaagd door gevoelens van verbittering
en miskenning.'
Miskenning? Rothko werd bewonderd! Maar, vond hij, ook vaak verkeerd
begrepen. Hij had ook het gevoel gefaald te hebben. Wij kunnen ons daar
over verbazen, maar wat weten wij van de tomeloze ambitie van de
kunstenaar?
vergeefs-tragisch
Joost Zwagerman is in Sevilla in het museum van schone
kunsten. Hij heeft bij Kees Fens gelezen over de heilige Bruno en zijn
bezoek aan paus Urbanus II, de man van de stilte en de krijgsheer die
verlammende preken hield tegen de moslims in Jeruzalem. De schilder
Francisco de Zurbar‡n portretteerde het bezoek. Fens schreef dat hij
nog nooit 'een mens zo intens zijn omgeving stil had zien maken'.
Joost wilde dat ook zien en hij weet als kenner dat een reproductie die
ervaring niet kan geven, dus hij toog naar Sevilla. Op de
benedenverdieping van het museum was het druk vanwege Murillo, maar in
zaal 10 op de eerste verdieping was hij alleen. De bezoekers hadden
kennelijk weinig affiniteit met de mystiek en 'de donkere stilte van
God', maar, zegt hij, 'misschien heb ik het verkeerd. Misschien heerste
onder de museumbezoekers in Sevilla de onuitgesproken afspraak dat het
geen pas geeft om met meer dan ÈÈn tegelijk dit werk onder ogen te
komen.'
Hiermee zet hij humoristisch de waarneming op scherp. Zubar‡n
schilderde 'Stilleven met vier kruiken'. De kruiken staan eenvoudig
naast elkaar op een tafel. Ze zijn heel verschillend, maar er is geen
hiÎrarchie. Twee kruiken staan op een tinnen bord. Het doek laat leegte
ervaren, en zegt Zwagerman: 'die leegte stemt overeen met de 'donkere
stilte' in het hart waarvan God door ons wordt uitgevonden, telkens
weer, en telkens tevergeefs. Bij Zurbar‡n wordt deze stilte tot beeld:
vergeefs, tragisch.
Hetzelfde gebeurde kennelijk met Zwagerman. De kruiken en hun stilte
doen denken aan Morandi. Zwagerman kende eerst de dichtbundel van
Campert en daarna pas de schilderijen van Morandi. Hij fantaseert over
een werkelijk bestaand hotel Morandi en vraagt zich af hoe het daar zou
zijn. Je zou bijvoorbeeld op bed liggend niet naar de tv kijken, maar
naar een tafel of bureau met drie of vier kannen of kruiken, die de
aandacht naar zich toe zuigen en waarin je zou willen verdwijnen.
'Bij Morandi stollen de dingen tot een eeuwig moment, met in het hart
van dit moment het nog nauwelijks waarneembaar verdwijnpunt. Onze blik
laat zich lokken naar dat verdwijnpunt.'
Kritiek
Als je in Saoedi- ArabiÎ kritiek hebt op de overheid, kun je
worden geÎxecuteerd. Niet omdat je shi'iet bent, maar omdat de
ultraconservatieve soennitische elite niet houdt van zogenaamd
afvallige moslims. Iran boos.
Als je in Iran kritiek hebt op de overheid, kun je gevangen en
gemarteld worden, niet omdat de sji'ieten niet houden van niet-moslims,
maar omdat ayatollah Ali Khamenei bang is voor mondige onderdanen.
Als je in Turkije kritiek hebt op de president, word je monddood
gemaakt, niet omdat je christen bent, maar omdat de president vindt dat
je de staatsinrichting in gevaar brengt.
Als je in Polen kritiek hebt op de regeringspartij Recht en
Gerechtigheid, word je ontslagen, niet omdat je socialist bent, maar
omdat je het programma van de partij dwarsboomt. Het constitutionele
hof wordt aangevuld met partijgangers die de democratische rechtsorde
willen ondermijnen.
Als je in Rusland lelijke dingen over Poetin zegt, word je in elkaar
geslagen of gevangen genomen, waar je kans maakt op een dodelijke
ziekte.
Als je in het Amerika van Trump schrijft dat hij groepen van de
bevolking vernedert of wil verbannen, wordt je krant onder het roepen
van 'vuiligheid' in het publiek gegooid.
Als je pleit voor wapenverbod in het huidige Amerika, loop je kans
doodgeschoten te worden, net zoals wanneer je een verkrachte vrouw wil
steunen in een door haar gewenste abortus.
Als je in Nederland zegt dat een partijleider niet mag zeggen dat het
gekozen parlement, waar hij deel van uitmaakt, een nepparlement is,
word je uitgescholden als iemand die de vrije meningsuiting belemmert.
Ergere maatregelen komen later als het volk in de val is gelokt.
Jan van der Noot
Toen Alva kwam, vluchtte de adellijke Jan van der Noot van
Brecht bij Antwerpen naar Engeland. Hij had zich bij de opstandspartij
aangesloten en bespotte en beschimpte de katholieke kerk op de
heftigste wijze. Haar dienaars noemde hij 'beestelijke ezels,
buikbisschoppen en valse profeten van de satan, bedrieger, wolven, met
alle winden waaiende Judassen, leugenaars, afgodendienaars enzovoort.'
'Sy houden nu wederomme hunne duyvelse feesten, processien, ommeganghen
ende kermissen, men drinckter, mem clinckter, men braster, men
hoereerter, men vechter, men\ steckter ende ketster'
Dol op assonanties! Hij verkoos de ballingschap, beroofd van staat en
goed. Elf jaar zwierf hij rond en omdat hij berooid was, zocht hij een
nieuwe bron van inkomsten in het schrijven van lofdichten. Hij schreef
een nederige Ode aan aartshertog Matthias. Men beweert dat hij zelfs
Philips II met lofdichten overlaadde, waarvoor hij betaald werd door de
koningsgezinde partij.
Zijn poÎtica ontleende hij aan Petrarca en Du Bellay. Afgezien van
geldelijke beloning volgde hij zijn en Petrarca's overtuiging dat het
de macht van de dichter was de bezongenen onsterfelijkheid te verlenen.
Du Bellay, leerling van Ronsard, had ook betoogd hoe verstandig vorsten
handelden als zij dichters opdroegen hun naam te vereeuwigen.
' Hoe seer ontallyc veel vorsten synder vergeten, Deur dat sy noyt iets
goedts en deden den PoÎten! Die de vrome alleen, deur heur godlyck wel
schrijven, In eender t'alder tyt bekendt kunnen doen blijven.'
Voor Peter Daems schreef hij een huwelijkszang en hij voegt er aan toe:
'Daems, voor het geld, dat de menschen aan pracht of genot besteden,
krijgen zij slechts vergankelijken lof; maar het geld, dat vrome
menschen aan goede poÎten schenken, doet hen eeuwig leven.'
Zijn tijdgenoten eerden hem als een groot dichter, met lauwerkrans,
maar G.Kalff vindt hem slechts 'verdienstelijk'.
Ik vraag me af: waar is de jonge man gebleven die schrijft over met
alle winden waaiende Judassen? Hoe kon hij zich laten betalen om
Philips II lof toe te zwaaien? Hoe durfde hij zich te vergelijken met
Petrarca, Ronsard, Du Bellay?
Geloofsstrijd
De katholieken beschouwden in de zestiende eeuw het nieuwe
leven op wetenschappelijk gebied met een achterdochtig oog. Zij
wantrouwden de lust tot onderzoek van de Oudheid en van de Bijbel, ook
van het eigen hart. Zij wilden niet gewekt worden uit de zoete rust van
zelfvoldaanheid.
In een Antwerps Zinnespel van 1561 zegt een allegorisch
personage tot een ander: 'Begeerte om weten maect onrust dach en
nacht'. Het komt allemaal door roemzucht!
Nu herinner ik me dat mijn moeder zei, naar aanleiding van mijn
geloofsvragen: 'Je hoeft niet alles te weten en te begrijpen.' Dat is
meer dan vierhonderd jaar later!
Er was in de zestiende eeuw een geweldige strijd tussen zucht naar
vrijheid en zelfstandigheid aan de ene en heerszucht aan de andere
kant. Zucht naar macht, geld en gehechtheid aan oude privileges. De
katholieke vorst meende met geweld het volk in de schoot van de
Moederkerk terug te kunnen brengen. De Bloedraad vonniste onophoudelijk
en onverbiddelijk. Wie deelgenomen had aan de beeldenstorm, wie zijn
eigen predikers wilden volgen, eindigden hun leven aan de galg. De
aanhangers van de nieuwe leer meenden dat in vervulling ging wat Jezus
had voorspeld: 'Het uur komt dat ieder die u zal doden, meent God te
dienen.'
Wie denkt vandaag niet aan IS, mutatis mutandis? In de martelaarsboeken
van de zestiende eeuw lezen we verhalen over mensen die op de pijnbank
zouden komen en als ze volhardden verbrand werden, onthoofd, waarbij
hun hoofden op spiesen werden gezet ter afschrikking. Men riep op tot
strijd en hekelde de angst tot verzet.
'Jullie hebben het zwaard in de schede gelaten, waar het is
vastgeroest.' Kom in opstand.' Wij worden opgejaagd en uit onze ambten
gezet. Onze dochters worden verkracht. De vijand eigent zich onze
goederen toe, neemt onze kerken in bezit, vernielt de kunstschatten.
Beide kampen, de katholieken en de protestanten maakten zich schuldig
aan onderdrukking en moordpartijen. De dienaren van de koning vingen de
gelovigen die hun vrijheid in de bossen wilden vieren, zetten ze
gebonden op karren. Onderweg vingen ze nog een vrouw die tot de
gevangenen riep: 'God beware u!' Zij moest ook op de wagen klimmen, op
weg naar het schavot. (Met dank aan G.Kalff
Troost
EÈn van de belangrijkste christelijke dagbladen van
Noord-Amerika, aldus Czczesny, mag het woord 'dood' niet afgedrukt
worden. Men blijft immers, zo is de gedachte, aanwezig, voorlopig
onbereikbaar, maar na het Laatste Oordeel, zullen lichaam en ziel
herenigd worden en zullen we onze geliefden weer ontmoeten.
Met het karakter dat men heeft? Met de goede en kwade eigenschappen? Zo
niet, wat betekent dan de individualiteit? Is er dan nog ontwikkeling?
Zo niet: wat is die bevroren toestand dan waard?
'Bij de hemelpoort zal ik op je wachten, met ons dochtertje op mijn
arm', dit zegt zij, denkt haar man, tegen hem in zijn dromen. Gelooft
hij dat echt? Het is in elk geval ontroerend als je beseft dat hij
verdriet heeft van het feit dat zijn dochtertje van drie is gestorven,
en nu ook zijn vrouw. Hoe stelt hij het zich voor? Een poort boven de
wolken waar miljarden moeders staan met miljarden kinderen op hun arm?
Of is hij niet zo onnozel? Maar hoe dan? ' In Jezus ' armen ' staat in
een rouwadvertentie. Is dat een metafoor? Biedt deze troost?
Ongetwijfeld is troost een reden om te geloven, maar het blijft vreemd,
die troost. Waarom moest het kind sterven? Dat weet je niet. Waarom
moest het geboren worden? Het is een ondoorgrondelijk raadsbesluit. Is
het niet troostrijker te beseffen dat zulke dingen nu eenmaal gebeuren,
zonder dat er Iemand voor verantwoordelijk is?
Andere landen
In 1508 werd de dertienjarige Catharina de Grebber, dochter
van een aanzienlijke Leidenaar door de edelman Gerrit van Raephorst
geschaakt uit de wagen , waarin zij met haar ouders reed. Dit vertelt
Jonkheer van Sypesteyn in zijn boek over Holland in vroeger dagen. Hij
vertelt niet of het meisje op de hoogte was, misschien zelfs
toestemming had gegeven. Toch zal Gerrit niet zo maar haar uit de koets
van haar ouders hebben getrokken. Hij vertelt ook niet hoe het afliep
met het meisje, wel dat de ouders vele pogingen deden haar te verlossen
uit de handen van haar schaker. Gerrit werd verbannen uit Holland,
Zeeland en Friesland, maar de controle aan de grenzen van de provincies
of bij de stadspoorten was niet zo efficiÎnt. Hij kwam later te paard
Leiden binnen hollen. Voor de zekerheid had hij zijn boog geladen en
gespannen. Hij stapte af bij het huis van zijn overleden moeder, begon
knielend te bidden en reed weer weg. Waar was het meisje toen?
We krijgen het niet te lezen. Holland, Zeeland en Friesland konden het
hier met elkaar vinden, maar Noord- en Zuidnederlanders waren heel
verschillend. Brabanders, Hollanders, Zeeuwen, Geldersen, Friezen: zij
woonden eigenlijk in verschillende landen. Wat over de grens gebeurde
was vreemd en vijandig. Friezen en Groningers bestreden elkaar
hardnekkig en zochten zelfs hulp bij vreemdelingen om de gehate
tegenpartij schade toe te brengen. De Vlamingen en Brabanders
beschouwden de Hollanders als boeren. Erasmus vertelt over een
drenkeling die zich zeer bijgelovig gedroeg. Een toehoorder uit Brabant
roept: 'Wat een domkop! Zeker een Hollander?' 'Nee\', zegt de
verteller, 'het was een Zeeuw.'
Twee vrouwen uit een Antwerps toneelstuk kleden zich sierlijk: 'Loop nu
eens voort, laat uw kleed golven, neem een deftige houding aan.' 'Doe
ik het zo goed?', vraagt de ander. 'Nee, je loopt als een Hollandse
meid.'
Heeft Gerrit het jonge meisje dat hij schaakte, zien lopen?
Wreedheid
Een jongen van 10 en zijn zus van 12 kochten levende krabben,
soorten die elkaar bevochten. Ze noemden ze tijgerkrabben en lieten ze
groeien in verschillende aquaria. Toen ze volwassen waren zetten de
jongen en zijn zus ze bij elkaar en keken nieuwsgierig toe hoe ze
elkaar afmaakten, hoe ze met hun scharen niet alleen de poten en de
ogen van de ander afknepen, maar ook het rugpantser kraakten. Toen de
resten stil lagen, keken de kinderen elkaar met een glimlach aan. Ze
besloten hun experimenten uit te breiden. Ze vroegen hun ouders twee
vechthonden te kopen die ze in verschillende kooien voederden met rauw
vlees. Toen ze sterk genoeg waren lieten ze de honden los in de garage
en gingen zelf op de trap naar een vliering zitten. De honden vlogen
elkaar meteen aan. De grootste hond zette zijn kaken op de hals van de
andere hond, die weinig meer kon doen. Het was gauw afgelopen, maar tot
hun verbazing scheurde de winnaar lappen vel los van de ander en begon
het rauwe vlees te eten. De jongen vroeg: 'Durf jij naar beneden? Hoe
krijgen we die hond weer in zijn kooi?'
Zin en waarde
Dr. Jan Key zegt: wees blij dat het leven zin heeft. Zo leest
hij Levinas. Ik heb niet kunnen vinden dat Levinas (slachtoffer van de
jodenvervolging) dat zegt. Wel zegt hij dat we moeten leven voor de
Ander.
Jaap van Heerden beweert niet alleen dat het leven geen zin heeft, hij
is er blij mee, om de volgende redenen: 1. de gedachte dat het leven
zin heeft, heeft een slechte reputatie. Denk aan godsdienstoorlogen,
vernietiging van culturen (Taliban, die mensen laten weten dat de Koran
bewijst dat het leven zinvol is). Zingeving en besluiten tot barbaars
optreden zijn altijd hand in hand gegaan. 2. Men zegt wel dat als het
leven geen zin heeft, wij vervallen van kwaad tot erger. Alles lijkt
dan immers toegestaan. Maar uit de aanvaarding van de zinloosheid volgt
niet dat wij geen initiatieven moeten nemen om het bestaan wat aardiger
in te richten. Het fatsoen vraagt niet om beloningen. Men doet goed om
zich zelfs wil. Als we alleen maar goed doen om in een hemel te komen,
of uit angst voor een hel, is het egoÔstisch, profijtelijk winstbejag.
We hebben als mens de mogelijkheid om te werken aan een betere wereld,
zonder honger, angst, ziekte. Die kans moeten we benutten. 3. Als het
leven wel zin had en wij zouden die zin kennen, zou elke beweging
belemmerd worden. Het leven zou tot stilstand komen. (Deze vind ik
moeilijk te vatten.)
Ik voeg er een vierde overweging aan toe: als het leven zin heeft, is
er een Zingever, die verantwoordelijk is voor alle ellende, voor het
feit dat zijn schepselen moeten lijden onder alle kwaad. Als een kind
overlijdt aan bloedkanker, kunnen we toch moeilijk de ouders ter
verantwoording roepen? Niet voor niets gaf de verschrikkelijke
aardbeving in Lissabon van 1755 de stoot tot het nieuwe rationalisme.
Levinas probeert met zijn filosofie het leven wat aardiger te maken.
Key zou beter kunnen zeggen: wees blij dat je het leven zin kunt geven.
Mark Rowlands ( 'De Filosoof en de Wolf') Stel dat het leven
zin heeft, dan krijg je de vraag waarom er lijden is. Een van de
moeilijkste opgave waarvoor we ons gesteld zien, is niet alleen
vaststellen dat het leven geen zin heeft, maar ook de gedachte dat dat
leven zin heeft, of zin moet hebben, ons afhoudt van wat werkelijk
belangrijk is. Het leven heeft wel waarde. Je moet niet achter
gevoelens aanzitten. We zijn het gelukkigst als we eenvoudig existeren,
als we doen wat we moeten doen.
Het-kwaad-en-de-buil-op-je-hoofd
Bestaat het kwaad, of moet ik eerst vragen: wat is het kwaad?
Het
optreden van SS-ers bij de treinen; de filmpjes van IS; de handelingen
van een pedofiel. De daders zullen het ontkennen: ze zullen zeggen dat
het goed is om joden als ongedierte te zien, om het germaanse ras
zuiver te houden; dat het goed is om de profeet te volgen; dat het goed
is om de liefde te beleven. Wij kunnen dat onzin noemen. Dit noemen we
het morele kwaad.
En een aardbeving, een tsunami, een blikseminslag? Kun je dat kwaad
noemen? Natuurlijk kwaad? Bloedkanker of een andere afschuwelijke
ziekte, waarvoor geen mens verantwoordelijk is? Als we denken dat de
wereld om ons draait, dat wij bepalen wat goed of kwaad is, dan kun je
bovengenoemde voorbeelden kwaad noemen. Schopenhauer zegt dat goed en
kwaad relatieve begrippen zijn. Wat in bepaalde culturen of tijden
kwaad is, is in andere culturen/tijden goed. Incest in Egyptische
dynastieÎn of onder bepaalde omstandigheden: Noach en zijn dochters.
Koppensnellen. Aanslag op Hitler. Het stenigen van overspelige vrouwen
zien wij als kwaad, maar er zijn vele gelovigen die het goed vinden.
Galileo beweerde dat de aarde om de zon draait; dat was een juiste en
dus goede opvatting, maar de kerk noemde haar een belediging en dus
kwaad.
Wat kwaad is voor de mier, is goed voor de miereneter. Een aardbeving
is een gevolg van het verschuiven van aardplaten. De aardplaten hebben
niet 'bedoeld' mensen te doden. De bliksem is niet op jacht naar een
onschuldige wandelaar op de heide, al wordt hij er misschien wel toe
aangetrokken. De kankercel is er niet op uit mijn lichaam te
verwoesten: hij weet eenvoudig nergens van, is in den blinde op zoek
naar vermenigvuldiging.
Het insect dat een ei legt in het lichaam van een ander dier wil niet
dat dier pijn doen, maar 'wil' eenvoudig voortleven. ' Niet lachen,
niet jammeren of vervloeken, maar begrijpen,' zegt Spinoza.
Het kwaad is geen onafhankelijke macht, maar een gebrek in onze
beleving. Een gebrek aan rede.
In feite is de mens onbekend met de aard der dingen en
daardoor is de mens ervan overtuigd dat er een natuurlijke orde heerst.
Dat is onze verbeelding aan het werk. Volgens Spinoza is er in het
universum geen kwaad. De natuur is zoals zij is. Dat mag een
filosofische waarheid zijn, maar als je getroffen bent door moreel of
natuurlijk kwaad, heb je daar weinig aan, of je moet wel zeer
losgezongen zijn van je ik, hoe illusoir dat dan ook is. Je weet dat
een tafel meer leeg is dan vol, natuurkundig gesproken, maar als je je
kop stoot, heb je wel een buil.
Portret van een dame
In hoofdstuk 49 vind een soort demasquÈ plaats. Nadat we een
gesprek tussen Isabel en Madame Merle hebben gevolgd, waarbij de
laatste unverfroren heeft laten blijken hoe zeer Isabel het slachtoffer
is geworden van haar intriges met betrekking tot haar huwelijk. Het
lijkt wel of Osmond haar heeft betaald voor haar diensten. Nu, in 49,
doet James iets, dat hij niet eerder heeft gedaan: hij laat ons lezen
hoe Osmond en Madame Merle met elkaar praten. Osmond blijkt een perfide
schurk en Madame Merle veracht zichzelf om haar hand- en spandiensten.
Ondertussen is de afwezige Isabelle verbijsterd.
Omdat de arme meneer Rosier, die zijn kunstverzameling heeft verkocht
om rijk genoeg te zijn voor een huwelijk met Pansy, contact heeft
gemaakt met de zus van Osmond, gravin Gemini, om bij haar te pleiten
voor dat huwelijk, heeft Osmond besloten haar weer in het klooster te
zetten, om haar te laten nadenken over haar vaders wil en om haar te
onttrekken aan de invloed van Isabel en nu ook van zijn zus. Deze vindt
zijn redenering belachelijk. Zij vraagt waarom hij niet gewoon zegt dat
hij haar weg wil hebben van zijn zus, waarop Osmond, die me vaak doet
denken aan de perfide Vicomte de Valmont uit 'Les liaisons dangereuses'
zegt dat het eenvoudiger zou zijn haar te verbannen.
Het zou niet voldoende zijn, want dan was Isabel er nog. Dan krijgt
Isabel bericht dat haar neef op sterven ligt. Hij wil haar nog zien. Ze
moet komen. Ze deelt het Osmond mee, die zich verzet. Ze krijgt
verrassenderwijs steun van haar schoonzus, die haar vertelt dat Pansy
het kind is van Madame Merle en Osmond. Isabel is maar van ÈÈn ding
overtuigd: ze moet Ralph zien 'met een verreikend, oneindig verdriet.'
Natuurlijk vertrekt Isabelle naar Engeland. Dat is in die tijd
een schandaal. Een vrouw moet haar man gehoorzamen. Hij heeft de
beschikking over het geld. Het is dan ook de vraag hoe Isabel in staat
is om naar Engeland te reizen. James licht dat niet toe. Als ze daar
is, kan ze opnieuw aan geld komen, maar uit het feit dat Ralph haar
niets nalaat, moeten we begrijpen dat ze toch zelf de beschikking heeft
over haar vermogen. Madame Merle maakt ook een opmerking waaruit blijkt
dat Isabel zelf geld heeft. Ze neemt afscheid van Pansy die in het
klooster gevangen zit en haar situatie heel goed doorheeft. Toch wil ze
haar vader gehoorzamen. Madame Merle is ook in het klooster om Pansy,
die haar haat, te bezoeken. Zij begrijpt dat Isabel op de hoogte is van
haar bedrog. Ze vertrekt naar Amerika.
In het volgende hoofdstuk zit Isabel aan Ralphs sterfbed. Ze zwijgen
lang, ook omdat Ralph niet meer de kracht heeft om te spreken, maar als
hij zijn laatste reserves aanspreekt, blijkt dat hij al die tijd heeft
geweten hoe ongelukkig Isabel was en is. Hun liefde is groot en ze zijn
ondanks het verdriet even zeer gelukkig.
Het spook van het huis, waarvan hij heeft gezegd dat het pas mensen
bezoekt, als ze veel hebben geleden, manifesteert zich als de geest van
Ralph. Isabel is wakker gebleven en daardoor getuige van zijn sterven.
Hij wist ook dat de rijke erfenis haar fataal is geworden. Osmond
trouwde haar geld, al was hij aanvankelijk verliefd op haar.
In Gardencourt, het enige huis dat geen gesloten ramen had, waardoor
het huis vanzelfsprekend toegang gaf tot het park, nemen de oude
minnaars, nu ja, de mannen die haar wilden trouwen afscheid van haar.
Lord Warburton als eerste. Hij heeft besloten te trouwen, maar het is
duidelijk: hij houdt van Isabel. Stof voor een volgende tragedie? Het
is treurig, maar hij neemt waardig afscheid, ook als Isabel hem
duidelijk maakt dat zij niet naar zijn woning komt om afscheid te nemen
van zijn zussen.
Isabel heeft Pansy beloofd terug te komen. Zij aarzelt nog steeds, maar
de lezer weet al dat ze terug zal keren naar Rome. Ze zal zich
overgeven aan de wraak van Osmond, maar Ralph heeft op zijn sterfbed
gezegd dat haar vergissing haar niet erg lang kan kwetsen. Ze is nog
jong en sterk en zal er overheen komen.
Wie er niet overheen komt is Goodwood, haar eerste minnaar uit Amerika.
Hij doet een laatste poging, zegt dat hij alles weet en dat hij haar
kan beschermen. In het park overweldigt hij haar, maar ze vlucht weg.
Hij zoekt haar de volgende dag weer op, nu in Londen, maar ze is al op
weg naar Rome.
Einde verhaal. Wat zal Isabel in Rome aantreffen? Hoe loopt het af met
Pansy en meneer Rosier? De lezer mag er naar raden.
James heeft een scherp getekend portret gegeven van een mooie, jonge,
intelligente en rijke vrouw, slachtoffer van haar trots en standsmoraal.
Jeugd
Hoe kunnen oude mensen jeugdig blijven? Door creatief te zijn,
door emotie toe te laten en te uiten. Wat betekent dat voor Fred
Ballinger, componist in ruste. Is hij nog creatief? Hij is met pensioen
en hij hecht aan zijn rust; wil niet meer optreden als dirigent, zelfs
niet als de koningin van Engeland hem dat vraagt, via een zenuwachtige
bemiddelaar. Hij wil niet meer aan verplichtingen voldoen. Zelfs niet
als het om een opvoering van een eigen compositie gaat, waar de
koningin dol op is. Ook niet als er wordt gezongen door een zeer
beroemde vocaliste. Later krijgen we te horen dat hij het niet wil
omdat zijn vrouw niet meer kan zingen en voor haar heeft hij de
compositie ooit gemaakt. Zijn vrouw heeft hij al jaren niet meer
opgezocht. Ze wordt verpleegd in een Venetiaanse kliniek. Pas na de
gekozen dood van zijn vriend, de filmregisseur, en het verwijt van zijn
dochter dat er altijd alleen maar de muziek was, brengt hij haar
bloemen, maar ze is niet in staat om te reageren. Is Fred nog creatief?
Hij maakt muziek met een bonbonwikkel: krachtige ritmische muziek en er
is in de film van Sorrentino een niet realistische scËne, waarin hij
een alpenwei met koeiengezang, koebellen en vogels dirigeert.
Sorrentino maakt er een compleet muziekstukje van.
Tenslotte dirigeert hij toch zijn muziek voor de koningin en haar
echtgenoot en een dankbaar publiek. Hij dirigeert op de wijze die past
bij zijn handelingen en gesprekken: beheerst, ingehouden, laconiek.
Sorrentino regisseert de acteur zoals hij Toni Servillo regisseerde in
'La Grande Belezza', zodat ze op elkaar lijken.
Ik zwijg over de banale, kitscherige aspecten van de film. Indruk maken
twee kinderen in de film: een kleine violist die de melodie van de
compositie speelt in een kamer van het luxe berghotel. Fred zegt dat
hij de componist is en de jongen stelt ongelovige vragen. Een meisje
spreekt hem wijs -te wijs?- toe.
In elk geval is duidelijk uit de film dat het enig dat telt, is de
emotie die je voelt en het doorgeven ervan.
Osmond-portret-van-een-dame
Pas in hoofdstuk 43 krijgen we, achteraf dus, een psychologische
analyse van de mislukking van het huwelijk. Osmond had verwacht dat
zijn vrouw een verlengstuk van hem zou worden, 'een tuintje grenzend
aan zijn hertenkamp, waar hij af en toe een tuiltje bloemen zou
plukken', maar Isabel is onafhankelijk en daarom is hij haar gaan haten.
We zijn het vergeten, of we hebben het nooit echt geweten, hoe de adel
of de gegoede stand in de 19e eeuw nog een totaal andere moraal had
inzake het huwelijk en hoe dochters en vrouwen ondergeschikt waren aan
vaders en echtgenoten.
Pansy moet trouwen met Lord Warburton, maar ze houdt van meneer Rosier.
Ze blijft liever ongetrouwd om altijd te kunnen denken aan meneer
Rosier. Haar stiefmoeder durft niet eerlijk met haar te praten uit
trouw aan haar echtgenoot, die haar ongelukkig maakt.
Gelukkig voor Pansy begrijpt Warburton dat zij hem alleen maar aardig
vindt en en gelukkig voor hem begrijpt hij dat hij niet op haar
verliefd is, maar nog steeds op Isabel. Deze staat niet toe dat hij
zich uitspreekt. Warburton terug naar Engeland. Osmond denkt dat zijn
vrouw een geraffineerd spel heeft gespeeld. Ze ontkent het; misschien
weet ze niet precies wat ze deed.
Isabelle bekent alleen aan HenriÎtte Stackpole, schrijfster en oude
vriendin, dat ze ongelukkig is, maar dat ze het eerloos vindt haar
huwelijk op te breken. Ze gaat nog liever dood.
Osmond heeft een hekel aan al Isabels vrienden. Alleen met Caspar
Goodwood, de Amerikaan, kan hij sigaren roken en babbelen. Ondertussen
ligt Ralph, de neef, op sterven in een hotel; 'herberg', zegt Isabel.
Hij is gekomen met Warburton en hij zal terug gaan met HenriÎtte.
Wat denkt Pansy?
Bas Heijne noemt 'Portret van een dame' van Henry James een
meesterwerk en ik ben het met hem eens.
De schrijver/verteller geeft ons inzicht in het denken, de
beweegredenen van het het handelen van Isabel Archer. Zij heeft tot
ieders verbazing een machtige en sympathieke edelman, Lord Warburton,
afgewezen, verder een Amerikaanse aanbidder en een Italiaan. Ze wil
onafhankelijk blijven, maar dan trouwt ze tegen het advies van haar
liefhebbende neef met Osmond, een Amerikaanse Italiaan met een dochter,
een lieflijk meisje, dat net uit een klooster komt waar ze is opgevoed
om te gehoorzamen: Pansy.
Waarom? De schrijver vertelt het niet, zo min als hij vertelt over de
eerste jaren van hun huwelijk en al helemaal niet over de seksualiteit,
ook niet in de meest neutrale bewoordingen. Isabel krijgt een zoontje,
dat jong sterft. Dat weten we alleen omdat het feit ons achteraf wordt
medegedeeld.
En dan, na drie jaar huwelijk, komt Warburton naar haar donderdagse
salon in Rome en wordt verliefd op Pansy. Haar vader wil graag dat zij
met hem trouwt en Isabel moet dat aanmoedigen. We krijgen te lezen dat
het echtpaar weinig met elkaar praat, dat Osmond zijn vrouw vaak
vernedert, dat Isabel niet wil toegeven dat haar huwelijk niet geslaagd
is. Wat speelt zich tussen hen beiden af? Hebben zij nog een seksuele
relatie? Waarschijnlijk niet. We krijgen het niet te lezen.
James regisseert zijn verhaal. Een jonge Engelsman, Edward Rosier is
verliefd op Pansy en zij bekent dat ze hem ook graag ziet. Edward
bezoekt, zo lang hij wordt toegelaten, dat is niet lang, Isabels salon.
Pansy zet thee met veel zorg en Edward kijkt naar haar. James vertelt:
'Als we nu door zijn ogen naar haar kijken, zullen we aanvankelijk niet
veel zien dat ons herinnert aan het gehoorzame meisje dat drie jaar
daarvoor in Florence werd weggestuurd om korte wandelingetjes te maken
in de Cascine, terwijl haar vader en juffrouw Archer met elkaar spraken
over grotemensenzaken.'
Verderop schrijft James over Pansy met een verrassende precisie: 'Ze
was dus vindingrijk passief en haast fantasie volgzaam; ze was er zelfs
op bedacht haar enthousiasme te temperen, waarmee ze instemde met
Isabels voorstellen en waarmee ze kon hebben geÔmpliceerd dat ze er
misschien anders over dacht.'
Krijgen we in het vervolg nog te horen wat Pansy denkt? Zal ze Edward
loslaten en Lord Warburton toelaten? Ik ben benieuwd.
De ziel textiel
Ja, zo kan het ook. Het was de gewoonte gedichten te schrijven
waarbij elke regel met een hoofdletter begon. Zo deed men het in
Engeland. Er waren gedichten met hoofdletters en punten aan het eind
van een zin. Komma's waren uiteraard ook aanwezig. De zin hoefde niet
te eindigen bij het eind van de regel. Soms leverde dat een fraai
enjambement op. Toen kwam de mode geen hoofdletters te schrijven, geen
punten, geen komma's. Je moest als lezer maar uitzoeken hoe de zin liep
of wat er aan grammatica was weggelaten.
Geert van Istendael begint zijn bundel 'Het was wat was' met een tekst
die er uitziet als een gedicht. De regellengte wordt niet bepaald door
de zetter, maar door de dichter. Wel hoofdletters, geen interpunctie.
De hoofdletters geven het begin van de zin aan. Je weet dat de zin
klaar is doordat je een volgende hoofdletter tegenkomt.
Dat gaat zo: 'Mijn erf verkilt Het eerste vlies op plassen / Wind trekt
aan De wolken scheuren Vlagen / hagel duiken Zwart in tegenlicht valt /
op straat en struiken wit Van welke heks / zou dit het teken zijn?'
Het wordt donker rond het huis. Winter. 'Wij kameraden stoken ketters
vuur'. Binnen is het goed. 'Zo is het goed Zo is het'.
Ik denk: het is zoals het is. Vraag je om de zin, om bedoelingen? Om
een God die zegt: 'Ik ben die ben'? Hoeft niet. Het is zoals het is.
Het varken doet het voor. Hoe moet je leven? Lekker eten, luieren. Je
weet dat het mes komt en dat je zwoerd wordt. Of lap. Maar wie jou eet
'zal zijn lippen likken', zoals jij, varken, dat deed. Maar, zegt het
varken: 'Nog niet. Nu duurt. Ik ben die ben. De dikke.'
De lezer ziet: daar zijn de punten en de komma's weer.
Het porseleinen kapstokje wordt gepersonifieerd. 'Hij loert, meer dan
een eeuw al, naar dit huis. / Oog. Neus. Oog. En op die neus textiel /
dat hangt. Ziedaar zijn ziel. Geen commentaar.'
Het kapstokje geeft geen commentaar, maar de dichter verklaart de ziel
tot textiel. Zo is het. Waarom nog commentaar?
De eerste afdeling beschrijft de dingen in en om huis, in een
langdurige waardigheid. De tweede gaat over bomen, met evenveel
aandacht en liefde waargenomen en neergeschreven. Dan komen de mensen
die zelf hun mededelingen doen in Brabantse tongval. Alledaagse
mededelingen, nuchter, sympathiek en gevoelig.
De laatste afdeling is venijnig: Van Istendael geeft een poÎtisch boos
commentaar op de wereld van het grote geld, zoals Joris Luyendijk
inzicht bood van achter de beursschermen. De bankiers zijn een soort
geile bokken. Al met al is het een tragedie.
Al met al schreef Van Istendael een heldere en stevige bundel gedichten.
Geert van Istendael, 'Het was wat was', uitg. Atlas Contact,
Amsterdam/Antwerpen 2015, 56 pp.
Ontroering
Hij had zijn jas al aan en greep naar zijn sjaal. Ze vroeg of
zij even met hem mocht praten en het werd hem duidelijk dat dit voor
haar belangrijk was.
'Goed', zei hij en hing zijn jas weer aan een haak. Ze wees naar de
tafel en ging op een stoel zitten. Hij trok een andere stoel bij en
wachtte. Haar ogen vulden zich met tranen.
'Ik weet niet hoe ik moet beginnen, maar u heeft me ontroerd'.
Nu begon ze geluidloos te huilen.
Hij zei na even gewacht te hebben: 'Dat was ook mijn bedoeling. Ik zei
dat ik emoties wil doorgeven' en hij dacht: al hoef je er niet om te
huilen. Hij wachtte weer. Met lange, gekleurde nagels raakte zij een
ooglid in een poging het stromen tegen te gaan. Er stond water op de
tafel.
'Wil je wat drinken?'
Ze schudde nee.
'Wat kan ik doen?'
'U heeft dingen gezegd die me raakten, ook dingen die ik niet wist.'
Later dacht hij: ik had natuurlijk moeten vragen wat dat voor dingen
waren of welke gedichten haar hadden ontroerd. Ze keek naar twee mannen
die met elkaar spraken in dezelfde ruimte en ging op een andere stoel
zitten, zodat ze haar niet meer in het gezicht konden zien.
Hij dacht: ik zal haar maar niet omhelzen.
Het bleef stil en het leek of ze de tranen nu onder bedwang had.
'Schrijf je zelf gedichten? Wil je ze laten lezen?'
Ze vertelde dat ze op een schrijversschool zat, nee een
schrijversacademie, maar ze volgde proza.
'Van wie?' Ze noemde een naam die hem vaag bekend voorkwam.
'Hij schrijft literaire thrillers, maar ik wil ook poÎzie volgen.'
Ze bleef weer stil en plotseling begonnen de tranen weer te stromen.
'Ik weet niet wat ik moet zeggen. '
'Hoe oud ben je?'
'TweeÎndertig.'
Achter het raam van de ruimte waar ze zaten, verscheen een lange,
knappe man. Ze maakte hem duidelijk dat het nog wel even zou duren en
hij vertrok.
'Is dat je vriend?'
Ze knikte.
'Hoe heet je?'
Ze noemde een naam die hij niet goed kon verstaan. Hij haalde een stuk
papier uit zijn borstzak, gaf haar een pen.
'Wil je hem opschrijven?'
Het was een Turkse naam.
'Wil je een kind?'
Ze keek verbaasd en zei dat ze het nog niet wist. Ze vertelde dat er
een uitgever was die belangstelling had getoond voor haar gedichten. Ze
noemde een naam, maar die kende hij niet.
'Ik zal je mijn adres geven. Dan kun je wat opsturen als je dat wilt en
ik zal schrijven wat ik er van vind. Je moet er wel even bijschrijven
wat voor oordeel je wilt: hard of zacht.'
Hij raakte haar wolbekousde dij en zei: 'Nu moet ik naar mijn trein' en
stond op. Ze ging ook staan, veegde een traan weg. Hij trok zijn jas
aan, deed zijn sjaal om en zag dat ze in de ruimte naar een tafel liep
om wat op te ruimen.
Toen hij door de bibliotheek liep, zag hij de lange man zitten, die hem
vriendelijk begroette. Hij maakte een gebaar waar hij misschien uit zou
kunnen opmaken dat ze er zo zou aankomen.
Bank-vrouw-man-fietsen
Het gaat over e-bikes, maar zij zit jong en lachend op een
bank in de natuur, haar hand op de knie, of het bovenbeen van haar
vriend, haar reisgezel. Hij heeft dat been met die knie over het andere
been geslagen.
Heeft hij zojuist iets treffends of geestigs gezegd? Moet zij daar om
lachen, met wijd open mond, omhoog kijkend?
Is zijn blik, met de bijna gesloten ogen, de mond een beetje open,
zelfbewust, trots, blij om zijn opmerking, om haar reactie?
De fietsen staan naast de bank: e-bikes. De fiets van het meisje heet
Stella en is rood. Zijn fiets is bijna buiten beeld.
Wat opvalt is dat hij een lange broek draagt en zij een kort jurkje,
zonder mouwen. Zij zit dus met blote armen en blote benen op de bank.
Haar bibs op het hout. Zij zit op haar slipje. Hij zit op zijn lange
broek. Zij heeft lang haar, dat in een golf op haar rechter schouder
hangt en reikt tot haar bovenarm, dezelfde arm die eindigt in de hand
op zijn knie. De andere hand op haar buik. De pols van die hand draagt
een groot horloge. Zijn linkerarm en hand zijn onzichtbaar. Zijn
rechterarm ook, maar zijn rechterhand is even te zien onder het
linkerbeen, bijna op de blote knie van het meisje.
De e-bikes staan geduldig te wachten.
Vuur van verlangen.
Verlangen naar eenheid. Geen regressief verlangen naar de
moederschoot, wel een verlangen naar totale geborgenheid, opgenomen te
zijn in een bovenaardse schoonheid, goedheid, gerechtigheid. Een
pyrotechnisch vuur: zorgvuldig opgebouwd uit elementen, met verstand en
inzicht geconstrueerd. Ook met duivels plezier. Tot vuur moet je
afstand houden, Maar het is ook aantrekkelijk, fascinerend. Vuur is
gevaarlijk. Militair vuur heeft macht en je voelt je onmachtig,
onderworpen. In de gevaarlijke omstandigheden kun je alleen maar
angstig wegduiken.
Er zijn weinig mogelijkheden om naar buiten te treden, als je daar al
behoefte aan had. Je moet je zien te vermaken met behulp van je eigen
fantasie. Veel heb je niet nodig: een tafel, papier, schrijfmaterialen.
Het vuur voedt het verlangen naar warmte dat je even kunt vinden bij
een ander, steeds weer opnieuw: seksueel vuur. Dit heeft wel iets te
maken met het aanvankelijke verlangen, maar dat diepe verlangen gaat
veel verder, is blijvend, terwijl het seksuele verlangen al gauw wordt
geblust. Vuur wijst ook op enthousiasme, op de vurige wens deel uit te
maken van de omgeving, de cultuur, de wereld en dat staat dan weer
haaks op de behoefte aan een schuilplaats, bescherming, rust. Vuur kan
leiden tot waanzin, de angst tot diepe depressie. Rondom je lijkt het
of de wereld instort, of je loopt langs een begroeide rechterkant,
waarachter alleen maar diep duister heerst, peilloze diepte. Aan de
andere kant hoge hekken die in brand staan als je ze aanraakt. Je kunt
niet doorsteken naar een veilige plek. Je moet langs het hek blijven
lopen, kronkelend, en je weet niet waar je uitkomt.
Opkoper
Na de dood van mijn vader stond het huis drie maanden leeg,
dat wil zeggen er was geen leven in. Alle spullen stonden er nog. Wij
wonen niet in de buurt en bovendien zijn we niet erg mobiel. We hadden
ervoor gezorgd dat er nog enige verwarming was en 's avonds ging een
lampje in de gang en in de kamer vanzelf aan en 's morgens weer uit.
Dat had vader zo gewild, hoewel hij er zelf niets van kon zien. De
staande klok trok hij elke morgen op de tast op. Dat was het
prerogatief van de man, zei hij en hij lachte een beetje bitter, want
hij was maar alleen.
Op een morgen lag hij in de slaapkamer. Was hij gevallen op zijn
achterhoofd of was het een hartaanval, een hersenbloeding? Het werd
niet uitgezocht. Hij was toch al zeer gehandicapt en misschien was hem,
zeiden de kennissen, veel leed bespaard.
Maar dat huis! We belden een opkoper ter plaatse en maakten een
afspraak. Hij keek naar de klok.
'Nee', zeiden we, 'dat is een familiestuk, maar de rest kunt u
meenemen.'
Hij keek naar de grote computer.
'Die is geschikt voor blinden', zeiden we.
'Dat zal wel, maar hij is verouderd.'
Hij keek naar de meubels, de boekenkast.
'Ik neem alles mee voor 600.'
Het viel ons tegen, maar wat moesten we?
We zagen alles in de grote vrachtauto verdwijnen: de tafel, de bedden,
maar ook de boeken, het serviesgoed, de keukenapparatuur.
'Boter bij de vis', zeiden we.
'Dat is goed' , zei de opkoper en hij stak zijn handen in zijn zakken.
Wij wachtten even. Hij keek ons aan.
'Ja?'
'Heeft u geen geld bij u?'
'Geld?' zei hij. 'Ik wacht op uw zeshonderd.'
Eindelijk begrepen wij het.
'Moeten wij betalen?'
'Ja, zeshonderd, dat heb ik gezegd.'
'Nou ja', zei mijn man. 'Laad het dan maar weer uit.
'Dat wordt dan twaalf honderd', zei hij langzaam.
Ik trok mijn man aan zijn arm. 'Betaal nu maar. Ik wil geen gedoe. Wees
blij dat het huis echt leeg is.'
'U mag wel pinnen hoor. De meeste mensen hebben niet zo veel geld meer
op zak. '
Theophilus
Heer Lucifer gelooft er niks van als een jood Theofilus bij
hem brengt met het verzoek tot eerherstel tegen elke prijs. Hij moet
God en Maria verloochenen. Lucifer vertrouwt het niet.
'Als ik je geholpen heb, krabbel je weer terug naar God. Zo zijn de
christenen.' Hij eist een schriftelijke verklaring, dat Theofilus
voortaan de satan toebehoort, een brief, verzegeld met zijn ring.
Theofilus kust de voeten van de duivel. Vreemd dat hij zijn naam niet
hoeft te veranderen.
Hoe kon hij zo diep vallen? De geleerde, de ootmoedige, die al
om werd geprezen om zijn levenswandel, zijn geleerdheid,
bescheidenheid. Hij kreeg het ambt van bisschop aangeboden, maar
weigerde omdat hij zondig was. Uiteindelijk werd een ander bisschop en
hij ondergeschikt. Dat beviel hem niet. De mensen eerden hem niet meer
en daarom zocht hij de jood op, ja, zo ging het in de middeleeuwen, om
hulp aan de duivel te vragen.
Theofilus was blind van eerzucht, maar al gauw begrijpt hij wat hij
heeft gedaan. Hoe moet hij dit herstellen? Veertig dagen ligt hij te
bidden voor het beeld van de moeder Gods. Maria zal hem helpen. Haar
zoon kan haar niets weigeren. Maar Theofilus heeft zijn ziel en zijn
leven aan Lucifer gegeven. Maria zegt dat hij zelf aan God vergeving
moet vragen. Hij heeft oprecht berouw en na drie dagen van vasten en
bidden komt Maria terug met de boodschap dat God hem vergeven heeft.
Maar de brief met het zegel!? Weer gaat hij drie dagen en nachten
vasten en bidden tot hij bewusteloos ligt.
Als si daer quam, dat hi van hare\ Niet en twint en wert
gheware.\ Si ginc tote hem, aldaer hi lach;\ MAER ALS SINE SLAPEN
SACH,\ SINE WILDE HEM WECKEN NIET;\ Ghemackelicke dat si liet\ Den
brief vallen op sine berste\
Ja, dat is een goede moeder! Hoe ze aan de brief komt, vertelt
het verhaal niet. Lucifer kan dan wel zekerheid vragen met zegel en al,
het helpt hem niet. Maria is nu eenmaal machtiger.
Ganzenhoedster
In 1963 werd Betsie Wessel gekozen als mooiste ganzenhoedster
van Coevorden. Misschien is Betsie nu ruim in de zeventig. Het was daar
traditie dat jonge vrouwen, meisjes ganzen hoedden naar de markt in
Coevorden, de tweede maandag in november. De vetste ganzen werden
verscheept naar Engeland om te dienen bij de kerstmaaltijd.
De meisjes hadden dunne twijgen waarmee ze de ganzen bij elkaar
hielden. Dat was niet moeilijk, want de ganzen liepen trouw achter de
eerste aan.
In Assen is de tentoonstelling van de Glasgow boys,
impressionistische schilders. Vooraan in de expositieruimte hangt een
groot doek van een ganzenhoedster. Zeven ganzen en een klein meisje. Ze
laat de ganzen grazen en brengt ze naar nieuwe plekken met gras.
Ganzen zijn het grootste deel van de dag bezig met eten. Afhankelijk
van de soort graast een gans zeven tot twaalf uur per dag. In deze tijd
wordt een halve tot ÈÈn kilo gras naar binnen gewerkt. Ganzenhoedsters
weidden de ganzen (voor ei, vlees, dons en veer).
Ze worden bij honderden, als schapen, gehoed door herders. In Enter en
andere plaatsen van Twente hield men grote troepen van deze beesten die
op de beroemde markten van Zwolle en Deventer verschenen. Te voet
werden ze daar naar toe gedreven. Utrecht had ook zijn ganzenmarkt. De
bewoners van Goes hebben een gans in hun stadswapen.
Er is het sprookje van de ganzenhoedster, die eigenlijk een
prinses is. Zij wordt door haar moeder, koningin-weduwe, naar een ver
land gestuurd om een prins te trouwen. Ze krijgt een zakdoek mee met
drie druppels bloed die haar macht moeten geven. Met haar gaat een
kamenierster mee om haar op gepaste wijze te dienen, maar de
kamenierster is vals en weigert de prinses water te geven als ze dorst
heeft. De prinses bukt dan maar zelf bij de rivier en verliest het
doekje met druppels. Zij is nu haar macht kwijt en de kamenierster eist
haar sprekend paard Falada op en de mooie kleding van de prinses.
Aangekomen bij de prins denkt deze natuurlijk dat de kamenierster de
prinses is en zal met haar trouwen. De echte prinses wordt
ganzenhoedster. De valse laat het paard doden, omdat zij bang is dat
het haar zal verraden. De prinses komt onder de poort waar het hoofd
van het paard is opgehangen en zij beklaagt zijn lot. De kleine
ganzenhoeder klaagt bij de koning dat hij niet meer met het meisje uit
hoeden wil, want zij laat steeds zijn hoedje wegblazen door de wind. De
koning vraagt wat er met haar aan de hand is, maar zij is door een
afgedwongen eed gebonden en mag niemand iets vertellen. Vertel het dan
maar aan de kachel. De koning luistert bij de kachelpijp, herstelt het
meisje in haar eer en vraagt bij een vrolijk maal aan de kamenierster
hoe iemand gestraft moet worden die zijn meesteres heeft bedrogen.
Toen zei de valse bruid: 'Zij is niets beters waard dan
spiernaakt in een vat gestopt te worden dat van binnen met spijkers is
beslagen, twee witte paarden moeten ervoor gespannen worden, die haar
straat in straat uit in de dood moeten slepen. '
'U bent het,' zei de koning, 'en u hebt uw eigen vonnis uitgesproken,
en zo zal het met u gebeuren.' En toen het recht voltrokken was,
trouwde de jonge koning met zijn echte bruid, en samen heersten ze over
het rijk in vrede en geluk.
Monarchvlinders en hun wonderen
Waar overwinteren de monarchvlinders en hoe vinden ze hun weg
heen en terug? In het Canadese Toronto zijn deze vlinders in het moeras
te vinden, waar zij leven van de inheemse zijdeplanten.
Fred Uerquhart keek als kind naar deze oranje-zwarte vlinders
en hij vroeg zich af waar ze 's winters naar toe gingen. Niemand wist
het.
Later studeerde hij zoˆlogie. Hij werd hoogleraar en was getrouwd met
Norah Patterson, ook een vlindergek.
Ze maakten heel kleine plakkertjes, met een identificatienummer en de
boodschap dat de vinder het dier naar de universiteit van Toronto moest
sturen. Eerst moesten ze andere vlinderfanaten vinden en toen dat was
gelukt, zagen ze dat dit vlinders naar het zuiden vlogen. Maar hoe ver?
Een man uit Mexico vond het antwoord. Hij vond miljoenen
monarchen in naaldbomen bij een open plek in de bergen van de Sierra
Madre-bergketen in Midden-Mexico.
Fred en zijn vrouw, boven de 60 inmiddels, klommen naar boven en vonden
geen vlinders. Doodmoe daalden ze af en, ja wel, daar zagen ze op een
open plek massa's vlinders, monarchen. De bodem was oranje-zwart
gekleurd. Ze vonden ook de kleine plakkertjes terug.
De vlinders hadden meer dan 3000 km gevlogen. Ze passeerden woestijnen,
prairies en bergen en koele rivierdalen tussen Eagle Pass en Del Rio in
Texas, een moeilijke doorgang voor vlinders.
De vlinders leven niet lang genoeg voor de heen- en
terug-reis. Onderweg planten zij zich voort. De vlinders die in Toronto
terugkeren, zijn de kleinkinderen van de monarchen die het najaar
daarvoor uit Canada vertrokken. Hoe kan dat?
Ze maken gebruik van diverse zintuigen: ogen, 'neus', maar ook hebben
ze een zonnekompas dat de wisselende positie van de zon overdag kan
compenseren door middel van zijn biologische of circadische klok, een
wonderlijk vermogen, dat bij vlinders gevonden is in de voelsprieten.
Met die voelsprieten nemen de vlinders luchtdruk waar en zelfs
zwaartekracht.
Hoe kan een lichtpigment een onzichtbaar magnetisch veld bespeuren?
Hier blijken quantum-biologische wetten te gelden, waardoor alles nog
wonderlijker wordt.
(Bron: 'Hoe leven ontstaat', Jim Al-Khalili & Johnjoe
McFadden)
Han-G-Hoekstra-museum
De deur van het Han G.Hoekstra-museum was onbereikbaar door
een dicht web van spinnewebben, zo dik dat het wel leek of een plastic
vangnet de opening naar de deur afsloot. Gelukkig hing er een
aanwijzing dat genodigden door een zij-ingang naar binnen konden. Het
was een ruim, licht en wit gebouw. Er stonden tafels met drank en
hapjes. Ik was niet gemakkelijk gekleed. Een dikke witte deken omhulde
mijn naakte onderlijf. Er was geen knoop in de deken. Ik moest de
omslag wegstoppen zoals je doet als je een handdoek om je blote lijf
slaat. De voorzitter van het ontvangstcomitÈ probeerde neutraal te
kijken toen hij mij de hand reikte.
Ik liep langs de vitrines met foto's en handschriften en het
verwonderde me we weer hoeveel hij had geschreven. Ik kende hem vooral
van een gedicht voor kinderen: 'Leo is ziek'. 'Op straat scheen de zon,
een draaiorgel maakte muziek. maar ik dacht alleen maar: Leo, Leo is
ziek.'
En natuurlijk van: 'De ceder Ik heb een ceder in mijn tuin geplant, gij
kunt hem zien, gij schijnt het niet te willen. Een binnenplaats
meesmuilt ge, sintels, schillen, en schimmel die een blinde muur
aanrandt, er is geen boom, alleen een grauwe wand. Hij is er, zeg ik en
mijn stem gaat trillen, Ik heb een ceder in mijn tuin geplant, gij kunt
hem zien, gij schijnt het niet te willen. '
Ik wist niet dat Hoekstra zo rijk was geworden, dat hij
middels een legaat dit museum kon laten bouwen. Dat was ongetwijfeld
onzin. Hij stierf in 1988. Joop den Uyl kende 'De Ceder' uit zijn
hoofd, maar dat was vast geen reden om een museum aan hem te wijden.
In een verder gelegen ruimte waren veel mensen aanwezig voor een
symposium waar ik niet bij hoorde. Ik liep terug naar de voorzitter die
aanstalten maakte om een programma te openen over de dichter van het
museum. De andere mensen keken verwonderd naar mijn kleding. Misschien
dachten ze dat het een soort klederdracht was.
Religie beleven
Op zondag is er om 09.00 uur een mis voor drie heren in de
Duomo. Helaas voor de priester die het evangelie voorleest via de
microfoon en galmende luidsprekers is er in de grote kerk een handjevol
gelovigen. We kijken buiten even naar het beeld van Plinius de Jongere,
die achter glas beschermd wordt tegen weersinvloeden en smog. Het
gebouw is van buiten blinkend schoon en indrukwekkend. Op de piazza
lopen al veel toeristen en bewoners met honden die ze met elkaar laten
spelen. Plinius heeft gewoond aan het plein.
In Como is vlakbij de kathedraal ook een Roemeens-orthodoxe kerk, San
Provino, waar een uur later een plechtigheid begint met een priester in
een lichtblauw gekleurd kazuivel, geassisteerd door in het zwart
geklede diakenen. Een vrouwenkoor zingt met mooie lichte stemmen. Het
talrijk aanwezige volk valt in en slaat voortdurend kruizen en gaat
door de knieÎn om de grond aan te raken. De vrouwen links met
hoofddoekjes zoals mijn moeder vroeger had in de katholieke kerk. De
mannen staan en knielen rechts, hoewel daar ook een enkele vrouw staat.
Kinderen lopen onbekommerd heen en weer en worden steeds aangehaald
door de vrouwen. De kinderen hebben snoep en schuilen af en toe bij een
moeder die ze optilt, kust en toespreekt. Achterin staat een schaal met
gebak en je kunt bij de vrouw die daar staat ook dunne bijenwaskaarsen
kopen waar veel gebruik van wordt gemaakt.
De rituelen maken tegelijk een een ietwat belachelijke en warme indruk.
Hier zijn de gelovigen thuis. Ze ontmoeten elkaar en kunnen hun
nationaliteit beleven. Wij beleven een ontroering die we ooit ook
meemaakten in Jena, waar we binnen liepen in een Lutherse kerk, waar
mooi gezongen werd door een man vlak voor ons, die na de dienst zich
omdraaide, ons een hand gaf. L., die weinig religieus talent heeft,
raakte ontroerd. Ze heeft het vaak nog over die man en wil ooit terug
naar die kerk.
In deze kerk komen nog steeds mensen binnen die knielen en kruizen
slaan, naar voren lopen met kinderen, buigen voor een ikoon, neem ik
aan, en dan weer teruglopen om aan te schuiven in een kerkbank.
Plinius de Jongere
Als je van de Porta Torre in Como loopt naar de domo, de
kathedraal, zie je na geloop in kleine middeleeuwse straten, rechtsaf,
linksaf, al gauw de witte dunne gevel, waarvan je denkt: o, als die
valt, zijn er veel mensen dood op het Piazza del Duomo. En daarna lees
je dat de gevel in 1933 nog eens grondig is gerestaureerd, toen de
'overhang' op het plein dreigde neer te storten. 'Later dreigden de
twee beelden van Plinio il Vecchio en Plinio il Giovane bij de deur
kapot te gaan en zijn deze twee beelden voorzien van glas om ze zo te
beschermen tegen de smog en andere onzuiverheden. Ook zijn enkele
stukken marmer vervangen. Overigens is het een fabel dat kathedralen
ooit spierwit waren.'
Plinius de Oude en Jonge zijn geboren in Como. Zij waren
natuuronderzoekers en de Jongere is vooral bekend geworden door een
brief aan Tacitus over de dood van zijn oom, die stikte in de
zwaveldamp van de Vesuvius: 'Mijn oom was te Misenum en hij voerde ter
plaatse het commando over een vloot. Vierentwintig Augustus, ongeveer
het zevende uur rond een uur 's middags, wees mijn moeder hem erop dat
er een wolk verscheen met en een zeer ongewone grootte en aanblik.
Nadat hij in de zon gelegen had, vervolgens een koud bad genomen had,
had hij liggend een lichte maaltijd genomen en hij was aan het
studeren; hij eiste zijn sandalen, klom naar de plaats van waar dat
vreemd verschijnsel het best bekeken kon worden. Een wolk ontstond -
het was voor diegenen die van ver toekeken onzeker uit welke berg
(later vernam men dat het de Vesuvius geweest was). Hiervan zou de
gelijkenis en de vorm door geen andere boom meer dan door een pijnboom
kunnen worden weergegeven. Want ze verspreidde zich met een soort van
takken als het ware opstijgend in de hoogte met een zeer lange stam. Ik
geloof, omdat ze door een krachtige luchtstroom gestuwd werd,
vervolgens is die luchtstroom zwakker geworden en is de wolk tot
stilstand gekomen of zelfs omdat ze overwonnen door haar gewicht zich
oploste in de breedte. Soms was ze stralend wit, soms vuil en vol
vlekken, naargelang ze aarde of asse omhooggebracht had.'
Freiburg T-hotel
In Freiburg is een grote Sportanlage met tennisbanen,
voetbalvelden en gebouwen met ruimtes voor volleybal, zaalvoetbal,
vechtsporten en een grote hal met een gladde vloer voor rolschaatsers.
Ik keek er naar drie jonge meisjes die onder leiding van een iets ouder
meisje les kregen in draaien, achterwaarts rijden en sierlijk, met de
armen vooruit, met in de handen een gekleurde stok zwaaiend
vooruitgaan. Ze waren niet gepantserd, hadden zelfs geen enkele
bescherming, met uitzondering van ÈÈn die polsbeschermers had. Na enige
tijd viel een meisje, maar het deerde haar niet. Ze bleef zelfs even,
genietend leek het, liggen en kwam soepel overeind, waarbij ze
wonderlijk snel weer op de rolschaatsen stond. Ik verbaasde me over de
slanke heupen van de twee anderen. Hoe jong waren ze? Tien? Twaalf?
Misschien toch dertien. Niettemin was het negen uur 's avonds.
In een andere hal waren jongens en jonge mannen aan het volleyballen,
dat wil zeggen dat ze in tweetallen opslagen oefenden, waarbij de
partner de bal moest terugslaan, zodat de eerste weer een opzet kon
geven. Zo lang mogelijk de bal in de lucht houden, leek het spel. Ik
stond achter een deur met glas, maar ik kon bij wijze van overdrijving
het zweet ruiken. De jongens maakten weinig geluid.
Langs een voetbalveld buiten holde, beter sjokte een groep mensen onder
de lampen. Achter het veld rees een heuvel met bomen op
In kasten op de gangen stonden zilveren bekers, bijvoorbeeld van een
judoclub.
In het restaurant dat bij het complex hoorde werden eenvoudige maar
smakelijke schotels geserveerd door al weer jonge meisjes, maar deze
waren achttien of twintig, zeer vriendelijk en zonder maniertjes. Op
weg naar onze slaapruimte kwamen we nog een zwembad en een sauna tegen.
De lift was klein en niet blinkend, morsig zelfs, maar hij kwam zonder
problemen aan op onze verdieping.
Schildersgeluk
Het was de laatste keer dat hij exposeerde, had hij tegen
zichzelf gezegd. Zijn schilderijen waren kleine doeken en ze hingen
niet erg opvallend in een buitengalerie. Het licht was genadeloos. Een
goed schilderij reageerde op het licht. Hij had het vaak gedemonstreerd
door in huis het licht aan en uit te doen of te dimmen, maar dit
heldere buitenlicht maakte de voorstelling artificieeel. Tegen de
natuur kon je toch al nooit op. In een museum met grote glazen ramen,
die uitzicht boden op een landschap, bleef hij langer naar buiten
kijken. Als dichter weigerde hij om buiten gedichten te lezen voor
publiek.
De bezoekers trokken snel langs. Hij kon ze geen ongelijk geven.
Plotseling had hij een ingeving. Hij liep naar de schuur
waarin allerlei schildersattributen te koop waren en koos twee grote
geprepareerde doeken. Hij opende zijn schildersdoos, kneep tubes verf
uit op een palet en greep grote en kleine penselen. Met een
vanzelfsprekend gemak begon hij te schilderen. Het werd geen afbeelding
van de natuur om hem heen, evenmin een herkenbare voorstelling, maar de
kleuren pasten bij elkaar, vormden op de een of andere manier
interessante configuraties. Hij hoefde niet te denken, schilderde alsof
hij precies wist wat er op het linnen en waar komen moest. Bezoekers
bleven stil staan en keken naar zijn werk. Ze hinderden hem niet. Hij
leek te dansen met de kwasten en de kleur. Het resultaat beviel hem
steeds meer. Toen hij dacht dat ÈÈn doek klaar was, begon hij aan het
andere. Iemand vroeg of hij dit schilderij kon kopen. Hij schudde zijn
hoofd. Later misschien. Nu niet. Eerst wilde hij zien of het andere
doek er bij hoorde. De potentiÎle koper bleef staan en keek naar zijn
handelingen. Toen het andere doek klaar leek, zei de koper: 'Ik wil ze
alle twee.' Hij antwoordde dat hij aan de galeriehouder moest vragen
welke prijs de doeken hadden. Duizelig liep hij terug naar de schuur.
Do-re-mi
Jurgen De Pillecyn schrijft in 'Neerlandia 3, 2015' onder de
titel 'Do re mi of a b c? Over letters en syllabes in Nederland en
Vlaanderen'.
In de inleiding vraagt een docent in een Vlaams conservatorium om een
si en dan staat er dat de Belgische en Franse studenten 'zowat
onmiddellijk treffen', dat wil zeggen dat zij een noot zingen op de
goede toonhoogte.
Nu heb ik geleerd dat do re mi fa sol la si do een relatieve toonladder
is, dat wil zeggen dat de afstanden tussen de noten vaststaat, maar dat
de begintoon willekeurig is. Een docent kan dus geen si vragen. De
Nederlandse student in het gezelschap zegt tegen een Duitse collega, in
het Engels grappig genoeg: 'He means a B', 'waarna beiden tot hun
ontzetting een schrille dissonant produceren'. Hoezo? Als de
Nederlander een b geeft van het zogenaamde ÈÈngestreept octaaf - het
octaaf op de piano waar je meestal begint - en de Duitser doet dat ook,
dan klinkt er geen dissonant, aangenomen dat ze beiden een absoluut
gehoor hebben.
De a heeft sinds 1939 440 trillingen per seconde. Als je een stemvork
aanslaat hoor je die a. Een toon hoger is de b. De docent uit de
inleiding vroeg waarschijnlijk zo'n b.
In het Muziekwoordenboek van Bernard Nelleke staat bij 'do' 'Italiaanse
en Franse benaming voor de toon c'. Dan is 'si' inderdaad b.
Er is een scheiding tussen Latijnse en Germaanse landen, maar dus ook
tussen Vlaanderen (dat het Franse systeem volgt) en Nederland.
Hoe komen we aan do re mi ofwel ut re mi? Guido van Arezzo (ca
1026) haalde deze lettergrepen uit een hymne gewijd aan de heilige
Johannes, waar elke syllabe van de eerste zes verzen telkens een
toontrap hoger begint. De tekst luidde: 'Ut queant laxis resonare
fibris mira gestorum famuli tuorum solver polluti labii reatum sancte
Joannes' (Zodat uw knechten met welluidende stemmen, de wonderen van uw
daden laten weerklinken, de schuld van onze gekleurde lippen wassen, O
Saint John.)
De 'ut' is vervangen door 'do' omdat die lettergreep beter
zingbaar is. De si werd pas in de zestiende eeuw toegevoegd door
Anselmus van Vlaanderen.
Hammerstein van 'The sound of music' leert de kinderen zingen
via do re mi: 'Doe, a deer, a female deer Ray, a drop of golden sun Me,
a name I call myself Far, a long long way to run Sew, a needle pulling
thread La, a note to follow sew Tea, I drink with jam and bread That
will bring us back to do...oh oh oh
De si wordt vervangen door ti, omdat dat beter zou zingen.
Bidden
Paul Johnson vindt het buitengewoon belangrijk tot God te
bidden. Hij ziet God als een persoon, die hoort wat wij te zeggen
hebben. Hij is beter bereikbaar dan bijvoorbeeld een
minister-president. Wij hebben allen een privÈ-lijn met God. We kunnen
altijd met God spreken, ook al antwoordt hij niet altijd of is zijn
antwoord onbegrijpelijk of dubbelzinnig of raadselachtig (zoals bij de
oude orakels). God leest alle briefjes die de joden in de muur stoppen.
Johnson: " Als iemand zegt: ik geloof niet in God, hoe kan ik dan tot
hem bidden? Dan is mijn antwoord: misschien geloof je niet in God, maar
God gelooft wel in jou! Je kunt bidden om geloof te krijgen. En het is
wel degelijk effectvol. Hoe lang heb ik niet gebeden om de bekering van
Rusland. Uiteindelijk viel de Sovjet-Unie en werden de kerken weer
machtig. En als je zegt: de Sovjet unie zou sowieso falen, Dan zeg ik:
dat weten we niet."
Schapen nu!
Plotseling waren er meer dan honderd schapen verzameld op een
schuine helling voor de stadsmuren van Bergamo. Schapen met lange oren
en fijnwollige vachten - ik zou ze Bergamaske schapen willen noemen -
die genoten van het nog malse gras, waar ze elke avond volgens een
voorbijgangster naar toe werden geleid om de groei van een dag te
scheren.
Op straat keken de schaapherder en zijn hond naar de kudde. Op een
gegeven moment gaf de herder een teken en de meute bewoog zich in
drommen naar boven, naar een nauwe doorgang. Ze leken te weten dat de
hond in actie zou komen als ze niet gingen of afdwaalden. Voor de
zekerheid klom de schaapherder even op een muurtje. Pas toen alle
schapen naar boven waren vertrokken, gingen hij en de hond er
achteraan.
Even later was de helling alleen nog maar weer gras. De zon was al
onder en de maan in zijn eerste kwartier verlichtte de omgeving. De
voorbijgangster liep naar de onderliggende straten, nadat zij ons
verzekerde dat het weer prachtig was geweest. Bellisimo en romantico.
Ze zou er de tranen van in de ogen krijgen.
Wat is het toch dat we dit mooi vinden? En het silhouet van de oude
stad in de nog enigszins lichte avondlucht. Waarom hebben we dat
verloren in de benedenstad met zijn auto's, lantaren, industrie en de
oplichtende reclame?
Natuurlijk kunnen we de mensenmassa's niet meer voeden met een
paar schaapskudden en wat grasvelden, zoals we niet meer kunnen geloven
in de idealen van de bont versierde kerken waarin een priester voor een
handjevol gelovigen oude verhalen vertelt. Alle andere mensen zitten
voor de tv en kijken naar zogenaamd opgewekte programma's, afgewisseld
door treurig militair nieuws en economische ellende van andere volkeren.
Geloven tegen beter weten in
Het is verleidelijk te menen dat we naar de sodemieter gaan,
niet door een meteoriet of een andere buitenaardse catastrofe, maar
door ons eigen falen met betrekking tot vervuiling en verspilling. We
worden slachtoffer van ons eigen succes als homo sapiens. Te veel
mensen die gevoed moeten worden, die dezelfde welvaart willen die
westerlingen (voor een deel) kennen.
Extremisten maken de welvaart kapot. De wereldmachten blijven elkaar
aanvallen, maar beschikken in toenemende mate over apocalyptische
wapens. Religieuze gekken zoeken de chaos vanwege een vermeende
eindstrijd die de martelaren naar de hemel brengt.
Toch kan ik niet geloven- maar het is irrationeel - in een
ondergang. Nieuwe ontwikkelingen: nanotechnologie, kwantumfysica,
computerkunde zullen zorgen voor alternatieve energiebronnen, voldoende
voedsel en gezonde leefpatronen. We zullen volwassen worden. Hoop ik.
Jong talent
Hij was pas 16 jaar oud, Giovanni Battista Martini, toen hij
zijn beloften deed als Franciscaan. Hij had al een gedegen muzikale
opleiding achter de rug, gegeven door zijn vader die vioool speelde.
Hij was nog maar negentien toen hij kapelmeester werd van de Basilica
van San Francesco in Bologna. Zijn composities waren al bekend en hij
ging les geven in componeren. Martini was een bezeten verzamelaar van
muziekliteratuur en hij bezat een enorme muzikale bibliotheek van
17.000 delen. Hoe kwam hij daaraan? Geld had hij niet. Hij liet zich
waarschijnlijk betalen door leerlingen in boeken en manuscripten. Ook
bewonderaars stuurden hem boeken. Nu is de rijke verzameling te vinden
in de Internationale Muziekbibliotheek van Bologna in het prestigieuse
Palazzo Sanguinetti.
Leopold Mozart vroeg zijn advies met betrekking tot zijn zoon Wolfgang
Amadeus.
Mozart en zijn vader bezochten Bologna twee maal. Zij werden hartelijk
welkom geheten door de hertog in Villa Pallavicini. Zij bleven drie
maanden en zochten aansluiting bij de artiesten en wetenschappers van
Bologna. De jonge Mozart was veertien jaar. Martini moet zijn jeugdig
talent hebben herkend. Mozart deed een moeilijk examen in de Accademia
Filarmonica en werd geaccepteerd als nieuw lid, hoewel men eigenlijk
twintig moest zijn. Is hij door Martini geholpen? Zelfs met het examen?
Er is enige mysterie rond de vereiste composities. Er zijn drie versies
met nogal wat verschillen. Vader Leopold moest in de bibliotheek
wachten tot zijn zoon na vele uren naar buiten kwam
Het zou Wolfgangs enige examen blijven.
Hoe lang nog?
In de Santa Maria dei Servi zaten maar negen mensen toen de
priester naar voren schuifelde, maar hij droeg het evangelie voor met
opvallende voordrachtskunst, stembuigingen en dynamische verschillen en
ook de consecratie werd met de nodige dramatiek gebracht. Wat zou het
leuk zijn om een flash mob te organiseren, zodat de kerk uitpuilde van
jonge mensen die met veel enthousiasme de mis volgden, de priester
gehoorzaam antwoordden en de gewenste liederen zongen. Wat zou die
priester opkijken! Zou hij nog meer zijn best doen?
Na de mis kwam hij in min of meer gewonen kleding het ijzeren hek voor
het altaar sluiten. Hij maakte een praatje met een bezoeker en leek
daarbij zeer empathisch.
Bij de offerande kwam een man langs, die we eerst voor een bedelaar
hielden, met een rieten mandje, afgedekt met een blauwe stof die een
opening vrij hield waardoor je ongezien geld kon werpen. Hij droeg een
soort campingbroek die hij steeds moest ophalen.
Achter de Oratorio di Santa Cecilia zagen we een lange rij mensen staan
voor een smalle doorgang. Even verderop kwamen ze naar buiten met een
plastic bord met eten. Christelijke charitas.
In het Oratorio zagen we hoe Cecilia werd onthoofd: eerst zat haar
hoofd nog vast aan haar lichaam en keek ze moedig omhoog, even later -
ja er wordt geschilderd als in een film - ligt haar hoofd met een
vertrokken mond op de grond. Het bloed spuit uit de hals. Op een
volgend fresco brengt men haar naar een tombe. Haar hoofd lijkt er met
moeite weer opgeplakt.
Maar nee, we zagen het helemaal fout: op het fresco werden twee mannen
onthoofd. Niks film. De eerste is haar bedoelde bruidegom, Valerian,
die zich na de mededeling van Cecilia dat ze maagd wilde blijven,
bekeerde tot het christendom en bij het zoeken van lichamelijke resten
van martelaren, die begraven moesten worden, opgepakt werd door
Romeinse soldaten (3de eeuw). Hij en zijn vriend Tiburtius werden
onthoofd. De beul slaat met veel kracht en vakmanschap zijn zwaard. Pas
later werd Cecilia gedood, eerst door hitte, maar dat lukte niet, later
door haar hoofd af te snijden. Dat lukte ook niet zo goed. Uiteindelijk
bloedde ze dood. Gedurende al die tijd zong ze. Vandaar patrones van de
muziek, denkt men.
Onthoofdingen
Heb je net allerlei grote en mooie kerken in Bologna gezien,
kom je in de Santa Maria Maggiore in Bergamo en die overtreft alles.
Maar nu over allerlei onthoofdingen. Tekeningen van Lotto van het Oude
Testament zijn verwerkt tot grote afbeeldingen met houten inlegwerk En
daar zien we inderdaad een stripverhaal. Rechts komt de kleine David
aangelopen met krijgslieden om zich heen. Hij daagt de reus Goliath uit
en werpt even verderop een steen die precies op zijn voorhoofd komt. De
reus valt en even verder snijdt David zijn hoofd van zijn lichaam.
Op een andere plaat zien we hoe Judith het hoofd van Holofernes
afsnijdt.\u8232 \u8232 En dan is er nog een houten beeldhouwwerk van de
vijftiende eeuw (anoniem), dat laat zien hoe Santa Grata een hoofd op
haar arm draagt. Het hoofd is van Alexander, een Romeinse soldaat die
gevangen werd genomen in Bergamo wegens zijn christelijk geloof. Hij
ontsnapte en vluchtte naar Milaan, maar daar werd hij herkend en
opgepakt. Hij vluchtte opnieuw, nu naar Como, maar het hielp niet. Hij
werd teruggebracht naar Milaan en zou onthoofd worden. De arm van de
beul verstijfde echter in de lucht en hij belandde met hoofd in de
gevangenis. Weer wist hij te ontsnappen, kwam weer in Bergamo en vond
bescherming bij een hoge heer, die zei dat hij binnen moest blijven,
maar Alexander ging de straat op om te preken. Natuurlijk werd hij weer
opgepakt en nu lukte de onthoofding wel. Waarom? Had God er genoeg van
of vond hij dat nu wel duidelijk was dat Alexander een heilige was en
rechtstreeks naar de hemel mocht? De IS-strijders vandaag hebben genoeg
aan ÈÈn welgemikte kogel of een bom of raket. De beloning is dezelfde,
al spreekt het christendom niet over hoeri's.
Maar wie is die Santa Grata en waarom draagt zij zijn hoofd? Zij was
een soort niet-commerciÎle begrafenisondernemer in dienst van de
christenen. Zij verzamelde de resten van martelaren voor een
ordentelijke begrafenis.
Wat is er gebeurd met de hoofden van Goliath en Holofernes?
>Variaties
Er zijn tientallen clavecimbels, clavichordia en merkwaardige
instrumenten als organo da tavola, portativo, organo e regale. Al die
instrumenten lijken op elkaar, maar er zijn evenveel variaties, net als
kerken op elkaar lijken, maar een eindeloze variatie vertonen. Gothiek,
barok, omvang, zijaltaren, meubilair, schilderijen; je vindt overal een
Sebastiaan, een Rochus en natuurlijk vele Maria's met kind, maar altijd
net even anders.
Ook de Italiaanse steden zijn gelijk en verschillend, dezelfde rommel,
schoongemaakte centra, winkels, eetgelegenheden, pizza's, pasta's,
beelden van militairen of heiligen, boekhandels, ijswinkels, bedelaars.
In Bologna veel studenten, veelal morsig, allemaal met smartphones. Ze
lopen kijkend en bellend door de straten. Op de Piazza Verdi veel
zittende groepen, rokend, drinkend. Sommigen wonderlijk uitgedost omdat
ze een graad gehaald hebben, verkleed als engelen of nimfen. Soms een
bord voor en achter waarop staat dat ze geslaagd zijn. Ze worden soms
meegesleept door vrienden of studiegenoten, werpen hun vleugels af
omdat ze te dronken zijn. De meisjes hebben vaak spijkerbroeken met
gaten. Enkele meisjes zijn mooi en duurgekleed.
Dominic Guzman kwam in januari 1218 in Bolgna. Hij werd
getroffen door de vitaliteit van de stad en begreep het belang van de
universiteitsstad voor zijn evangelische missie. Hij bouwde een kerk,
later een grotere en schreef de eerste hoofdstukken van zijn orde. Hij
werd in 1221 begraven achter het altaar van de San NicolÛ. Zijn
Dominicanen maakten de kerk weer groter en dat werd de basiliek van de
heilige Dominic. Zijn resten verhuisden naar een zijvleugel, maar er
kwamen zo veel pelgrims dat het geheel werd uitgebouwd gedurende vijf
eeuwen. De beroemde kunstenaar Pisano maakte beelden die zijn leven
uitbeeldden. In de achttiende eeuw kreeg de kerk zijn barokke karakter,
betaald door de Dominicaanse paus Benedictus XIII. Er zijn beelden te
zien van onder andere Michelangelo en Filippino Lipi. De jonge Mozart
speelde orgel in de rozenkapel tijdens zijn bezoek aan Martini.
Voor de kerk staat een beeld van de heilige op een hoge zuil. Aan de
zijkant Maria op een zuil met rozenkrans, die Dominic invoerde. ( Een
zelfde verhaal kun je vertellen over de San Francesco in Bologna, met
natuurlijk de nodige variaties. )
De-schrijver-geeft-commentaar
We zijn al in het tweede deel van de roman 'Portret van een
dame' van Henry James en we hebben Isabel leren kennen als een
intelligente jonge vrouw uit Amerika die door haar tante naar Engeland
is gebracht en die aan het eind van het eerste deel via Florence in
Rome is aangekomen. Zij ontmoet daar een rijke Lord met een
ontzagwekkende reputatie, die uit liefdesverdriet een lange reis heeft
gemaakt en nu op de terugreis is naar Engeland. In Rome blijf je niet
enkele dagen. Hij heeft Isabel in Engeland ten huwelijk gevraagd, wat
nogal opmerkelijk is, omdat zij een onbemiddeld meisje was, maar zij
heeft hem afgewezen, omdat ze voorlopig onafhankelijk wil zijn. Wel
bewondert ze hem en is hij haar sympathiek. Inmiddels is ze schatrijk
geworden door een onverwachte erfenis. Een Amerikaan die haar is
gevolgd naar Engeland, ondanks het feit dat zij hem min of meer is
ontvlucht, houdt eveneens vol. En dan is er nog een Amerikaan in
Florence, Osmond, die haar het hof maakt.
Wij hebben Isabel leren kennen, ook haar binnenwereld. De schrijver
heeft weliswaar een auctorieel standpunt ingenomen, maar zijn focus is
vooral gericht op de mooie jonge vrouw.
Het tweede deel begint als Lord Warburton hoort dat ze naar een opera
is gegaan en besluit haar te zoeken. De scËne speelt zich af in een
tweederangs theater. 'Nadat hij enkele rijen loges had afgespeurd zag
hij in een van de grootste van deze bakken een dame die hij moeiteloos
herkende. Juffrouw Archer (dat is Isabel) zat met haar gezicht naar het
podium en gedeeltelijk verborgen achter het gordijn van de loge; en
naast haar, achterover geleund in zijn stoel, zat meneer Gilbert Osmond
(uit Florence).' Dat moet pijnlijk voor hem zijn. Uiteindelijk besteedt
Isabelle minder aandacht aan hem en hij vertrekt, teleurgesteld en
boos: 'en liep huiswaarts, zonder de weg te weten, door de kronkelende,
tragische straten van Rome, waar groter leed dan het zijne was gedragen
onder de sterren.' Daarna krijgen wij de discussie tussen Isabel en
Osmond te lezen. De gesprekken zijn intelligent en het verhaal is nooit
redundant.
De schrijver mengt zich vaak expliciet in zijn verhaal. Op de tweede
dag na het bezoek aan de opera ontmoet Isabel haar Lord opnieuw in het
museum van het Capitool. Hij neemt bedroefd afscheid van haar.
'Ze ging ten midden van deze figuren zitten, terwijl ze hen vaag bekeek
en haar ogen liet rusten op hun mooie lege gezichten; en ze luisterde
als het ware naar hun eeuwige stilte. Het is onmogelijk, tenminste in
Rome, om een groot gezelschap Griekse beelden lang te bekijken zonder
te worden aangedaan door hun nobele rust, die, als bij het sluiten van
een hoge deur voor een plechtigheid, de grote witte mantel van vrede
langzaam op de ziel neerlaat. Ik zeg vooral in Rome, omdat de Romeinse
lucht een exquis medium is voor zulke indrukken.'
Vaderlandsliefde
De patriot J.H.Swildens schreef in 1783 'Aan de Amsterdamsche
burgers op hoop van vrede', waarin Amerika aan de Republiek ten
voorbeeld wordt gesteld: 'O, zie Amerika!... en zou een Burger vraagen,
/ Zo 't nog de vrijheid geldt, wat ieder nog moet waagen? / Daar ieder
sneven durft, wordt niemand overheerd.'
Mr. Johan Hendrik Swildens, was Limburger van geboorte, maar
studeerde aan de Groningse hoogeschool. Hij ging naar Petersburg om
daar carriËre te maken, maar dat lukte niet. Op zijn terugreis komt hij
in Berlijn en verblijft daar enige tijd. Hij beweegt zich in kringen
van vrijmetselaars. Hij zet zich in voor volksopvoeding door
volksonderwijs. Hij schrijft boekjes voor het leesonderwijs van
kinderen in de hoop dat zij op den duur begrijpen 'dat 's Lands
onderhoud en defensie de eerste en gewigtigste zaaken zijn'.
Hij werd benoemd tot hoogleeraar te Franeker. In 1779 verscheen
'Bardietjes'. Swildens zegt in het Voorbericht, dat hij in Berlijn een
vertaling van Anacreon in handen kreeg en dat hij werd getroffen door
'eene eenvoudigheid en schoonheid, waarvan wij in onze taal naauwlijks
eenig voorbeeld hebben'. Overigens had hij bezwaar tegen de luchtige,
ontuchtige en ironische inhoud van de gedichten. Daarom maakte hij
gedichten in eenvoudige taal, maar met als onderwerp vaderlandsliefde
en volksopvoeding.
Rijmelarij
Rijmelarij van Olivier Porjeeri (1736-1818) rustend predikant van
Alkmaar: 'o Tuinsalaadje! / Beur 't Kruintje in top; / o Lindenblaadje!
/ Zwel uit uw Knop; / o Boerenboontje! / Kruip, Kievits zoontje / Kruip
uit den dop.'
DaarvoÛr Jacob Cats: ' OP een soete Meye-nacht\ Daphins op
sijn Liefje dacht; Al was heel de cudd' in rust, Slapens hadd'hy geenen
lust. Opte wegh was gheen gheril, Vee en honden laghen stil, En de
voghels al-te-mael; Maer alleen de Nachtegael,
Jan Kal (1946-heden): 'O Spaarnestad, denk niet dat ik je
slijm, / omdat ik er nu eenmaal ben geboren. / Als ik de damiaatjes aan
moet horen, / val ik van pure wanhoop haast in zwijm.'
En Joost Zwagerman uit Alkmaar: 'de nacht blaast dwingend alle
lichten aan / het zwart sproeit duizendvoudig kleuren / de fonkelingen
trekken dichters aan / die voorzien wat staat te gebeuren'
Oorlog en poÎzie
Het Leids Dichtgenootschap 'Kunst wordt door Arbeid verkregen'
loofde in 1776 een prijs uit voor het beste gedicht over 'De invloed
der Dichtkunst op het Staetsbestuur'.
Willem Bilderdijk, die het liefste soldaat was geworden, maar dat ging
niet vanwege een chronische ontsteking aan de linkervoet, die hem van
zijn zesde tot zijn zestiende jaar aan kamer en huis bond, ging aan het
werk.
In 1776 ook, hij was twintig, werd hij boekhouder op het kantoor van
zijn vader. Met tegenzin maakte hij vier jaren vol. Hij was vooral
bezig met de Latijnse dichters. Hij had Horatitus' opwekking goed
begrepen: 'vox exemplaria Graeca / Nocturna versate manu, versate
diurna' (dag en nacht moet je met je hand door het werk van de Grieken
gaan).
Hij werd door Leiden met de gouden erepenning bekroond.
Wat was volgens hem de invloed van de dichtkunst op het
staatsbestuur? Of was het toch eerder een lofzang op de natiestaat, de
Bataafse republiek, beter dan Engeland of het vuige Frankrijk? Zijn lof
is overdreven en leugenachtig: ' Wie toont mij dit Gemeenebest, Waarop
mijn staarend oog zich vest, Ten voorbeelde aller volken? Waaruit de
snoode Dwinglandij, En yverlooze slavernij Verbannen zijn naar 't
diepst der Acheront'sche kolken? Waar nooit de roofzieke Eigenbaat,
Gewoon de Rijken te ondermijnen, Haar kromgespitste klaauw in slaat?
Waar Nijd noch Twist verschijnen? Die Staat, steeds onafhangklijk vrij,
Erkent geene Opperheerschappij, Dan die van recht en reden. Daar geeft,
van haar' verheven' Throon, De Wet, de Wet-alleen gebo'en, Door geen
losbandigen moedwillig te overtreeden. De Rijksstaf, aan haar zuivre
hand Door geen geweld of list te ontwringen, Wordt nimmer strafloos
aangerand Van wederspannelingen. Wie vraagt nog of het Staatsbewind D'
onschatbren invloed ondervindt Van Dichtkunsts alvermogen; Daar zij
alleen de heilge Wet Ten hoogen Zetel heeft gezet, En Themis nederwaart
gelokt van 's Hemels boogen? Ja, 't is uw invloed, zuivre Maagd, Die al
die deugden kan verwekken, Daar 't vrij gewest zijn' roem op draagt,
Die 'k maalde in flaauwe trekken.
Verderop blijkt dat Bilderdijk vooral de krijgsmacht en de
dapperheid bezingt. Hij is dan toch de gemankeerde soldaat. Het is
volgens hem de taak van de dichtkunst de strijders moed en trouw in te
spreken.
Zou Zijlstra van de VVD dan wel wat geld over hebben voor de literatuur?
Lezen en empathie
De lezer van een roman heeft mededogen met de tragische
romanfiguur, omdat hij weet dat hij zich net zo ongelukkig zou voelen
als de romanfiguur als hij in gelijke omstandigheden verkeerde, of net
zo gelukkig als de verliefde romanfiguur. Tegelijkertijd kan de lezer
afstand nemen. Zijn identificatie is nooit totaal. Dat is in het
alledaagse leven wat moeilijker. Juist de mix van empathie en afstand
maakt het lezen van romans tot een geschikte wijze van morele
opvoeding. De lezer wordt niet opgejaagd door onmiddellijke
keuzemomenten. Hij kan de situatie rustig overdenken en heeft evenmin
voor- of nadeel van zijn overwegingen. De stijl van het verhaal
verleidt tot een bepaalde stijl van denken: niet schematisch,
filosofisch of structureel, maar persoonlijk, bloedwarm, hatend of
liefhebbend en in elk geval betrokken.
Natuurlijk is de gevoeligheid en de bereidheid van de lezer van belang.
De tekst zal niet automatisch tot herkenning, meegevoel leiden. Een
lezer kan ook met onbegrip reageren. En het is ook duidelijk dat een
zorgvuldige leestraining van jongs af aan van belang is, waarbij de
opvoeder niet ontgoocheld moet worden, omdat groepen leerlingen hun
identificatiemodellen op een andere, niet minder effectieve, wijze
zoeken en vinden: musici, sporters, filmsterren.
Armoede
Peter van Lier (1960) ( dichter, filosoof; PoÎzieprijs Vlaamse
Gids, Jan Campertprijs) is ÈÈn van de slachtoffers van de VVD-politiek
van Zijlstra. De bezuinigingen op het gebied van de kunsten en de
minachting die kunstenaars moesten ondergaan, begon in 2013.
In 2012 had Peter nog een (gering) inkomen met zijn gedichten en ander
schrijfwerk. Literaire bladen verdwenen, waardoor zijn gedichten niet
meer of nauwelijks geplaatst werden. Een museumtijdschrift waarvoor hij
een column schreef, hield op te bestaan. Zijn uitgever wilde zijn
essay-bundel, waaraan hij jaren had gewerkt , niet meer uitgeven. Niet
populair genoeg. Ook een dichtbundel bleef onuitgegeven. Dat lag niet
aan de kwaliteit, maar aan het verwacht gebrek aan kopers. Vroeger
subsidieerden populaire boeken de boeken waaraan lezers nog moesten
wennen.
Een gevoel van onzekerheid overviel de dichter. Waarom nog
schrijven als men er geen kennis meer van neemt? Overigens realiseerde
hij zich heel goed dat zijn situatie nog rooskleurig was in
vergelijking met die van een Spaanse schrijfster die 'na een armoedeval
met haar kinderen uit huis werd gezet'. Zij moest voortaan met haar
kinderen leven van een voedselbank.
Peter besloot zes weken te gaan 'wonen' in de tentoonstellingsruimte
van NOK 6 in Beetsterzwaag. Zouden de daar aanwezige kunstwerken van
kunstenaars die het ook moeilijk hadden, hem de inspiratie terug kunnen
geven? Hij ging twintig korte essays schrijven over de kunstwerken en
ging daarbij van zwart naar kleur.
Deze columns werden op 4 oktober 2015 gepresenteerd in de galerie,
waarbij twee kunstenaars reageerden op de over hun werk geschreven
columns. Het boekje kreeg de treffende naam 'De voedselbank', omdat de
kunstwerken het geestelijk voedsel boden dat Peter weer moed gaf.
Niet-populair
In Weener, net over de grens, staat een grote kerk,
evangelisch-reformatorisch, met een prachtig Schnitger-orgel. Daarop
speelt Pieter Dirksen, beroemd organist-clavecinist. Boven de deur
staat 'O Mensch gedenk der ure des Doods', in een taal die wel erg op
Nederlands lijkt. Vandaag hebben we in het nabij gelegen Papenburg op
de druk bezochte middeleeuwse markt mensen horen praten in platduuts en
we hebben teksten gelezen in Leer, in de Altstadt, die ook voor ons
gemakkelijk te begrijpen zijn. Er liepen veel mensen.
Terug naar Weener: er is zonlicht door de ramen, daarachter de stam en
takken en het groen van de bladeren. Toch gaat om 17.30 uur het licht
aan, want het is al herfst. Pieter speelt een toccata in d en uit het
Orgelb¸chlein o.a. 'Jesu meine Freude' en 'Alle Menschen mussen
sterben'. Het is verrassend hoeveel verschillende klanken en sferen het
orgel kan laten klinken.
Op een bord links en rechts van de preekstoel staat 1 Kon 19. Dit is de
tekst 'Elia ging weg van de Horeb. Toen hij Elisa, de zoon van Safat,
aantrof was deze aan het ploegen. Ze waren aan het werk met twaalf span
ossen; Elisa liep achter het twaalfde span. Elia liep op hem af en
gooide zijn mantel over hem heen.' Elisa gaat met hem mee, maar wil
eerst afscheid nemen van zijn ouders. Elia zegt dat hij moet doen wat
hij niet laten kan en Elisa slacht zijn runderen en braadt het vlees op
het houten juk en geeft het aan zijn knechten te eten. Daarna gaat hij
met Elia mee en wordt later zijn opvolger.
Wat heeft de dominee gepreekt? Dat wij geroepen worden en moeten
volgen? Daarna las hij Psalm 84, de verzen 1tot 3 en 6, waarin iemand
vraagt om hem te behoeden voor de listen van boze mensen: 'Verberg mij
voor de listigheden'. En voor den heimelijken raad Der bozen, die,
geneigd tot kwaad, Oproerig in hun doen en reden, Steeds onrecht
smeden.'
Je moet dus niet naar iedereen luisteren. Het volk zong 447: 'God gaat
zijn ongekende gang vol donk're majesteit, die in de zee zijn voetstap
plant en op de wolken rijdt.' en 391: 'Wij mensen, arm en zondig,
onmachtig en onmondig, wat denken wij dan wel? Of wij ons al vermeten
te menen iets te weten, 't is maar een droom, een schaduwspel.' en toen
las de dominee Psalm 68, vers 7 en 9. 'Gelijk een duif, door 't
zilverwit En 't goud, dat op haar veedren zit, Bij 't licht der
zonnestralen; Ver boven andre vooglen pronkt, Zult gij, door 't
Goddlijk oog belonkt, Weer met uw schoonheid pralen. Wanneer Gods
onweerstaanbre hand De vorsten uit het ganse land Verstrooid had en
verdreven, Ontving zijn erfdeel eedler schoon, Dan sneeuw, hoe wit zij
zich vertoon', Aan Salmon ooit kon geven.'
Dominee heeft het allemaal zorgvuldig bij elkaar gezocht. We
zagen de gelovigen na de dienst voor de deur afscheid nemen. Hoeveel
waren het er? Dertig of iets meer?
Tenslotte speelt Pieter Dirksen van Frescobaldi Cembalowerke aus 'Primo
Libro di Toccate'. De kerk is groot en de veertig luisteraars laten dus
veel lege ruimte zien. Deze muziek is niet populair.
Schouwburgpubliek
Van Effen vertelt dat tussen de bedrijven in de schouwburg een
vrouw rondliep met een kan en glazen, terwijl ze riep: 'Motje hier ook
bier?', terwijl een kerel riep: 'Belieft er ook iemand van boekjes
gediend te wezen?' Tijdens het spelen zat het publiek, zoals nu in de
bioscoop, noten te kraken. Vervelender was dat bij de opkomst van een
acteur commentaar werd geleverd, zoals nu bij de tv: 'O, dat is die
acteur uit 'Aran en Titus'.
Men schold acteurs met 'lelijke' rollen uit, zoals bij de poppenkast.
In 1762 wordt geklaagd over de gasten van een bruidspaar die veel
lawaai maakten. Van een tienstuiversplaats boven viel een glas met
drank naar beneden. Men gooide ook schillen van noten en appels naar
beneden op de hoofden van deftiger toeschouwers.
In de negentiende eeuw was het niet veel beter. Het schouwburgpubliek
was minder deftig dan het concertzaalpubliek. Men nam baby's soms mee,
omdat men geen oppas had. Het publiek op het schellinkje schreeuwde en
vloekte. Men spuwde naar beneden, in de zogenaamde bak, die dan ook de
kwispedoor van het schellinkje werd genoemd. Uitgekauwde tabak, hoeden,
flessen en stukken glas kwamen naar beneden en zelfs eens een complete
man, dit tot verdriet vooral van degene beneden die hem opving.
Beginnende acteurs die soms hoofdrollen kregen die ze nog niet
aankonden, werden uitbundig uitgefloten. Toeschouwers sprongen wel eens
het toneel op als ze ergens niet mee eens waren. Zelf heb ik eind
twintigste eeuw meegemaakt hoe iemand uit het publiek luid zijn
ongenoegen kenbaar maakte over het spel. Actie Tomaat is nog niet zo
lang geleden. Sommige acteurs zijn toen voor de rest van hun leven
beschadigd.
Gefnuikt
De taalkundige Paardekoper, bekend van zijn eigenzinnige
grammatica en van zijn fonologische spelling, moest lang wachten voor
hij hoogleraar werd en 'dan alleen nog maar aan een dependance van de
Katholieke Universiteit van Leuven in Kortrijk' (citaat van Maarten
Klein en Gerard Verhoeven uit zijn levensbericht, Maatschappij der
Nederlandse letterkunde). Hij hoopte opvolger te worden van Van
Haeringen in Utrecht. Waarom lukte dat niet? Was hij te compromisloos,
te revolutionair en te eenzijdig en daarbij ook nog rooms katholiek?
De schrijfster Marijke Hˆweler voelde zich miskend. Ze werd
steeds maar beschouwd als tekstschrijfster voor Lurelei en Avro's
Mignon. Haar literaire debuut was 'Tranen van niemand' (1964): proza
gedichten en kleine verhalen. Het is vrijwel onopgemerkt gebleven. 18
jaar duurde het voor ze weer met een publicatie kwam: 'Van geluk
gesproken' (1982). Dat boek werd een succes. Het was niet eenvoudig
geweest om het uitgegeven te krijgen, Want bij de Arbeiderspers kende
niemand haar nog. Gerrit Komrij schreef:' dat zo'n lelijkerd zo goed
kon schrijven...' (Donald Trump had zijn voorgangers!)
Het boek werd verfilmd. Marijke zegde haar baan bij de VU als
psychologe op en schreef sindsdien elk jaar een of meer boeken, maar
het nieuwe was eraf. Men vond de boeken 'melig'.
Na 1994 werd het stil. Ze publiceerde pas weer in 2002: een novelle
'WeekendcafÈ'. De hoofdpersoon, een schrijver, kan niet meer tot werken
komen. Reden: jaloezie en rancune wegens het commerciÎle succes van
collega's als Connie Palmen. De schrijver vond haar werk
'autobiografisch gewauwel'.
Pas in 2005 schreef Marijke zelf een autobiografische roman, 'Over de
streep', die volgens Elsbeth Etty, aan wie ik dit alles ontleen, in
haar levensbericht in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse
letterkunde (2012-2013), de kroon op haar oeuvre is, 'haar rijkste en
intiemste roman'.
Koningslied
Toen Napoleon verloor in Waterloo, werd ons land weer
zelfstandig. Dezelfde mensen die bij zijn zegetocht blijdschap
huichelden en zich gedroegen als kruipende honden, begonnen nu op hem
af te geven en veroorloofden zich allerlei grollen over hem. De rector
van de Latijnse scholen te Haarlem, Mr. Jan ten Brink, droeg een
gedicht voor dat zo begon: 'Waarde vrienden! 't is dan zeker Nap is
eindlijk in de val... En een ieder vraagt nieuwsgierig, wat er van hem
worden zal? ' Een man uit het gezelschap bedacht volgens het lied de
volgende grap: men moest hem in een werkmanspak koffie, suiker en tabak
laten slepen, hem een suikerbiet in de handen geven om aan te zuigen en
hem dan te vragen: 'Is het niet lekker Nap?'
De oude admiraal van Kinsbergen schreef een wedstrijd uit ter
gelegenheid van de nieuwe koning: 500 gulden voor een volkslied. Het
werd " Wien Neerlands bloed door de aderen stroomt, Van vreemde smetten
vrij / / De godheid op haar hemeltroon, / Bezongen en vereerd, / Houdt
gunstig ook naar onze toon / Het heilig oor gekeerd."
Wat een kinderachtige lieden in die tijd! Maar, bedenk ik, luister naar
ons Koningslied. Het was veel duurder en veel idioter.
Fictie-en-werkelijkheid
Als de filmregiseusse niet kan slapen, of wakker wordt uit een
verwarrende droom over haar stervende moeder of over de clowneske
acteur die de nieuwe fabrieksdirecteur speelt in haar film en die de
Italiaanse taal moeilijk kan onthouden, stapt ze uit bed en schrikt,
want de vloer staat blank. Zij loopt op blote voeten door het water
naar de badkamer, die overloopt en grijpt in een kast naar oude kranten
om het water te laten opzuigen, pakt een emmer en een dweil, maar
begint machteloos te huilen. Dan begrijp je als toeschouwer dat dit
misschien ook een nachtmerrie is.
De regisseur van de film 'Mia Madre' laat je vaak in het ongewisse over
wat reÎel is of fictie. Ook met de tijd speelt hij. Zo zie je de
opgeruimde studeerkamer van de moeder, die lerares Latijn was: de
planken van haar boekenkast zijn leeg en de vloer staat vol
verhuisdozen. Wat moet er met al die boeken, al die kennis gebeuren?
Maar de moeder is nog niet dood en later in de film loopt de dochter
langs moeders bureau met de keurige stapeltjes Lucretius, Tacitus en de
woordenboeken. Als de moeder dood is komen er oudleerlingen langs die
vertellen hoe zij zich waargenomen voelden door de lerares, hoe ze zich
reÎel voelden. De lerares was er voor haar leerlingen. Haar dochter
krijgt het verwijt van haar minnaar, die ze wegstuurt, dat ze de mensen
van de crew alleen maar gebruikt voor haar film, dat ze anderen niet
ziet 'staan'.
De moeder helpt haar kleindochter met Latijnse vertalingen, zoals ze
haar dochter met raad en daad terzijde stond. Haar zoon heeft verlof
opgenomen om haar bij te staan. Zijn chef legt uit dat een man van zijn
leeftijd moeilijk weer aan een baan komt en hij antwoordt: 'Ik weet
het.' Wordt de man ontslagen? Biedt de chef hem aan nog langer verlof
te nemen? Het wordt niet duidelijk en het lijkt er ook niet toe te
doen.
De ijdele acteur wordt woedend na de zoveelste 'cut' en schreeuwt dat
hij genoeg heeft van de onwerkelijkheid van de film, dat hij wil leven
in de werkelijkheid.
Wat is de werkelijkheid? Dat de moeder stervende is en dat alle
medische handelingen alleen maar uitstel betekenen. De dochter wil niet
geloven dat haar moeder dood gaat, maar als het zover is, zoekt ze met
vrouwelijk realisme kleding uit voor de dode moeder, die deze moet
dragen in de kist. De zoon zit er intussen verslagen bij.
De moeder loopt weg uit het ziekenhuis, in slaapkleding. De
verpleegsters zien haar gaan en grijpen niet in. De moeder staat op
straat en steekt over een drukke autoweg. De auto's razen langs. Is het
een droombeeld van de moeder of een angstbeeld van de dochter?
De regiseusse zegt tegen haar acteurs: 'verdwijn niet te veel in je
rol, ik wil ook nog een acteur zien'. De acteurs begrijpen het niet en
zij geeft later toe ook nauwelijks te begrijpen wat ze bedoelt. Moeten
de acteurs laten zien dat de film fictie is en dat zij werkelijk zijn?
Literatuurgeschiedenis
Literatuurgeschiedenis is kunstgeschiedenis, zegt G.Kalff in
zijn voorrede tot de 'Geschiedenis der Nederlandschen letterkunde in de
16e eeuw'. Het boek is 126 jaar oud, antiek dus, maar in de
antiquariaten die ik heb bezocht, zeggen ze: 'Doe maar bij het oud
papier.'
Wat betekent die uitspraak? Literatuurgeschiedenis moet tonen langs
welke weg zich de kunst van het woord heeft ontwikkeld. Literatuur is
kunst en literatuurgeschiedenis moet tonen wat er is voortgebracht,
door wie en wanneer. De schrijver moet bepalen in hoeverre het
geschrevene tot het kunstdomein behoort.
Is er een objectieve maatstaf of alleen een subjectieve? Is zijn
waarheid de waarheid of moet hij toegeven dat hij bepaalde werken mooi
of lelijk vindt, waardevol of waardeloos?
Ook als anderen het niet met hem eens zijn, zal hij zijn beschouwing
toch de juiste vinden. Zijn smaak, die gevormd is door een uitvoerige
leeservaring is de hoogste rechter. Op deze wijze beschouwd kan
literatuur geschiedenis geen wetenschap zijn. Toch moet de beoefenaar
verschijnselen waarnemen, vergelijken, ordenen, rangschikken. Hij moet
inductief en deductief te werk gaan. Hij moet analyseren, combineren en
hypothesen opstellen, Zoals in elke wetenschap. Moet hij ook wetten
vinden? Hij kan regelmatigheden vinden.
Zijn esthetische wetten nog niet ontdekte natuurwetten? Is de
gulden snede zo'n wet? Is de reeks van Fibonacci niet terug te vinden
in gedichten?
Het is uiteraard gemakkelijker wetten te vinden in de stoffelijke
wereld. De geestelijke wereld is ingewikkelder en geheimzinniger.
Literatuur staat niet op zichzelf. Zij is een uiting van menselijke
gedachten-en gemoedsleven. Wat is het verband tussen literatuur en de
maatschappij, tussen de persoon van de schrijver en zijn werken?
Waardoor zijn de kunstwerken geworden wat zij zijn? Men moet beginnen
te zoeken naar de gegevens die een antwoord kunnen geven op de laatste
vraag. We zullen wel nooit in dit stadium komen dat alle gegevens
bekend en helder zijn. Men moet dan toch maar beginnen en bereid zijn
de gevonden resultaten te onderwerpen aan nieuwe gegevens. In de
natuurkunde - denk aan de wetten van de zwaartekracht - is het niet
anders.
Stilte
Net als mevrouw Mann zorgde Kitty van Vloten er voor dat haar
man, Albert Verwey, ongestoord kon werken in zijn 'laatste kamer'. Ze
kregen zeven kinderen, maar als vader werkte kon je een speld horen
vallen, zo wil men geloven. Kitty was intelligent en creatief en zij
was Alberts grote geluk. Hoe zou hij anders geslaagd kunnen zijn als
dichter, tijdschriftleider, wetenschapper, hoogleraar, Vondelkenner?
Albert was de zoon van een meubelmaker, die zijn talentvolle zoon de
HBS gunde. Daar kreeg hij les van een enthousiasmerende leraar
(Doornbosch) samen met andere latere Tachtigers. Door de literatuur
kwam hij in contact met de dochter van Van Vloten. Een andere dochter
trouwde met Van Eeden. Frederik en Martha scheidden nadat hij al haar
geld had gestoken in zijn kunstenaarskolonie in het Gooi en met zijn
tweede vriendin was gaan samenwonen. Ook de derde zus had een
ongelukkig huwelijk met de schilder Witsen. Hun vader was een geleerd
man, hoogleraar en Spinozakenner, die dankzij zijn vrouw een vermogen
erfde. Hij was een vrijdenker, die zijn dochters de vrijheid van zonen
gunde. Terwijl de jonge Henriette van der Schalk stijf gearmd met een
gouvernante door de duinen liep, fladderden de zusjes Van Vloten vrij
met wapperende rokken door het zand. De intelligente en creatieve
meisjes waren zeer gewild in de kunstenaarskring van Tachtig. Helaas
werd ook Kitty opgesloten in het huwelijk en moederschap, maar
waarschijnlijk in haar geval met vanzelfsprekende goedkeuring.
Ondertussen zat Albert in zijn studeercel te werken. Ze woonden in een
prachtig huis in Noordwijk, Villa Nova, met uitzicht op de duinen en
het bloeiende land daarachter.
Albert schreef: 'In de Laatste Kamer\ / Kindren die zich zacht
bezinnen\ Wonen in de laatste kamer. Elk geluid klinkt aangenamer / Dan
in de open lucht, hierbinnen. / Voorplein, open gang van zuilen,\
Daaraan grenzende vertrekken,\ Vangen klanken die er wekken\ Wie zich
schuilend niet verschuilen;\ / Liggen, hoe omgrensd ook, open\ Tot het
meespel met de menigt,\ \ Die zich scheidt en zich vereenigt\ In de
hartstocht van haar loopen.\ (...)\ Doch de kindren in de laatste\
Weggebouwde kamer hooren\ Niets dat hun gepeins kan storen,\ Nergens
klank die luid weerkaatste.\ (...)\ '
De kinderen zijn de scheppers van nieuwe teksten,
kloosterlingen, monniken in hun cel.
De hond van Jongejan
Ze was in de steek gelaten, mooie Carla. Alle jongens liepen
achter haar aan in de winderige stad aan zee, maar zij koos een
jongeman die haar in de steek liet. Hij vertrok enige tijd naar het
buitenland, zij wachtte geduldig op zijn terugkeer, schreef brieven,
ontving enkele brieven terug waarin niet stond dat hij kennis had
gemaakt met een meisje op wie hij echt verliefd werd. Toen hij
terugkwam, stond ze op Schiphol met bloemen. Hij durfde nog niet te
vertellen dat er een ander was, maar een paar weken later moest hij
wel, omdat ze vroeg waar zijn verkoeling vandaan kwam. Ze zat huilend
op de stoep van zijn huis, maar zijn moeder had opdracht gekregen de
deur niet te openen.
Ze wilde niet meer eten en vermagerde gevaarlijk. Haar moeder liet de
dokter komen en die zei dat het misschien raadzaam was haar een hond te
geven. Hij wist wel een jong nest met puppy's. Haar vader riep: 'Een
hond? In mijn huis geen hond!' Maar haar moeder zei: 'Weet je nog hoe
blij je was toen je dochter geboren werd? Wil je haar zien sterven?'
'In mijn huis geen hond!'
'Als je bramen plukt, krijg je schrammen.
'Waar slaat dat nou weer op? Als die hond hier komt, ga ik weg.'
De hond kwam en Carla werd weer een beetje gelukkig.
Haar vader bleef zes weken weg.
Toen hij terugkwam ging de hond onmiddellijk aan zijn voeten liggen.
Hij duwde hem opzij, maar de hond kwam terug. Zes weken later waren ze
onafscheidelijk. De hond was altijd in de viswinkel en aan het eind van
de dag liep hij voor de vader van Carla uit, zodat Carla wist dat haar
vader er aankwam, meestal met verse vis, die haar moeder moest bakken.
De hond kreeg lekkere hapjes. Als de vader van Carla naar de visafslag
ging, liep de hond hem vooruit en de andere vissers zeiden: 'Daar komt
Jongejan, zijn hond is er al.'
Droom en realiteit
Walter Scott heeft ergens gezegd, volgens Potgieter, die ik
hier volg, dat de uitgevers van boeken de enige handelaars ter wereld
zijn, die een kat in de zak kopen. Zij weten immers niet of het boek
dat zij gaan uitgeven een verlies- of winstpost wordt.
(Dat geldt overigens ook voor een nieuwe varkensstal, een nieuwe fiets
of het pootgoed dat de boer koopt.)
Vaak hebben de uitgevers geen verstand van literatuur of maar een
beetje. Ze hebben soms intuÔtie: dit wordt een bestseller. En of dat zo
is of niet, moeten ze dan toch afwachten.
Zo Arnold Willis uit Rotterdam in 1716. Op een zoele zomerachtermiddag
knapt hij een uiltje. Voor hem op tafel ligt een drukproef van een
dichtbundel. Op de tafel ook een leeg wijnglas en een lege fles.
Een jongeman treedt binnen, blozend, boers. Hij durft de uitgever
nauwelijks wakker te kuchen. Hij kijkt naar de drukproef. Dat zijn zijn
verzen. Waren ze zo vervelend? Of was het de wijn? Eindelijk is de
uitgever wakker. Schuchter zegt de jonge dichter, Hubert Korneliszoon
Poot, dat ze er toch eens over moesten spreken, maar de uitgever roept:
'Spreken, man! Wat valt er over te spreken? Ik heb een paar verzen van
u uitgegeven. Veel heb ik er niet aan verdiend. U bent geen bekende
dichter!'
'Ik verlang ook niet veel', zegt Poot.
'Vriend', zegt Willis, 'het is niet mijn gewoonte een voorschot te
geven. Je kunt wat exemplaren krijgen, een half dozijn, 25 desnoods. Zo
veel verwachting heb ik niet van uw werk.
'Nee', zegt Poot, 'ik hoef er maar een paar. Ik wil graag een folio
bijbel voor mijn vader, die de kleine letters van zijn eigen bijbel
niet meer kan lezen.'
'Die heb ik niet.'
'Maar ik weet een mooi exemplaar te koop voor vier dukaten. Geef mij
die.'
'Vier dukaten!? Een, twee, drie, vier? Hoe moet je daar aankomen?'
Maar daar gaat de winkelbel. Er komen twee deftige heren binnen, een
oude en een jonge heer. De oude is al 70, maar hij heeft heldere ogen
en beweeglijke handen.
De uitgever leest een gedicht van Poot voor, 'De maan bij Endymion'. Al
gauw blijkt het gedicht in de smaak te vallen, al leest de uitgever het
beroerd voor. Poot grijpt in en vraagt of hij mag lezen. Nu zijn de
heren enthousiast en zij nodigen de dichter uit hen thuis op te zoeken.
Jammer, want zij verpesten later de natuurlijkheid van Poot met
mythologische opsmuk. Maar goed, ze zijn nog niet weg of de uitgever
roept zijn vrouw om wijn.
'Wijf, hoor toch, de ridder Van de Werf heeft Poots minnedichten mooi
gevonden!' Hij scheept de jongeman uit Abtswoude vervolgens af met een
grootmediaan bijbel. Poot durft niet te protesteren. Te paard rijdt hij
naar huis en denkt: 'De rozen in de wereld groeien\ Aan dorens van
verdriet.'
Misgunnen
In het verhaal 'In another country' van David Constantine
staat, anders dan in de film '45 jaar', niet de vrouw, maar de man
centraal. Hij is een oude man, van 1920 of daaromtrent. In de film is
hij van 1940 ongeveer.
In het verhaal is de jonge man met zijn geliefde, joodse,
Katya via Duitsland naar ItaliÎ getrokken, nogal onbezonnen of
onverantwoordelijk. Van Hitler naar Mussolini, zonder geld en Katya is
zes weken zwanger. Nu na vijftig jaar ligt zij in het ijs met een
vrucht van zes weken in haar buik. Mr. Mercer, zo wordt hij steeds
genoemd in het verhaal, is door de brief geheel van slag. Hij vertelt
zijn vrouw alles en meent dat hij haar destijds ook al op de hoogte
heeft gesteld. EÈn ding heeft hij niet verteld, heeft hij nooit iemand
verteld, heeft hij als een geheim in zichzelf opgesloten, als in ijs:
dat Katya zwanger was. Hij zoekt een Duits woordenboek, een atlas, een
medisch handboek om te zien hoe de vrucht er uit zou kunnen zien.
Uiteindelijk zoekt hij zijn bergschoenen, zijn rugzak, geld en gaat op
weg, maar hij komt niet verder dan het huis van een buurvrouw die hem
tien minuten ziet staan en ongerust wordt: hij staat daar absent,
betraand.
Er is geen sprake van een huwelijksfeest. De filmmaker heeft
het verhaal gelezen en hij heeft waarschijnlijk gedacht: zo veel jaar
samen en wat betekent het?
Hij heeft zijn script gemaakt. Hij heeft het huwelijksfeest bedacht, de
hond waarmee Kate steeds wandelt, de bypasses, het vroegere werk van de
man. Hij heeft zich verplaatst in Kate. In het verhaal is de vrouw
vanaf het begin bezorgd. Haar man is hulpbehoevend. De vrouw in het
verhaal heeft alle reden om te denken dat zij tweede keus is. De man
heeft altijd zijn Katya gekoesterd.
In de film is er sprake van een gelukkig stel, 45 jaar
getrouwd en dat moet gevierd, ook omdat het toen ze 40 jaar getrouwd
waren, niet kon. Dan komt de brief. De man is er mee bezig, maar hij
richt zich op zijn vrouw. Hij speelt met de gedachte naar Zwitserland
te gaan, maar hij kiest voor zijn vrouw, zoals blijkt uit zijn speech
bij het feestdiner. Helaas, zijn vrouw voelt zich tweede keus. Dat
wordt in de film niet waar gemaakt. Zij misgunt haar man zijn eerste
liefde.
Ook in een ander verhaal van Constantine, 'The mermaid', wordt
de man iets misgund. Hij gaat, als het gewaaid heeft, 's morgens jutten
langs het strand en hij vindt altijd wel wat, in ieder geval hout,
waaruit hij iets kan snijden. Vroeger was hij leraar handarbeid.
Sommige leerlingen hadden meer talent dan hij. In zijn schuur vindt hij
de houten figuren van een kerststal. Hij wil ze aan kinderen geven die
hij heeft ontmoet. Kinderen van zwervers. Zijn vrouw wil dat niet en
gooit de figuren in het vuur. Hij snijdt van een mooi stuk hout een
meermin. Hij werkt er lang aan en het lukt boven verwachting. Hij
maakte eerst haar onderhelft en heeft daarna lang gezwoegd op haar
borsten. Van zijn vrouw moet hij de borsten amputeren.
45 jaar onvolwassen samen zijn
Bart Juttmann is nogal enthousiast over de film '45 jaar',
evenals vele recensenten.
'Strikt genomen gebeurt er bijna niets in 45 Years: we zien de
dagelijkse bezigheden van twee oude mensen. Toch is de film spannend,
met enkele grappige momenten en een werkelijk hartverscheurend einde. '
Overigens denk hij dat de filmer het verhaal ook heeft geschreven, maar
de schrijver is David Constantine. Het boek met de verhalen heet 'In
another country', het verhaal ook. Andrew Haigh schreef wel het
scenario.
Bart noemt het spel van Charlotte Rampling en Tom Courtenay
fabelachtig. En inderdaad, zij zien kans om met een enkele
gezichtstrilling veel emoties te laten zien. Tom speelt een oude
versleten man. Hij ziet er nogal onaantrekkelijk uit met zijn
ongeschoren gezicht en oude kleren. Hij loopt als een oude man, hij
beweegt als een oude man, hij praat als een oude man. Hij moet
herstellen van 5 bypasses. Als hij voor een afscheid van een ex-collega
naar zijn vroegere werkplek moet - zijn vrouw dwingt hem daar toe -
moppert hij in de auto terug - hij wordt opgehaald door zijn vrouw -
over de zeurpieten die ukelele gaan spelen en het daar over hebben. Een
voormalige politieke vriend, vakbondsman, speelt nu golf. Zelf doet hij
weinig. Hij heeft geen doelen meer. Over enkele dagen viert men hun
45-jarig huwelijk, tegen hun zin, maar ze moeten wel. Het 40-jarig
feest is niet doorgegaan vanwege zijn ziekte. Dan komt er een brief
over de vondst van zijn eerste geliefde, Katya, in een gletsjer. Haar
lichaam is perfect bewaard in het ijs. Hij zou haar kunnen zien zoals
ze vroeger was. Hij blijkt op zolder van alles over haar bewaard te
hebben. Zijn vrouw reageert geschokt. Het komt er op neer dat zij zich
tweede keus voelt. 'Zou je met haar getrouwd zijn als het ongeluk niet
was gebeurd?' 'Ja', zegt hij en ik denk: ja natuurlijk. Dan was hij,
Geoff, niet getrouwd met Kate en dan was het 45 jaar-feest er ook niet.
Als Geoff toevallig niet Kate had ontmoet, dan was het feest er ook
niet geweest. Wat voor overtrokken standpunt neemt Kate in? Wat voor
idee heeft ze over 'de enige liefde'?
Zij gaat speuren op de zolder, vindt een koffer met herinneringen aan
die bergvakantie en dia's van het meisje. Er wordt gesuggereerd door de
maker van de film, Andrew Haigh, dat zij zwanger was en dat een abortus
heeft plaats gevonden, al of niet gewenst, dat is niet duidelijk. Ze
waren niet getrouwd, zeiden van wel, anders konden ze niet samen slapen
in berghutten. Kate lijkt nu te begrijpen dat Geoff wel vruchtbaar was.
De film legt het niet uit. Is zij verbitterd over hun kinderloosheid?
Weet zij niet aan wie het ligt? Weinig waarschijnlijk in deze tijd. Of
hebben zij er nooit onderzoek naar willen doen? De film gaat daar niet
over. Maar waarom dan wel het beeld van het meisje, eerst blijkbaar
zwanger, dan slank en verdrietig.
Staat dat ook in het oorspronkelijke verhaal? Ik ga het controleren. Je
kunt zeggen: dat maakt niet uit. De film-Kate is zoals zij is. Dat is
juist, maar dan is de film-Kate nogal onvolwassen.
Geoff verliest zich in de herinneringen en Kate voelt dat als verraad.
Het feest moet doorgaan. Geoff doet zijn best; houdt een ontroerende
speech, zoals het hoort en danst met zijn Kate. Hij zegt dat Kate het
beste is dat hem is overkomen, maar aan het eind van de dans, op de
muziek van hun ontmoeting, trekt Kate haar hand terug met een bittere
uitdrukking op haar gezicht. De 45 jaar zijn wat haar betreft een
leugen gebleken. Wat een puberaal idee over de liefde. Had zij niet
moeten zeggen: 'Geoff, we gaan samen naar Zwitserland om haar terug te
vinden.'? Waarom moet zij zijn geluk van toen vergallen en waarom gunt
ze hem het verdriet om de dood van zijn eerste geliefde niet?
Intelligent design
De luizengod zei: 'Laten we soldaten maken die het huis van de
luizen beschermen, want we hebben ook lieveheersbeestjes gemaakt die
luizen opeten. We geven de luizen zuigsnuiten die door de huid van de
larve heen prikken. De lieveheersbeestjeslarven proberen de bladluizen
af te schudden met hun poten. Daarom hebben we erg moeten lachen. De
soldaten raken helemaal bedekt met de kleverige vloeistof uit de wonden
van de larve. De dode soldaten zaten vast aan hun aanvaller. Er zijn
genoeg soldaten, want de koningin plant zich maar voort. Ze heeft geen
mannetje nodig, want ze kloont zich. De nakomelingen laten we ook weer
klonen, zodat het behoorlijk vol wordt op de plant. Te vol. Maar daar
hebben we wat op gevonden. Plotseling komen er nakomelingen met
vleugels. Zij vliegen uit en voor de variatie paren zij wel en leggen
ze eieren.
De soldaten vechten niet alleen, ze houden ook de woning schoon en
repareren gaten. En ze dringen buurtwoningen binnen. We hebben ze
sterke poten gegeven en gifspuiten. Ze worden nooit volwassen. Daarvoor
zijn ze al gestorven in dienst van de koningin.'
Letterkunde
Als je tegen iemand zegt dat je letterkundige bent, haalt hij
zijn schouders op en zegt: 'Wat is dat? Heb je verstand van letters?'
Heeft iemand die wiskundige is verstand van wis? Een aardrijkskundige
verstand van aardrijk? Dat komt in de buurt. Hij weet meer dan een
kruidenier van grondstoffen, rivieren, landen, steden, kustvormen et
cetera. Een scheikundige weet hoe hij stoffen moet samenstellen, niet
scheiden... Misschien kun je zeggen dat hij goed stoffen kan
onderscheiden.
Een huishoudkundige weet iets van huishoudens. Een boekhoudkundige weet
iets van boeken? Nee, hij weet iets van inkomsten en uitgaven.
Een letterkundige weet iets van literatuur, beter van de schone
letteren. Daar heb je het woord 'letter' weer. Hij weet iets van
romans, gedichten, toneelstukken. Hij kan ze plaatsen in hun tijd. Hij
kan verbanden aangeven. Hij kan een degelijk waardeoordeel geven, niet
geheel objectief, maar hij kan toch proberen af te zien van een
persoonlijke smaak. Hij kan bijvoorbeeld zeggen: 'Ik zie wel dat Griet
Op de Beek in 'Kom hier dat ik u kus' goed kan schrijven, maar ik vond
het boek zo vervelend. Ik legde het steeds maar weg.'
Toch past het boek in de kast der schone letteren of anders gezegd op
de stapel van waardevolle boeken.
Letterkunde gaat over kunst in taalvorm. De schrijver is een
kunstenaar, die afgezien van een roemzucht, probeert op een indringende
en indruk makende manier een verhaal te vertellen, een gedicht te
noteren, een toneeltekst aan te bieden. Hij mag op bestelling werken,
Als hij zijn eigen artisticiteit maar behoudt. Hij mag genieten van
zijn populariteit, die is opgeroepen door veel bekeken tv programma's,
als hij maar niet zo gaat schrijven als die programma's zouden willen.
>Odysseia
De kleine kale dikke man heeft een buitengewone stem: hij kan
hoog en zoet zingen, maar ook donderen. Ik vind vooral zijn spreekstem
mooi. Marco Beasley is lyrisch en spottend, bijtend en sentimenteel.
(De vriendin van mijn broer, in een droom, zegt dat hij vrouw noch man
is. 'Hij heeft geen ponis.' 'Penis bedoel je?' 'Nee, ponis.' 'Is dat
Grieks?' 'Ponis, zoek het maar op.' Onzin, denk ik. Ik zie toch
duidelijk zijn geslacht in de zwarte broek.Hij is een zeer mannelijke
man. Zou hij zijn kale hoofd oliÎn? Hij bespot in een lied zijn eigen
dikke buik.)
Zijn vriend Alfio Antico doet wonderlijke dingen met een trommel,
gemaakt van een oude graanzeef. Hij trommelt met zijn vingers zo snel
dat het lijkt of je kijkt naar een versnelde opname.
Marco vertelt en zingt over Niemand. Hij begint met het bekende gedicht
van Kav·fis 'Ithaca'. 'Als je op je tocht naar Ithaca vertrekt, / smeek
dat je weg heel lang mag zijn, / vol avonturen, vol ervaring.' Ithaca
is je bestemming, je eindelijke thuiskomst.
'En als je het armelijk vindt, Ithaca misleidde je niet. / Zo wijs als
je bent geworden, met zoveel ervaring. / zul je al begrepen hebben wat
Ithaca's betekenen.'
De zee speelt een hoofdrol. Calypso betovert hem. De winden van Aeolus
bedreigen hem. De sirenen verleiden hem. De vrijers thuis beoorlogen
hem.
Er is de prachtige muziek van Guido Morini, gespeeld door het
Nederlands Blazers ensemble o.l.v. Bart Schneemann (hobo). De
muzikanten acteren even mee met grote en kleine trommels. Guido speelt
clavecimbel en piano.
De oude man is thuis. 'De zon zal zijn vergane dagen niet meer
verlichten. Reuzenrad, feilloos mechanisme dat niet geeft om wat er
gebeurt op deze zandkorrel, verloren in de kosmos, laat het zout van
deze herinnering door de universele zandloper lopen.
O verheven en blind heelal, maak dat er altijd verhalen zullen worden
verteld: bij de onhoorbare zucht van je heilige motor, bij de dans van
je stille sferen, in de herinnering van wie is en wie zal zijn.' (Marco
Beasley)
Rouwproces
Kan rouw je verlaten? De dichteres Jane Leusink vindt 'het
hooguit raar nu ook rouw haar verlaat, nee / in de steek laat, het komt
toch hard aan, zegt ze / harder nog na veertig seizoenen, hoe is het
mogelijk.'
Veertig seizoenen, dat klinkt heel wat langer dan tien jaar.
Je kunt rouw koesteren omdat je je min of meer verplicht voelt je dode
geliefde te herdenken, elke dag, elke nacht. Eerst laat de geliefde je
in de steek, niet omdat hij dat wil, maar omdat God, nee, het lot dat
kennelijk wil. Het is absurd. Alle herinneringen zijn er nog. ze
blijven je achtervolgen. De reis over de bergen, de reis door de
woestijn, het wonen op de klei. Wanneer is het ondraaglijk? In de
zomer? Ach, natuurlijk ook in de winter. In alle seizoenen: de lente,
het kleine paard in de wei. In de gezamenlijke beleving van kunst, van
zeegezichten. En is niet het schilderij van een man, kijkend, naar
kolkende lucht, hoog op een berg, het schilderij dat je af en toe weer
ziet afgebeeld en dat je doet denken aan hoe hij ooit stond en nu met
z'n rug naar je toe. Is niet dat schilderij, een teken van je trouw en
van je verdriet?
En dan besef je langzaam dat jouw leven ondanks alles is doorgegaan en
dat er nieuw leven kwam en zeer vreugdevolle momenten zich aandienden,
zich aan je opdrongen. Je zou jezelf kunnen of willen verachten, omdat
je af en toe vergeet en ook omdat je weet dat al die herinneringen
moeten worden losgelaten, misschien zelfs los getrapt. Je moet de knop
in je keel doorslikken, maar hoe moet je dat doen? En je vraagt: gaat
het zo? Is het normaal dat je zolang vasthoudt, dat je loslaat? Kan ik
dat van mezelf accepteren?
(naar aanleiding van 'Een grazende streep in de lucht', vijfde bundel
gedichten van Jane Leusink, uitgever Klein Uil, oktober 2015)
Bach en Siamezen
Je moet een verhaal of roman eigenlijk twee keer lezen;
tenminste als het de moeite waard is. Het verhaal 'Terug naar huis' van
Rob van Essen gaat over een echtpaar dat 's nachts wordt opgebeld door
een zus van de vrouw, die tevergeefs hun ouders heeft gebeld. Ze waren
ziek, lagen in bed, maar namen de telefoon niet op. Wat was er aan de
hand? Ze wonen in een oud rijtjeshuis. Onderweg denkt de man, DaniÎl,
er aan hoe prettig het is om ongehinderd door files door te kunnen
rijden. Die ochtend heeft hij naar Radio 4 geluisterd en zich min of
meer geÎrgerd aan een vrouw die klaagde over Bach. Over hoe
ongenaakbaar hij was. Ze wilde nu Mozart proberen, die was meer aards.
Ze 'hield maar niet op, maar het ging vooral om de klaaglijke toon
waarop ze haar verhaal had gedaan. Hij weet nog wat hij had gedacht
terwijl hij naar haar luisterde: deze vrouw is vroeger mooi geweest.'
Zijn vrouw, Marion, uit haar slaap gehaald door het telefoontje van
haar zus, kijkt hem aan in de auto: 'Waar hËb je het over?' De lezer
denkt dat ook. Wat is dit voor irrelevant gepraat, in deze situatie?
Ze bellen niet aan. Marion weet dat de sleutel onder de bloempot ligt.
Ze gaan naar binnen en naar boven en daar liggen de ouders te snurken,
zo hard dat ze de telefoon niet hebben gehoord. DaniÎl en Marion kunnen
weer naar hun eigen huis. Maar dan gebeurt het.
'Midden in de kamer (beneden) zitten twee Siamese katten, rechtop,
naast elkaar. Zwarte koppen, zwarte poten, Lichte lijven. Ze zitten
midden in een vage lichtvlek. Waar komt dat licht vandaan, de maan, een
lantaarnpaal? De katten kijken hen kalm en berustend aan, alsof het om
een ontmoeting gaat die al lang op de agenda stond. Er heerst volkomen
bewegingloosheid. DaniÎl glimlacht, hij doet het niet eens zelf, hij
voelt het gebeuren. Dit is sterker dan hij, hij moet zich hierbij
neerleggen. 'Fris water spoelt door hem heen, het is alleen geen water,
het is opgetogenheid. Het is alsof hij dit herkent, alsof hij altijd al
heeft vermoed dat het op deze manier aan hem zou worden geopenbaard -
iets, wat dan ook, dit hier, dit wat zich niet laat benoemen, twee
Siamese katten in een lichtvlek.'
Ze jagen de katten naar buiten, ze rijden weg, keren terug, omdat ze
bang zijn dat de katten misschien zijn gekocht, wat onwaarschijnlijk
is, of dat het logees zijn. Maar er zijn geen kattenbakjes. Weer rijden
ze naar huis.
Wat heeft de vrouw over Bach en Mozart te maken met de katten? DaniÎl
denkt aan de vrouw van de radio. De vrouw 'had het idee gekregen dat
die muziek haar buiten sloot omdat hij zo perfect was dat hij ook wel
zonder luisteraars kon. Ze had begrepen dat die muziek haar iets
voorspiegelde waaraan ze nooit zou kunnen voldoen'.
Het zien van de twee Siamezen was een relevatie, een mystiek moment,
iets dat zÛ perfect was dat het ook wel zonder kijkers kon. Het verhaal
blijkt te gaan over zo'n moment. De geschiedenis van de snurkende
ouders is maar een aanleiding.
Lezen is verstandig
PhronÈsis is te vertalen als (morele) verstandigheid of
praktische wijsheid. Het leven is ingewikkeld en we moeten proberen zo
veel mogelijk nuances van een situatie te zien en op hun waarde te
schatten. Zo kun je zeggen dat het onze plicht is alle vluchtelingen
welkom te heten en dat mensen die dat niet willen domme egoÔsten zijn,
maar je zou je ook moeten realiseren dat de bezwaarmakers wellicht
terecht benauwd zijn voor hun veiligheid of hun arbeidskansen,
huisvestingsmogelijkheden et cetera.
Hoe scherp je je phronÈsis? Volgens Martha Nussbaum bijvoorbeeld door
het lezen van romans. Wat je moet leren is een situatie niet alleen
intuÔtief in te schatten, maar ook die inschatting te expliciteren. Hoe
kun je je inschatting verantwoorden?
Een probleem is dat er geen algemeen en voor altijd geldende waarheden
zijn. Daarmee worden wij nu in het westen geconfronteerd. Mogen meisjes
van 13 trouwen met mannen van 38? Wij vinden van niet, moslims van wel.
Mogen of moeten wij in ons land dergelijke huwelijken verbieden? Zijn
er universele normen die dat mogelijk maken? Onze en hun 10 geboden
verbieden het niet, maar zelfs het verbod tot doden is niet universeel.
Er zijn culturen waar het doden van indringers verplicht is. Er zijn
culturen waar homoseksualiteit verboden is en tot de doodstraf kan
leiden.
Het lezen van romans kan ons helpen bij het relativeren van eigen
normen of met het kweken van begrip voor andermans normen. Verhalen
bieden zicht op particuliere kenmerken van de personages en door het
feit dat de lezer geneigd is zich te identificeren met een personage,
zal hij beter begrijpen waarom een Inuit zijn vrouw ter beschikking
stelt aan een vreemde of waarom een berggids vloekt bij de stommiteiten
van een amateur-bergbeklimmer of waarom een autist weg loopt van een
ongeluk et cetera.
Literatuur kan dat beter - dat begrip kweken - dan een filosofische
verhandeling.
Het vermogen tot empathie kan door het lezen van verhalen versterkt
worden. Het verhaal hoeft niet alleen in een boek te staan; een film
vertelt ook een verhaal en we kunnen door de inleving in de echtgenoot
in de film 'Amour' begrijpen waarom hij zijn vrouw onder een kussen
verstikt, hoe zeer we dat ook blijven afwijzen.
Vervangen camera's de goden?
Big god is watching you? De Hadza-mensen, een groep Afrikaanse
jager-verzamelaars, geloven niet in een hiernamaals en hun goden zijn
onverschillig ten aanzien van het morele gedrag van mensen. Toch zijn
de Hadza-mensen zeer coˆperatief in de jacht en het dagelijks leven.
Als je steelt of liegt weten de anderen dat snel genoeg. Je kijkt wel
uit. Als samenlevingen groter worden, is de onderlinge waakzaamheid
onmogelijk. Politie bestaat nog niet. De samenleving zou instorten.
Machtige goden, zoals Jahweh of Allah, kunnen mensen in de gaten
houden. Bekeken mensen zijn aardige mensen.
Een Egyptenaar wijdde zijn hele leven aan de dood, aan het moment
waarop zijn hart gewogen zou worden. Er was een goddelijke weegschaal
met aan de ene kant een struisvogelveer van de god Maat van de sociale
orde, aan de andere kant het hart van de overledene, die was begraven
met een lijst van zijn deugden: niet liegen, geen man of vrouw gedood,
het water van de Nijl niet tegengehouden. Wogen de deugden op tegen de
zonden? Als het hart niet meer woog dan de veer, ging hij naar het
paradijs. Als het hart te zwaar was, kwam de krokodil Amemet en
verslond het, waarmee zijn ziel verdween.
De Egyptische kosmologie is nu vreemd, maar sommige zaken zijn nog
geldig. De goden van hedendaagse godsdiensten zijn ook moraliserend:
deugden worden beloond; zelfzuchtige en wrede mensen worden gestraft.
Toch zijn moraliserende goden in de menselijke geschiedenis een
uitzondering, Gedurende duizenden jaren waren de goden van de
jagers-verzamelaars onverschillig ten aanzien van menselijk gedrag.
Waarom veranderde dat?
Oordelende goden waren noodzakelijk voor de samenwerking die de opbouw
van een grote en ingewikkelde samenleving vereiste.
Alwetende machtige goden zijn zeer effectief bij het onderhouden van
sociale normen. Zij kunnen je altijd in de gaten houden en zij weten
ook wat zich in je hoofd afspeelt. Samenlevingen die zulke goden
aanbidden zijn succesvol.
Wetenschappelijke experimenten maakten duidelijk dat zowel kinderen als
volwassenen gretig dode dingen als stenen of de zon bezielen. Een steen
is scherp opdat dieren er niet op kunnen zitten, in plaats van dat ze
door het weer zijn gespleten. Zulke studies toonden aan dat het geloof
in het bovennatuurlijke een bijprodukt is van de eigenaardigheden van
het menselijk brein.
Wordt daarmee het bijzondere karakter van religies in complexe
samenlevingen verklaard? Het bestaan van moraliserende goden in
succesvolle maatschappijen? Nee. Toen het Orma-volk uit Kenia zich
bekeerde tot de Islam verkregen zij gunstige economische
omstandigheden. Zij moesten bewijzen dat hun bekering serieus was door
varkensvlees af te zweren, evenals alcohol en vijf maal per dag te
bidden tot Allah. Als ze dat deden waren ze betrouwbaar als
handelspartner.
In een experiment bleek dat Christenen en Mohammedanen 10% meer aan
vreemdelingen gaven dan zogenaamde ongelovigen.
Religie hielp de oudste complexe samenlevingen tot bloei komen.
Speciaal in gebieden waar landbouw afhankelijk is van waterwerken. Er
moeten afspraken worden gemaakt en die moeten worden gecontroleerd.
In Zuidoost Turkije vinden we de oudste heilige plaats, 11.500 jaar
oud. Enorme stenen obelisken, bekrast met half menselijke, half
dierlijke figuren staan er nog. Het verplaatsen en bekrassen van deze
stenen vraagt een goede samenwerking. Volgens Klaus Schmidt, de
archeoloog, die dit blootlegde waren de mensen toen nog
jager-verzamelaars. Hun landbouw kwam 500 jaar later. Eerst kwam de
tempel, daarna de stad. Lizzie Wade zal menen dat de graad van
samenwerking, de latere landbouw mogelijk maakte.
Groepen met straffende en belonende goden hebben succes en kunnen hun
invloed uitbreiden, omdat de aanhangers gelijk zijn en goed
samenwerken. Zo krijgen we wereldgodsdiensten als Jodendom,
Christendom, Islam, Hindoe\'efsme, Boeddhisme. (Naar Lizzie Wade en Ara
Norenzayan; Science 2015)
Fictie en werkelijkheid
Als de filmregiseusse niet kan slapen, of wakker wordt uit een
verwarrende droom over haar stervende moeder of over de clowneske
acteur die de nieuwe fabrieksdirecteur speelt in haar film en die de
Italiaanse taal moeilijk kan onthouden, stapt ze uit bed en schrikt,
want de vloer staat blank. Zij loopt op blote voeten door het water
naar de badkamer, die overloopt en grijpt in een kast naar oude kranten
om het water te laten opzuigen, pakt een emmer en een dweil, maar
begint machteloos te huilen. Dan begrijp je als toeschouwer dat dit
misschien ook een nachtmerrie is.
De regisseur van de film 'Mia Madre' laat je vaak in het ongewisse over
wat reÎel is of fictie. Ook met de tijd speelt hij. Zo zie je de
opgeruimde studeerkamer van de moeder, die lerares Latijn was: de
planken van haar boekenkast zijn leeg en de vloer staat vol
verhuisdozen. Wat moet er met al die boeken, al die kennis gebeuren?
Maar de moeder is nog niet dood en later in de film loopt de dochter
langs moeders bureau met de keurige stapeltjes Lucretius, Tacitus en de
woordenboeken. Als de moeder dood is komen er oudleerlingen langs die
vertellen hoe zij zich waargenomen voelden door de lerares, hoe ze zich
reÎel voelden. De lerares was er voor haar leerlingen. Haar dochter
krijgt het verwijt van haar minnaar, die ze wegstuurt, dat ze de mensen
van de crew alleen maar gebruikt voor haar film, dat ze anderen niet
ziet 'staan'.
De moeder helpt haar kleindochter met Latijnse vertalingen, zoals ze
haar dochter met raad en daad terzijde stond. Haar zoon heeft verlof
opgenomen om haar bij te staan. Zijn chef legt uit dat een man van zijn
leeftijd moeilijk weer aan een baan komt en hij antwoordt: 'Ik weet
het.' Wordt de man ontslagen? Biedt de chef hem aan nog langer verlof
te nemen? Het wordt niet duidelijk en het lijkt er ook niet toe te
doen.
De ijdele acteur wordt woedend na de zoveelste 'cut' en schreeuwt dat
hij genoeg heeft van de onwerkelijkheid van de film, dat hij wil leven
in de werkelijkheid. Wat is de werkelijkheid? Dat de moeder stervende
is en dat alle medische handelingen alleen maar uitstel betekenen. De
dochter wil niet geloven dat haar moeder dood gaat, maar als het zover
is, zoekt ze met vrouwelijk realisme kleding uit voor de dode moeder,
die deze moet dragen in de kist. De zoon zit er intussen verslagen bij.
De moeder loopt weg uit het ziekenhuis, in slaapkleding. De
verpleegsters zien haar gaan en grijpen niet in. De moeder staat op
straat en steekt over een drukke autoweg. De auto's razen langs. Is het
een droombeeld van de moeder of een angstbeeld van de dochter?
De regiseusse zegt tegen haar acteurs: 'verdwijn niet te veel in je
rol, ik wil ook nog een acteur zien'. De acteurs begrijpen het niet en
zij geeft later toe ook nauwelijks te begrijpen wat ze bedoelt. Moeten
de acteurs laten zien dat de film fictie is en dat zij werkelijk zijn?
Vluchten-kan-niet-meer-
We dachten dat dit een treurige tekst was: 'Vluchten kan niet
meer, 'k zou niet weten hoe /Vluchten kan niet meer, 'k zou niet weten
waar naar toe / Hoe ver moet je gaan / De verre landen zijn
oorlogslanden /Veiligheidsraadvergaderingslanden, ontbladeringslanden,
toeristenstranden / Hoe ver moet je gaan / Vluchten kan niet meer /
Zelfs de maan staat vol met kruiwagentjes en op Venus zijn instrumenten
/ En op aarde zingt de laatste vogel in de laatste lente / Vluchten kan
niet meer, 'k zou niet weten waar / Schuilen alleen nog wel, schuilen
bij elkaar / Vluchten kan niet meer / Vluchten kan niet meer
Vluchten kan niet meer, heeft geen enkele zin / Vluchten kan niet meer,
'k zou niet weten waarin / Hoe ver moet je gaan / In zaken of werk, of
in discipline / In Yin of in Yang of in heroÔne / In status en auto en
geldverdienen / Hoever moet je gaan / Vluchten kan niet meer /
Hier in Holland sterft de laatste vlinder op de allerlaatste bloem / En
alle muziek die overblijft is de supersonische boem / Vluchten kan niet
meer, 'k zou niet weten waar / Schuilen kan nog wel, heel dicht bij
elkaar / We maken ons eigen alternatiefje / Met of zonder boterbriefje
/ M'n liefje, m'n liefje, wat wil je nog meer / Vluchten kan niet meer
/ Vluchten kan niet meer
Het is een tekst waarvoor je je nu schaamt. 'De verre
landen...' Wat een sentimentaliteit. En wat een overdrijvingen! De maan
vol kruiwagentjes? Laatste vogel, laatste lente? Op Venus staan
instrumenten? Sterft de laatste vlinder? Alleen nog supersonische boem?
Het was een obsederend liefdeslied vanwege de bezwerende melodie, de
herhalingen en vanwege de stemmen van Frans en Jenny.
Maar waar hadden ze het over, denken we bij het zien van de
vluchtelingenstromen.
Manifesten in Kranenburgh
Een plastic tapijt op de vloer met een uitvergrote foto van
een omgevallen jampot. Aan de wand de opdracht je schoenen uit en een
kleurig gewaad aan te trekken, een soort kimono. Vervolgens moet je op
het tapijt gaan liggen, in het midden, nadat je op een knopje hebt
gedrukt. Het tapijt gaat trillen en dat werkt als een soort massage.
Moet je verkwikt worden of verontrust? Mij overkomt geen van twee\'ebn.
Als ik de zaal uitloop, blijkt een museumbobo mij te hebben bekeken.
Hij vraagt: 'Hoe vond u het?' en als ik een beetje afwerend zeg:
'Enig!'; 'Zo ziet u maar, zelfs wellness is kunst.'
Daar denk ik over na. Wie bepaalt wat kunst is? Dat was voor Folkert de
Jong (1972) uit Egmond aan Zee, Saatchi. Folkert brak internationaal
door nadat Charles Saatchi werk van hem aankocht. In Bergen was Piet
Boendermaker (1877-1947) kunstverzamelaar. Hij liet in zijn tuin een
kunstzaal bouwen. Daar hing werk van Leo Gestel, Piet Mondriaan en Jan
Sluijters. De kunst van de Bergense School werd aanvankelijk niet
gewaardeerd. Nu hangt het museum trots vele niet lieflijke doeken met
sombere kleuren, van de genoemden en van Piet Wiegman op.
Nu staat in Kranenburgh in de Taqazaal een boomstronk met zeven
grillige, gekleurde figuren. De kunst van De Jong is niet lieflijk,
niet aangenaam, maar is zij verontrustend?
In 1916 verwoordde Piet van Wijngaerdt, grondlegger van de Bergense
School zijn ideeÎn in een manifest.
'De kunstenaars behandelen alle onderwerpen. Het publiek, afkerig van
inspanning, bekijkt schilderkunst als plaatjes. De kunsthandel wekt die
averechtse opvatting in de hand door te speculeren op de slechte smaak
van de massa. De nieuwe schilders willen een zuivere, eenvoudige kunst,
niet vertroebeld door quasi-diepzinnigheid.'
Folkert schrijft in 2015 o.a.: 'Kunstenaars, verenigt u en spreekt
gezamenlijk een ideaal uit. Kunst vult de leegte. Kunst bevrijdt. Kunst
biedt ijkpunten voor en verzoent zich met het leven. Kunst is
noodzaak.'
Ik ben niet onder de indruk van zijn stellingen, die misschien in 1880
opzien zouden baren.
Voor de deur van het gebouw plaatste Folkert een kleine 'Hercules
kernraket'. Het is in feite een nogal amateuristisch maaksel, schuin
staande op een paar houten, onbewerkte pellets. Het motto is 'Kunst die
inslaat als een bom'. Op een folder staat nog: 'De raket symboliseert
ook dat de kunstenaars misschien meer wapens in handen hebben dan ze
denken.' Dan ze denken? Wapens? Trillende tapijten?
Smaak
Wat bedoel je als je zegt dat Vestdijk een feilloze smaak had?
Dat zijn smaak overeenkomt met de jouwe of dat er iets bestaat als
objectieve kwaliteit? Vestdijk wees snel op het belang van Anna Blaman,
G.K.van 't Reve, voordat andere critici begrepen dat hun werk zou
blijven. Ik denk nu ook aan Wilfred Smit, de jong gestorven dichter van
'Een harp op wielen' (1959). Een zeer klein oeuvre, maar intrigerend.
Vestdijk vroeg aandacht voor hem.
Vestdijk kon iemand bewonderen en niettemin slechte poÎzie aanwijzen,
zoals in het omvangrijke oeuvre van Albert Verwey. Dat is niet zo
moeilijk. Zelfs in de bloemlezing van J.W.Schulte Noordholt, die er ook
op wijst dat in het omvangrijke werk van Verwey te veel slechte poÎzie
zat, vind ik gedichten die gewoon slecht zijn.
Het duindal
' In 't duindal waar de paden samenkomen\ Vind ik mijn eigen frisse
lentebloemen.\ Zo lang hoorde ik door vreemden vreemde roemen\ Die mij
zo schoon niet waren voorgekomen.'
En zo eikelt het nog tien regels door. Het is niet alleen dreunende
rijmelarij, maar ook tuttig van inhoud.
Is dit de dichter die ik in mijn jeugd bewonderde om zijn 'Man van
Smarte met de doornenkroon'? Ik hoorde de druppels bloed vallen. 'Ai
mij! ik hoor aldoor den droeven val / Der dropplen bloeds en tot den
morgen staart / Hij me aan ...'
Ja, ik was toen nog half gelovig en zeer romantisch. Dus vond ik ook
'Anangke' mooi: 'Toen zag ik aan een meer, het meer des doods, / Een
vrouw met vaal gelaat en geluw haar; / Zij schepte 't water op, maar
liet altoos / De droppels vallen, alle na elkaar.'
Ook als hij zich presenteert als dichter van de Idee, overtuigt hij me
niet als dichter. 'Besluit' is een beginselverklaring, een
filosofisch-religieuze bewering: 'Schoonheid: droom en klaarheid: /
Waarheid die beide zijt: / Uw openbaarheid / Vervult mijn
levenstijd.//. Ik heb in uw Eenheid / Het vele gezien. / Schoonheid, in
uw Algemeenheid / Leve ik met andere liÎn. // Ik heb in zoveel
gedaanten / 't Ware erkend en 't was Gij - / Zo roep ik u, Schoonheid,
dan aan ten / Genadigen dood: blijf mij bij!-'
Nu ga ik op zoek naar goede gedichten. Als Vestdijk zegt dat
ze er zijn, moet ik ze kunnen vinden.
Kunstbeleid
Arme Jet Bussemaker: ze moet nog steeds proberen het beleid
van haar voorganger om te buigen en ze moet nog steeds samenwerken met
lieden die kunst een linkse hobby noemden of in elk geval verspilling
van geld. Dat veel kiezers, ook ingenieurs en tandartsen, weinig
interesse hadden voor kunst en cultuur en soms zelfs er een afkeer van
hadden, is erg genoeg, maar je zou mogen verwachten van mensen die
leiding zouden moeten geven aan de bevolking, dat zij kunst bevorderden
als sociaal bindmiddel, als stimulans van onze verbeelding. Kunst laat
je opnieuw, op een onverwachte manier naar de werkelijkheid kijken.
Door kunst gaan wij nadenken over onszelf en over onze verhouding tot
anderen.
Kunst leert ons ons te verplaatsen in andere opvattingen, denkmodellen,
leert ons tolerant te zijn. Geeft inzicht in eigen en andermans
drijfveren
Kunst bevordert creativiteit en die hebben we nodig in een samenleving
die in toenemende mate wordt ondersteund door robots. Het eenvoudige
werk wordt wel gedaan door slimme apparaten. We hebben behoefte aan
aanstuurders, aan zingevers, aan waardebepalers. We hebben behoefte aan
mensen die hun verbeelding kunnen aanspreken.
Vader aanraken
De Chinese kunstenaar Song Dong had een moeilijke relatie met
zijn vader. Toen hij op de kleuterschool zat, was zijn vader
voortdurend op zakenreis. In 1968 werd hij door de Communistische
Partij naar een heropvoedingsgesticht gestuurd. De kleine Song Dong
zocht hem met zijn moeder ooit op en hij herinnerde zich later een geel
uniform en een prikkende baard. Hij voelde genegenheid en pijn.
In 1973 kwam hij terug naar het gezin dat woonde in een hutong, een
ommuurde woonplek in Beijing, die nu overigens in een ijltempo worden
afgebroken om plaats te maken voor hoge flats. Ik heb er nog enkele
kunnen zien jaren geleden.
Song Dong hield van zijn vader, bewonderde hem, was aan hem
ondergeschikt, moest hem in alles gehoorzamen, zoals gebruikelijk was
en is in China. Vader leidt zoon, heerser leidt onderdaan, man leidt
vrouw. Maar ouder wordend nam hij afstand. Hij werd kunstenaar tegen de
wil van zijn vader. Hij vertrok naar Berlijn, miste zijn vader en bij
terugkomst wilde hij hem letterlijk aanraken, maar dat ging niet zo
maar. Hij besloot een video-opname te maken, waarbij een virtuele hand
over zijn lichaam gleed. Vader keek naar de hand en plotseling trok hij
zijn jasje uit, zijn overhemd en zijn onderhemd. Hij wilde de hand op
zijn blote huid voelen. Nooit spraken ze over die opname, maar voor
Song Dong werd het de belangrijkste gebeurtenis uit zijn leven. Hij
voelde de kracht van de kunst. Pas na de plotselinge dood van zijn
vader durfde hij de video als kunst te presenteren.
Rommel
Veel mensen die de oorlog hebben meegemaakt hebben een bijna ziekelijke
drang om eten te hamsteren. In hun kelders, in kasten stapelen ze
blikken met vlees, zakken met rijst, kisten met aardappelen, dozen met
meel, gedroogde vruchten, soep, vis en wat niet al.
Ook hebben ze geleerd vrijwel niets weg te gooien, want ze zouden het
nog eens kunnen gebruiken: potten en pannen, oude schoenen, kleren,
lege tubes, gasflessen, nagellak, stenen, sieraden, schalen, rieten
mandjes, botte messen, onbruikbare geluidsapparatuur, vieze
knuffelbeesten, verouderde computers, flessen, schaaltjes, resten verf,
ja zelfs lege plastic bakjes, waar ooit eten in zat.
Zo ook de moeder van de Chinese kunstenaar Song Dong, Zhao Xiangyuan.
Toen haar man plotseling was gestorven, werd het een obsessie.
Haar zoon besloot om de rommel te ordenen als een soort
genezingsproces. Hij maakte er kunst van, onder de naam 'Waste not',
als een soort ode aan de Chinese spaarzaamheid en het hielp. Zijn
moeder verklaarde: 'Zie je nu wel dat al die spullen dus toch nog van
pas zijn gekomen?'
Niet lang daarna klom ze als zeventigjarige in een boom om een in de
knel geraakte vogel te redden. Ze maakte een fatale val. Na haar dood
zette Song Dong het project voort en met kisten rommel reisde hij de
wereld rond om deze nauwgezet in allerlei grote musea in Beijing, New
York, Vancouver, Londen, Sidney, ten toon te stellen. Nu is het geheel
te zien in het Gronings museum. Vijf mensen zijn drie weken bezig
geweest om de spullen langs een meetlat in soorten gerangschikt neer te
leggen op de vloer van het Coop Himmelb(l)au paviljoen. De surveillante
vindt het maar niks, maar het geheel is voor de kunstenaar - het
uitstallen en weer inpakken van zijn herinneringen - een therapeutisch
familiemoment en voor de toeschouwer een monument van verwondering,
afschuw en herkenning. Wat slepen we allemaal met ons mee? Hoe zijn we
geketend aan onze eigen rommel. Wat verspillen we allemaal?
Klassieke muziek bij Podium on tour
Bij de ntr dachten ze: 'We moeten wat aandacht besteden aan
klassieke muziek. Maar niet te moeilijk. Weet je wat, we gaan festivals
bezoeken.' dieuwertje, dieuwertje loopt rond, in spijkerbroek en hippe
blouse en ze praat met allerlei mensen, niet alleen musici. We
beginnnen bijvoorbeeld met het zoenen van een boswachter, die later
bekent ook muziek te spelen, gitaar en viool. We gaan naar Wonderfeel;
dieuwertje, dieuwertje met Janine Abbing van Vroege Vogels en van Arjan
Lubach. Zij weet niet zo veel van klassieke muziek en ze houdt van de
natuur, net als de kijkers. Daar komt dieuwertje, dieuwertje in beeld.
Even praten met Isabelle van Keulen, even Floris laten zien, leuke
jongen. dieuwertje, dieuwertje praat met de boswachter over Schaap en
Burgh in 's Graveland, een mooi landgoed. De dieren houden ook van
klassiek en de tenten staan op plekken waar ze niet zijn. Dat houden ze
daar in de gaten. 'Het bijt elkaar niet, natuur en cultuur.', zegt
dieuwertje, dieuwertje. Al wandelend komen de twee een stel hardlopers
tegen, die wel groeten, maar dieuwertje, dieuwertje kennelijk niet
herkennen. Ze zegt: 'Ze lopen zo hard, ze zien helemaal niets.' Ze
trekt een gezicht naar de kijkers, die wel weten wie zij is. Ze
begrijpt de boswachter heel goed.
Dan gaat dieuwertje, dieuwertje even luisteren naar Carmen. Janine zegt
dat ze niet zo veel weet van opera, maar ze gaat zich er in storten.
dieuwertje, dieuwertje zingt 'Toreador!' Ze vraagt plotseling aan
Janine iets over een hit die zij had. Toch niet zo plotseling, want
Janine heeft het over een bruggetje. 'Goed hË?' zegt dieuwertje,
dieuwertje. Er komt een stukje opera van Mozart. dieuwertje, dieuwertje
gaat nu naar een repetitie van Isabelle en Hannes Minnaar. Die staan al
gauw voor haar klaar. Dat regelt de regie. Ze voeren een onbeduidend
gesprekje . Op weg zegt dieuwertje, dieuwertje iets tegen twee
bezoekers die een paar zinnen mogen zeggen: dat het zo leuk is in de
natuur, zo ontspannen.
dieuwertje, dieuwertje praat met DrÈ Wagenaar over bijzondere tenten.
DrÈ heeft een klankkast gebouwd: de musici spelen er op en de bezoekers
zitten er met hun rug tegen aan. Het Ragazze Quartet speelt. Bezoekers
in beeld, maar dan weer gauw dieuwertje, dieuwertje. Dan komt een
moderne harpspeler in beeld: Remy van Kesteren. dieuwertje, dieuwertje
zegt dat de harp bij uitstek een instrument is voor de natuur,
kabbelende beekjes etc. Ze danst een beetje bij typische harpmuziek.
Maar bij Remy van Kesteren is het anders, en inderdaad. Wat deze
musicus doet met de harp is spannend en onverwacht. Hij mag
verhoudingsgewijs lang spelen.
Tijd voor culinaire zaken. Bij een festival horen eettentjes. De
directeur van het festival, George Mutsaers legt het uit aan ... Petra
Possel. De kok Kees geeft borden met hip, grensverleggend en vertrouwd
eten. Eten in de natuur, dat is ontzettend leuk.
Ha, daar loopt dieuwertje, dieuwertje weer met Janine. In de vijver
zingt een dame in het wit. dieuwertje, dieuwertje vindt natuur en
klassieke muziek een logische combinatie. Dat zegt ze als ze beiden
even gaan zitten in het gras. Janine is liever stil in de natuur,
behalve als ze gaat hardlopen, dan heeft ze oordoppen in. Ze hebben een
gesprekje over klassieke muziek bij Vroege vogels, niet te lang
natuurlijk. Ondertussen zingt de dame in de vijver. dieuwertje,
dieuwertje kondigt Floris Kortie aan die probeert uit te leggen waarom
Rosanne Philippens, als Hollandse meid zo goed zigeunermuziek kan
spelen.
We hebben Mike BoddÈ nog niet gehoord! Die kennen we ook van Witteman.
Maar daar komt hij met een overigens knap minicollege over minimal
music. Floris vraagt aandacht voor het volgende festival; dat van
Kwaku. Het Nederlands Kamerkoor voert John Cages 4'33'' uit. We krijgen
natuurlijk nog geen minuut niet te horen. Het is tijd om het programma
te besluiten. Nog een laatste gesprekje met Janine over natuur en
klassieke muziek en lekker eten en lekker in het gras liggen.
dieuwertje, dieuwertje sluit af. Volgende week is ze bij Kwaku Kwaku.
Dan wordt het pas echt leuk.
Vasalis' Uittocht
In het laatste gedicht van de bundel 'Vergezichten en
gezichten' verwijst Vasalis naar Exodus 3. Mozes moet zijn sandalen
uitdoen als hij het goddelijk vuur nadert in de brandende braambos.
'Kom! Lopende op blote voeten...'
Vasalis behoorde tot de generatie en de stand die vanzelfsprekend op de
hoogte was van bijbelse teksten, ook al was je zelf niet kerkelijk.
Vasalis was wel religieus en kende de hang naar mystiek. Je kunt het
gedicht 'Uittocht' lezen als een exodus van innerlijke figuren. De
koningen van het innerlijk, trots en ongenaakbaar; ze zijn er nog, maar
'ik heb hun tronen weggenomen'. De slaven zijn er nog, deemoedig, bang,
maar 'ik nam de ketens af'. Ieder mens is vol van tegenstrijdigheden.
De 'draaikolk paarden, met een zwiep der staarten' kunnen verwijzen
naar kinderlijke speelsheid, maar ook naar de woordkunst van de poÎzie.
Ik moet denken aan 'Paard gezien bij circus Straszburg'. Uiteindelijk
'hoorde ik alleen mijn hart nog slaan'. Het wil achter de innerlijke
figuren aan, maar dat kan niet. Daarna staat de ik 'alleen zoals een
stamper doet', zonder de innerlijke figuren en dan komt die laatste
regel: 'Kom! Lopende op blote voeten...' Blootsvoets moet je het
innerlijk vuur, de kern benaderen. Zonder pretentie, trots, zonder het
volgen van je gewoontes, het vastzitten aan gewenst of verplicht
gedrag, het vragen om aandacht, ga je verder, puur als persoon, zonder
verwachtingen. Laat het allemaal gaan.
Naschrift bij Vasalis' Uittocht
Denkend aan oosterse wijsheden en een uitspraak van Krishna in
de Mahabharata als antwoord op de vraag waardoor de mens tot zonde
wordt aangezet, zou het kunnen dat Vasalis ook verwijst naar dat
antwoord. 'Het is eerzucht, heerszucht, het is begeerte, het is toorn,
voortspruitend uit de hoedanigheid van beweeglijkheid die niet te
verzadigen is en alles overheerst; weet, dat deze onze vijand is hier
op aarde. Ook van angst, woede en haat zullen we ons moeten ontdoen.
Alleen door een innerlijke strijd te voeren met onze ondeugden kunnen
we vrij worden van externe invloeden en innerlijke vrijheid bereiken.'
Het is opvallend dat in dit verband ook de paarden worden genoemd. De
strijdwagen van de held Arjuna staat voor het menselijk lichaam, dat
wordt voortgetrokken door de zintuiglijke verlangens, de paarden. De
teugels symboliseren de geest, die de verlangens moet sturen en
intomen. Maar het is Krishna, de wagenmenner, die de teugels in handen
heeft: hij staat voor ons hogere bewustzijn, dat weet hoe het eigenlijk
zou moeten. Hij is de stem van het geweten. Wie daarnaar luistert,
wordt heer en meester over zijn geest, zijn wil en zijn lichaam, en kan
volledig zichzelf zijn.
Niet dat Vasalis 'gelooft' in Krishna, maar deze levenswijsheid zal
haar niet vreemd zijn geweest.
-
Sprookje
Freud beschouwde de christelijke leer als een religieus
sprookje. De religie is een weldadige illusie, die de mensen een gevoel
van geborgenheid geeft en bovendien de moraal verstevigt, bij het zien
van de onverschilligheid van de natuur. Maar nee, zegt Freud, de mens
moet de moed opbrengen volwassen te worden, ook als hij leert dat de
natuur niets geeft om het geluk van de mensen. Het is moeilijk te
geloven in de vooruitgang van de mensheid bij het zien van de
verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog. Het culturele niveau van de
mensheid betekende niet zo veel, gezien de wreedheid, barbaarsheid,
boosaardigheid en verraderlijkheid die toen naar boven kwamen. Hadden
we dan niets geleerd na de godsdienstoorlogen van de Zestiende eeuw?
Wat stelde het tijdperk van de Verlichting dan voor? Er is, zei Freud,
niet alleen levensdrift, maar ook doodsdrift en de laatste lijkt een
kosmisch gegeven. Hij schreef: 'Het levenloze was er eerder dan het
levende - doel van alle leven is de dood.' Het leven lijkt te streven
naar de terugkeer tot het anorganische. Er is de erotische drift, het
opgaan in het oceanische, maar het wil ook weg van de onrust naar de
grote rust van de steen.
Safranski noemt het de minerale hunkering: 'de verstening wordt het
perspectief van de verlossing'. In het onstane leven wordt uiteindelijk
de mens zich van zichzelf bewust. 'De destructieve krachten van de
natuur lijken oppermachtig en zij zullen ervoor zorgen dat de dwaalweg
van steen naar bewustzijn weer in omgekeerde richting zal worden
afgelegd: van het bewustzijn terug naar de steen.''
Ik kan daar alleen maar een nieuw geloof tegenover stellen: het geloof
dat we geroepen zijn (door wie of wat?) tot groeiend bewustzijn. Het
bewustzijn is voortgekomen uit steeds ingewikkelder materie en
misschien groeien we weg van de materie naar een virtueel bewustzijn.
Sterfelijk zijn
Wat hebben mensen, ook oude mensen, nodig? Voedsel, een dak boven hun
hoofd, veiligheid, natuurlijk, maar daarnaast perspectief. Ze moeten
ergens naar kunnen streven, al was het maar een reisje in de toekomst.
Wat heeft het voor zin om verder te leven als er niets is om naar uit
te zien? Dan ga je zitten of liggen en wachten op de dood. Mensen
kunnen niet alleen maar voor zichzelf leven; ze moeten een doel hebben
buiten zichzelf, al was het maar het verzorgen van een parkiet.
Bejaarden, ook als ze dement worden, willen een eigen leven, een kamer
met hun eigen spullen waarin en waaruit ze zich vrijelijk kunnen
bewegen. Belangrijk zijn ook echte planten, dieren; alles wat
verzorging verdient en waar ze voor verantwoordelijk zijn. Iedereen wil
af en toe alleen zijn en dan weer gezelschap zoeken. Als je je kamer
permanent moet delen met iemand die je niet hebt uitgekozen, kan dat
een hel worden.
Verzorgingshuizen bieden in het algemeen alleen voedsel, medicijnen,
een dak, veiligheid. De doktoren zijn opgeleid om mensen lichamelijk
beter te maken. Meestal wordt eenvoudig geluk vergeten. Hoe clean de
huizen ook zijn, als de autonomie van de bewoners wordt beperkt, gaan
ze sneller achteruit. Vaak hebben bewoners het gevoel dat ze in een
soort gevangenis zijn terechtgekomen, of erger een strafkamp, of minder
erg een bewaarschool. Zij zijn niet meer verantwoordelijk voor hun
eigen leven. De verantwoording is hen uit handen genomen, met als
gevolg dat ze wegzakken in onverschilligheid.
Een heel ander probleem is de eindeloze behandeling van terminale
patiÎnten. Doktoren kunnen altijd wat doen: een operatie, nieuwe chemo,
intraveneuze voeding, een drain, beademing; ook al heeft het weinig zin
en verlengt het alleen maar het lijden. De dokter wil iets doen, de
patiÎnt hoopt op genezing. Het is alsof hij gelooft in het winnen van
een loterij. Niet geprobeerd, is altijd mis. Atul Gawande geeft vele
voorbeelden van mensen die terminaal zijn en die toch nog van alles met
zich laten doen. Hij durft ook te spreken over de enorme kosten: 80.000
dollar voor een chemokuur die niet helpt. Als de mensen het zelf zouden
moeten betalen, zouden ze het niet laten gebeuren. (Rijken doen dat
wel, maar lijden dus alleen maar langer.) Hij vertelt ook over een
geval dat de verzekering weigerde te betalen omdat het middel
waarschijnlijk niet zou werken. De familie kreeg op een andere manier
het geld bij elkaar, maar de patiÎnt stierf. De nabestaanden klaagden
niettemin de verzekering aan en kregen via een jury 89 miljoen
schadevergoeding. De andere verzekeringsmaatschappijen keken dus wel
uit. EÈn maatschappij probeerde het anders: de patiÎnt kreeg
palliatieve zorg; er werd met ze gepraat en het effect was dat er
minder kosten werden gemaakt, dat de patiÎnten minder hoefde te lijden
en vreemd genoeg langer leefden.
Rogi Wieg
De formule van de sneeuwvlok
Lang geleden publiceerde Rogi Wieg proza onder de titel 'Sinds
gisteren zijn twee dagen verstreken'. Het was het proza van een
dichter, dat wil zeggen de auteur ontwikkelde in zijn verhalen geen
lijn, maar vertelde over een toestand. De dichter wil geen
ontwikkelingen laten zien. Eigenlijk gelooft hij niet in
ontwikkelingen; ze zouden verzonnen moeten worden en daar heeft hij
geen zin in. De dichter wil een helder beeld geven van iets dat stil
staat. Alleen achteraf kan hij een schoksgewijs bewegen vaststellen.
DE BESCHRIJVING van een toestand is eindeloos. Je kunt er een cirkel
omheen trekken, want het is als met de kromme van Koch (waar Wieg naar
verwijst), waarbij een oneindig lange lijn omsloten wordt door een
eindig oppervlak. Dit is een metafoor voor het gedicht: een eindige
cirkel om een oneindig lange lijn.
De gedichten in 'Sneeuwvlok', die vrijwel alle bestaan uit vier
kwatrijnen, staan niet op zichzelf: ze volgen elkaar op als een lange
lijn. Soms wordt een volgend gedicht begonnen met een vergelijking,
waarvan het object aan het slot van het vorige staat. ZÛ bijvoorbeeld:
'(...) Ik zal daarover | uitweiden, omdat elk detail mij bijbleef |||
als een blauwe doorzichtige zee.' Vaak enjambeert Wieg ook over de
bladzijgrens heen: '(...) Maar toen was ik | nog jong, toen werd
erbarmen met mij | | | bezworen door het aanraken van voorwerpen.'
De gedichten rijen zich aaneen en vormen zo een lange lijn binnen de
begrenzing van de bundel. Maar waarom zouden we Wiegs bundels niet zien
als een geheel, dat slechts begrensd wordt door de fysieke
onmogelijkheid eeuwig door te schrijven. Hij zou gedichten kunnen laten
enjamberen over de bundelgrens heen. Hij eindigt deze bundel met de
zin: 'Ik schep voor zandlopers iets te meten.' Zijn gedichten zijn als
zand dat stroomt tot het op is.
Een steeds aanwezig thema in zijn werk is ouderdom: 'ik word steeds |
gevuld door een grijsaard | met lange grijze zinswendingen.'
Vroeg oud geworden, begint de dichter aan een gedicht. De taal vloeit
niet, maar dat komt overeen met de sprongsgewijze groei van de ik. Hij
wil schrijven over de liefde voor een vrouw. Zij ontkleedde zich op een
natuurlijke wijze voor hem. De dichter kiest heel onverwachte beelden
die op een wonderlijke manier treffen: (zij ontkleedde zich) 'als een
blauwe doorzichtige zee, | waarop een boot vertrekt, een rots | met
daarop een dode hond, of een badend meisje | dat nooit de mijne was,
(...)' In de vierde strofe zegt de dichter: 'warm was ze, en ik zou
willen schrijven | over dit leven, maar ik word steeds | gevuld door
een grijsaard | met lange grijze zinswendingen.'
Wieg verhaalt over zijn leven en liefdes in de reeks aaneenrijende
gedichten. De houding tegenover de twee geliefden wordt als een draad
afgewikkeld. De herinnering aan zijn jeugd en zijn ouders komt
regelmatig naar voren, zijn afhankelijkheid van vrouwen, te beginnen
met de moeder, het verlies van God, 'het onvoorstelbare, | het latere
symbolische, (...) het niet bestaande | in de tegenwoordige tijd' en
ook de dode hond op de rots uit het tweede gedicht komt terug.
De dode hond is een symbool. De zon, de zee, de lucht en dan de rots
met daarop de dode hond. Zo'n beeld hoef je maar eenmaal te zien om
voorgoed te weten hoe eindig en dus absurd het leven is.
De rossige vrouw, zoals Wieg haar noemt, is hem niet trouw gebleven.
Als een omgekeerde Penelope 'weefde (zij een tapijt) van sombere
gedachten. | En toen het klaar was, vloog ze weg | | op dit tapijt en
ik herinner | mij hoe zij als een lus werd | in mijn denken, steeds
terug, steeds verdwenen, | gekromd, op vele plaatsen tegelijkertijd, |
| | gehoorzamend aan een meetkunde van de duivel.' De ik werd een mens
die hij in anderen wantrouwde, iemand met een gebrek, een horrelvoet
bijvoorbeeld, die als gevolg daarvan anderen opjaagt: 'Ik wantrouw de
mens met de horzelvoet, | of met de bochel, de verlaten man, | want ik
ken hem van heel dichtbij.' Het gedicht op de volgende bladzijde gaat
dan zo verder: Hij is duizelig van zichzelf, gejaagd, en zegt wat hij
niet denkt, alles om niet alleen te blijven, voor een bed en een dak.
Hij pekt je af en draagt dan je skelet op handen, voordat hij weg gaat.
Zo werd ik na de rossige vrouw, tot op een avond een gezicht aan mij
verscheen. Nu ik werk aan dit gezicht verken ik deze andere
herinnering, een gele heuvelrug waar de donkere vrouw staat in een
veld. Zij draagt een blauw-witte rok en regen waait ons toe. Hier ben
ik jong en we leiden elkaar onder elkaars armen naar beschutting. ik
heb me hierover verbaasd, het was de uitkomst van een formule uit het
alchemieboek dat ik kwijtraakte, een getal dat ik kende; het geeft 'de
juiste verhouding aan tussen twee maten, | de onderdelen, mildheid en
verzoening, | nut en nutteloosheid (...)'.
Wieg doelt hier op een formule die tegelijk schoonheid, waarheid en
goedheid, of, in zijn woorden: klanken, logica en liefde beschrijft, de
formulering van een natuurkundige en esthetische wet, zoiets als de
gulden snede, maar dan veelomvattender, een ultieme formule waarvan de
dichter een vermoeden heeft: de formule van de sneeuwvlok. Wieg is geen
dichter die mimetische verhaaltjes vertelt, hij is op zoek naar zijn
waarheid en dat kan leiden tot raadselachtige formules, tot ontroerende
stamelingen waar hij zelf ook weinig van begrijpt: Over niet zo lang
geleden ben ik oud en raakte ik haar kwijt aan een koninklijke,
eeuwige, houten vorm die spreekt op de wind op zoek naar de eerste,
naakte mens. Hoe nu verder. Ik werd geen wijze, geen rots die de dood
aanprijst, ik bleef over de wereld voorzichtig, alsof zij de kleinste
haren op een vrouwenhuid voorstelt. Ik maak geen wetten, maar vertel
na: het kleinste zichtbare - oogharen, pasgeboren gras - en het
kleinste onzichtbare trilt, golft, wordt anders in kleine schokken,
wordt oud. '
Dirk Coster en de Islam
Een verrassende overeenkomst tussen de opvatting van Dirk
Coster ( in 1921) en de islamitische cultuur. Coster schrijft: 'De
mannelijke rede, het mannelijk bewustzijn, behoort zich tot de
vrouwelijke wijsheid te verhouden, gelijk de liefhebbende man zich van
nature verhoudt tot de vrouw: haar beheerschend en regelend, heeft hij
zich dienaar te weten.' En: 'Het oordeel van de vrouw is onfeilbaar,
wanneer geen hartstocht haar belet te zien. Het oordeel van de vrouw
kan schrikkelijke dwaasheid worden, wanneer hartstocht haar beheerscht.
De oordeelswijze van de vrouw is van hooger orde, doch tevens veel
gevaarlijker voor het leven, dan die des mans.'\u8232 En: 'Wanneer haar
ziel in rust is, zoo kan het oordeel van de hoogere vrouw het
onfeilbaar richtsnoer zijn voor de mannelijke rede.' En: 'De groote
kwaal der moderne wereld is de overheersching van het mannelijk element
op het vrouwelijke.'
Vestdijks 'Albert Verweij en de idee'
Hoe lees je een bundel? Van voor naar achter of bladerend?
Lees je een gedicht apart breng je het meteen in verband met het
gedicht dat er aan voorafging? Er zijn natuurlijk dichters die een
bundel schrijven en anderen die gedichten bundelen, omdat ze er nu
eenmaal een aantal moeten hebben bij een uitgave.
Er zijn ook dichters die een oeuvre schrijven: bundel na bundel. Ook
zij die losse gedichten, schrijven zullen wel op een soort eenheid
uitkomen, als je hun gedichten vergelijkt. Ze blijken bijvoorbeeld een
voorliefde te hebben voor 'water' of 'licht' of 'vraatzucht' of zelfs
'stront' (vergelijk Komrij). De lezer die zich richt op een bundel of
een oeuvre lijkt volgens Vestdijk een beetje op een prozalezer. Er
zijn, zegt hij, in dit opzicht, twee typen lezers (-in werkelijkheid
komen de typen niet altijd in onvermengde vorm voor-) de syntheticus
tegenover de detaillerende lezer, de wijsgeer tegenover de
impressionist, de verstandsmens tegenover de romanticus.
De natuurlijke methode is dat de lezer het ene gedicht in verband
brengt met het andere. Dit komt ook door zijn gewenning bij het lezen
van proza. Men leest en neemt het gelezene mee naar volgende episoden.
Hij bouwt het verhaal als het ware in zichzelf op bij het vorderen in
de tekst. De lezer van een enkel gedicht lijkt op de kijker naar een
schilderij, dat hij isoleert van de andere schilderijen in een
expositie. Hij leest het gedicht en beschouwt het als een losse
edelsteen. Hij leert het gedicht idealiter uit het hoofd. Vestdijk:" om
het gedicht volledig te verstaan moet men er mee geleefd hebben."
De ideale lezer zal eerst doorlezen, dan stilstaan en vervolgens
"voortschrijden" en dus gedichten met elkaar verbinden.
Vestdijk over proza en poÎzie (" Albert Verwey en de idee")
(Dit is een verwerking van Vestdijks ideeÎn.)
Wat is het verschil tussen proza en po\'ebzie? Beide hebben
ritme, muzikale klank.
PoÎzie hoeft niet te rijmen. Berijmd proza is slechte poÎzie.
Het epos met rijm vertelt een verhaal; is in wezen proza. Het werd
geschreven in een tijd dat de verteller het geheel moest kunnen
onthouden. Het rijm werkte als geheugensteun. Ook bij toneel, denk aan
Vondel, wordt het rijm gebruikt in de dialogen als een mnemotechnisch
hulpmiddel. In de reien vinden we wel poÎzie.
Kortom: met techniek kun je het verschil niet duiden. PoÎzie lijkt zich
aan iedere definitie te onttrekken. Dat komt omdat een definitie een
veralgemenend karakter heeft, terwijl poÎzie zich juist isoleert. In
het gedicht gaat het om begrenzing tot het afzonderlijke en bijzondere.
Proza is oneindig, extensief, poÎzie begrensd, intensief.
PoÎzie trekt zich uit de werkelijkheid terug, tot op een punt.
Eenvoudig gezegd: proza is een lijn, poÎzie een punt. Film en foto.
De dichter keert tot zichzelf in; de prozaÔst zoekt de buitenwereld,
het andere. De emotie die het gedicht opwekt is in zichzelf voltooid,
afgerond. Na een gedicht zwijgt men, terwijl proza verleidt tot de
vraag: " En hoe ging het verder? Hoe is het afgelopen? "
Rommel
Veel mensen die de oorlog hebben meegemaakt hebben een bijna
ziekelijke drang om eten te hamsteren. In hun kelders, in kasten
stapelen ze blikken met vlees, zakken met rijst, kisten met
aardappelen, dozen met meel, gedroogde vruchten, soep, vis en wat niet
al.
Ook hebben ze geleerd vrijwel niets weg te gooien, want ze zouden het
nog eens kunnen gebruiken: potten en pannen, oude schoenen, kleren,
lege tubes, gasflessen, nagellak, stenen, sieraden, schalen, rieten
mandjes, botte messen, onbruikbare geluidsapparatuur, vieze
knuffelbeesten, verouderde computers, flessen, schaaltjes, resten verf,
ja zelfs lege plastic bakjes, waar ooit eten in zat.
Zo ook de moeder van de Chinese kunstenaar Song Dong, Zhao Xiangyuan.
Toen haar man plotseling was gestorven, werd het een obsessie.
Haar zoon besloot om de rommel te ordenen als een soort
genezingsproces. Hij maakte er kunst van, onder de naam 'Waste not',
als een soort ode aan de Chinese spaarzaamheid en het hielp. Zijn
moeder verklaarde: 'Zie je nu wel dat al die spullen dus toch nog van
pas zijn gekomen?'
Niet lang daarna klom ze als zeventigjarige in een boom om een in de
knel geraakte vogel te redden. Ze maakte een fatale val. Na haar dood
zette Song Dong het project voort en met kisten rommel reisde hij de
wereld rond om deze nauwgezet in allerlei grote musea in Beijing, New
York, Vancouver, Londen, Sidney, ten toon te stellen. Nu is het geheel
te zien in het Gronings museum. Vijf mensen zijn drie weken bezig
geweest om de spullen langs een meetlat in soorten gerangschikt neer te
leggen op de vloer van het Coop Himmelb(l)au paviljoen. De surveillante
vindt het maar niks, maar het geheel is voor de kunstenaar - het
uitstallen en weer inpakken van zijn herinneringen - een therapeutisch
familiemoment en voor de toeschouwer een monument van verwondering,
afschuw en herkenning. Wat slepen we allemaal met ons mee? Hoe zijn we
geketend aan onze eigen rommel. Wat verspillen we allemaal?}
WATER
De spiegelingen en rimpels in het water... ze zijn er even,
maar je kunt ze vasthouden in schilderijen, in muziek, in gedichten.
Jacqueline Kasemier, Remco Ekkers en Oleg Lysenko presenteren een
programma rond het thema 'water' waarin schilderkunst, poÎzie en muziek
samenkomen.
Een afdaling in de spiegeling van het water, dat is het avontuur in de
schilderijen van Jacqueline Kasemier. Beroering in het water, vegetatie
en weerkaatsing van het warme licht op de donkere diepte creÎren een
welhaast abstract spel van kleur en beweging. De dingen die zich boven
ons bevinden worden onder ons gespiegeld zichtbaar. Rimpelingen en
drijvende blaadjes vormen een afscheiding. De grens tussen toeschouwer
en beeld lost op en je wordt als kijker opgenomen in een diepe,
bewegende wereld.
Deze geschilderde wereld smelt wonderwel samen met de door Remco Ekkers
geschreven watergedichten en de vloeiende en melancholische klanken van
de bayan van Oleg Lysenko. Voor dit programma speelt Oleg muziek van
bijvoorbeeld Vivaldi en Satie, maar ook authentieke OekraÔense en
Russische muziek uit de regio van de Dnjepr en de Wolga.
Oleg trad o.a. op met Armando, met Stefan Brijs, met Stefan Hertmans op
verschillende podia, voor Radio 4, voor Vrije Geluiden.
Remco las op vele podia, o.a. in Vredenburg, theaters in Nederland en
Vlaanderen.
Jacqueline exposeerde o.a. op de Panbeurs, Realisme Amsterdam, galerie
Van Veen, Van Strien, Terbeek, Den Andel, Museum Mohlmann, Museum
Slager Den Bosch, Drents Museum en Fraeylemaborg.
Manifesten in Kranenburgh
Een plastic tapijt op de vloer met een uitvergrote foto van
een omgevallen jampot. Aan de wand de opdracht je schoenen uit en een
kleurig gewaad aan te trekken, een soort kimono. Vervolgens moet je op
het tapijt gaan liggen, in het midden, nadat je op een knopje hebt
gedrukt. Het tapijt gaat trillen en dat werkt als een soort massage.
Moet je verkwikt worden of verontrust? Mij overkomt geen van tweeÎn.
Als ik de zaal uitloop, blijkt een museumbobo mij te hebben bekeken.
Hij vraagt: 'Hoe vond u het?' en als ik een beetje afwerend zeg:
'Enig!'; 'Zo ziet u maar, zelfs wellness is kunst.'
Daar denk ik over na. Wie bepaalt wat kunst is? Dat was voor Folkert de
Jong (1972) uit Egmond aan Zee, Saatchi. Folkert brak internationaal
door nadat Charles Saatchi werk van hem aankocht.
In Bergen was Piet Boendermaker (1877-1947) kunstverzamelaar.
Hij liet in zijn tuin een kunstzaal bouwen. Daar hing werk van Leo
Gestel, Piet Mondriaan en Jan Sluijters. De kunst van de Bergense
School werd aanvankelijk niet gewaardeerd. Nu hangt het museum trots
vele niet lieflijke doeken met sombere kleuren, van de genoemden en van
Piet Wiegman op.\u8232 Nu staat in Kranenburgh in de Taqazaal een
boomstronk met zeven grillige, gekleurde figuren. De kunst van De Jong
is niet lieflijk, niet aangenaam, maar is zij verontrustend?
In 1916 verwoordde Piet van Wijngaerdt, grondlegger van de Bergense
School zijn ideeÎn in een manifest.
'De kunstenaars behandelen alle onderwerpen. Het publiek, afkerig van
inspanning, bekijkt schilderkunst als plaatjes. De kunsthandel wekt die
averechtse opvatting in de hand door te speculeren op de slechte smaak
van de massa. De nieuwe schilders willen een zuivere, eenvoudige kunst,
niet vertroebeld door quasi-diepzinnigheid.'
Folkert schrijft in 2015 o.a.: 'Kunstenaars, verenigt u en
spreekt gezamenlijk een ideaal uit. Kunst vult de leegte. Kunst
bevrijdt. Kunst biedt ijkpunten voor en verzoent zich met het leven.
Kunst is noodzaak.'
Ik ben niet onder de indruk van zijn stellingen, die misschien in 1880
opzien zouden baren.
Voor de deur van het gebouw plaatste Folkert een kleine 'Hercules
kernraket. Het is in feite een nogal amateuristisch maaksel, schuin
staande op een paar houten, onbewerkte pellets. Het motto is 'Kunst die
inslaat als een bom'. Op een folder staat nog: 'De raket symboliseert
ook dat de kunstenaars misschien meer wapens in handen hebben dan ze
denken.'
Dan ze denken? Wapens? Trillende tapijten?
Sterfelijk-zijn
Atul Gawande confronteert ons in zijn boek 'Being mortal' met
de realiteit van het ouder worden en de daarbij behorende kwalen. Hoe
gezond we ook waren, soms tot op hoge leeftijd, op een gegeven moment
neemt onze energie af, worden we ziek, doof, halfblind, gaan we vallen,
breken onze botten. \u8232 Wat doen we met oude mensen? We proberen hun
kwalen te verlichten, geven pillen, brillen, gehoorapparaten, gebitten,
insuline, repareren heupen, nemen tumoren weg, brengen stens aan in
bloedvaten etc., maar hoe gaan we om met hun menselijkheid? Hoe staan
we mensen bij die niet meer thuis kunnen wonen, omdat ze geen
boodschappen meer kunnen doen, niet meer auto kunnen rijden, niet meer
voor zichzelf kunnen koken, zich niet meer zelf kunnen wassen,
verschonen, intensieve zorg nodig hebben. We brengen ze naar
verzorgingshuizen, waar ze moeten eten wat de pot schaft, waar ze
moeten opstaan en ontbijten en lunchen en warm eten op tijden die door
het huis bepaald worden, waar ze niet meer zo maar weg kunnen, waar ze
'vermaakt' worden.
Gawande vertelt over een echtpaar dat een woonvorm creÎert waar ze de
nodige zorg kunnen krijgen, maar overigens zelf uitmaken hoe ze hun
leven inrichten, wie ze ontvangen, waar ze mogen roken of drinken en
waar ze hun eigen spullen kunnen meenemen, waar ze zich kortom thuis
kunnen voelen.
Vroeger was er de familie, was er eerbied voor de ouderdom. In
zogenaamd onderontwikkelde landen is dat nog zo. Vroeger werden mensen
trouwens niet zo oud. In de middeleeuwen stierven ze gemiddeld rond hun
dertigste. Enkele sterken, die bovendien het geluk hadden niet te
sterven door oorlog, een overval, ongeluk, een besmettelijke ziekte,
waren van belang voor het doorgeven van een traditie. Die rol is al
lang overgenomen door boeken en nu door internet, waar jonge mensen
alles kunnen opzoeken wat ze willen weten over maatschappij, ziekten,
zinvolle oude gebruiken.
De samenleving had geen probleem met het verzorgen van de weinige
ouderen. Er waren overigens ook samenlevingen waarin het
vanzelfsprekend was dat ouderen, die lastig werden voor de gemeenschap,
zelf de berg op gingen of de woestijn in of de sneeuwvlakte.
Nu hebben zogenaamd ontwikkelde landen te kampen met een overvloed aan
ouderen, dankzij de gezondheidszorg, die een steeds groter beroep doen
op het bruto binnenlands produkt. Er dreigt een mentaliteit te groeien
waarin ouderen zich gedwongen voelen uit het leven te stappen, zoals
gebruikelijk was bij de Inuit, woestijnvolken of in Japan.
Stel dat het leven zin heeft, dan krijg je de vraag waarom er
lijden is. Een van de moeilijkste opgave waarvoor we ons gesteld zien,
is niet alleen vaststellen dat het leven geen zin heeft, maar ook dat
de gedachte dat dat leven zin heeft, of zin moet hebben, ons afhoudt
van wat werkelijk belangrijk is. Het leven heeft de waarde die wij zelf
er aan toe kennen.
Je moet niet achter gevoelens aanzitten. We zijn het gelukkigst als we
eenvoudig existeren, als we doen wat we vinden dat we moeten doen.
Bekend is de uitspraak van Epicurus: maak je geen zorgen over de dood.
Als je leeft is de dood er niet en als je dood bent, is er geen leven.
Hij zegt eigenlijk dat de dood ons niet kan schaden. Waarom maken we
ons dan toch zorgen?
Omdat we vooruit denken. Ik denk aan mezelf als ik ga sterven en ik
denk aan mijn dood als ik leef en dat kan ik treurig vinden. Wat moet
er worden van hen die ik achterlaat? Wat gebeurt er met mijn
schilderijen, boeken? Natuurlijk, het maakt niet zo veel uit. De
nabestaanden zullen me missen, maar ze redden zich wel zonder mij. Ze
zullen wel moeten. Je kunt het treurig vinden dat bepaalde plannen niet
meer gerealiseerd worden, maar daar heb je zelf toch geen last meer
van. (N.a.v. Mark Rowlands ('De Filosoof en de Wolf'))
Geboorte
Je wilt een gedicht schrijven. Je moet wachten. Na een tijd
vermoed je dat er langzaam een proces op gang komt. Dan begint het
besluipen. Je voelt de gedachte in je opkomen als een obstakel in je
keel dat langzaam omhoog komt, met de bijbehorende belofte van
opluchting. Soms zakt het terug. Dan zie je een nieuwe route en weer
leeft de hoop in je op. Je voelt dat het gedicht er aankomt. Bijna,
bijna. Een gedicht laat zich niet dwingen en het komt alleen maar naar
boven als de tijd daar is. Je moet wel de druk er ophouden, anders komt
het niet. Uiteindelijk, als je geluk hebt en er veel moeite in steekt,
komt het gedicht. Het levert een gevoel van geluk, maar dat is van
korte duur. Je gaat al snel over naar het volgende gedicht en alles
begint van voren af aan.
Sociaal
Empathie bij apen is ontstaan omdat ze leven in groepen. Om je
in een groep te kunnen handhaven moet je het vermogen hebben te
beoordelen wat een ander gaat doen. Je moet als het ware gedachten
kunnen lezen. Hoe ziet de wereld er voor de ander uit? Mark Rowlands (
'de Filosoof en de Wolf') geeft het voorbeeld van een chimpansee die
zijn erectie verbergt voor een ander dominant mannetje, maar die wel
aan een vrouwtje laat zien. Hij verplaatst zich dus in het perspectief
van dat andere mannetje en eigenlijk ook in dat van het vrouwtje.
Misschien begrijpt het vrouwtje wel wat hij doet: hij verneukt het
andere mannetje omdat hij met mij wil neuken. Ander voorbeeld: een
baviaan loopt met andere bavianen over een pad door het bos en ziet wat
lekkers. Hij denkt: als de anderen mij zien kijken, zien zij dat
lekkers ook. Wat doet hij? Hij treedt iets terzijde en begint zich te
vlooien. De anderen lopen door en als hij alleen is, pakt hij het
lekkers en eet het alleen op. Als een andere baviaan had gezien dat de
eerste iets interessants had gezien is dat een representatie van de
tweede orde, maar als de eerste begrijpt dat anderen zouden kunnen
begrijpen dat hij wat lekkers ziet, is dat een representatie van de
derde orde.
Apen hebben een grotere herseninhoud dan andere zoogdieren; ze zijn ook
intelligenter. Ze leven niet in groepen omdat ze intelligenter zijn; ze
zijn intelligenter geworden omdat ze in grotere groepen leven. Dat
vraagt immers nogal wat denkkracht. Sociale dieren moeten hun collega's
manipuleren en bedriegen. Ze moeten vals kunnen spelen, ze moeten
kunnen intrigeren, bondgenootschappen smeden met andere apen om hun
doelstelling - macht - te bereiken.
Brieven Vasalis-Van Oorschot
Waarschijnlijk was Geert van Oorschot verliefd op Vasalis,
maar zij was niet van plan de huwelijkstrouw te schenden. Geert schepte
een keer (misschien wel vaker?) dat hij in Harlingen met haar naar bed
was geweest. Misschien was het een vreemde grap. Het was ongetwijfeld
een wens. Wel schreven ze elkaar een half leven lang, tot zijn dood,
brieven, waaruit blijkt hoe veel ze van elkaar hielden. Overigens richt
Geert zich ook tot Jan Droogleever Fortuyn, haar echtgenoot. Vasalis
laat zich kennen als zuiver, wijs, hartstochtelijk, maar ook onzeker.
Uit de brieven aan Geert kunnen we leren wat de reden was van haar
'zwijgen'. Vroeger hoorde ik in Groningen dat na haar laatste bundel
'Vergezichten en gezichten' nog stapels gedichten in bureauladen lagen
en dat ze alleen maar niet publiceerde omdat zij genoeg had van alle
aandacht voor haar privÈ-persoon. Uit de brieven blijkt dat het hebben
van kinderen en een drukke baan het schrijven van gedichten in de weg
stond. Zij kon te weinig 'alleen' zijn, maar een andere belangrijke
reden voor het niet meer publiceren, ondanks de herhaalde druk van
Geert, was het gebrek aan inspiratie en haar strenge zelfkritiek. Af en
toe kwam er nog een gedicht naar buiten, maar meestal hield Vasalis
haar gedichten in portefeuille en af en toe verscheurde zij mislukte
schrijfsels. Er was nog een reden: wat was het belang van gedichten in
vergelijking met de wereldbrand? Toch zouden de naar haar mening
geslaagde gedichten zeker die barriËre overwonnen hebben. Vasalis was
zowel diep bescheiden als ambitieus, zowel trots als nederig.
Zij was ook kritisch over het werk van anderen, waarbij ze een
duidelijke voorkeur had voor eenvoud en authenticiteit: Judith
Herzberg, Janne Wijnalda (wat is er met haar gebeurd?), Eva Gerlach,
maar ook voor de niet eenvoudige gedichten van Fritzi ten Harmsen van
der Beek. Waarom Fritzi? Omdat zij volstrekt origineel en wild was en
dat herkende Vasalis als een belangrijk deel van haar persoonlijkheid.
Biocognitie
Het hangt er natuurlijk vanaf hoe je denken definieert - talig
of niet -, maar de Escherichia coli bacterie doet iets dat op denken
lijkt, dat wil zeggen, hij reageert op zijn omgeving, zoekt een
aangename plek en onthoudt twee seconden waar hij was. Hij is twee
micron lang en leeft in het darmstelsel van de meeste dieren. Hij zwemt
naar een plek waar meer voedsel is en als de richting niets oplevert,
tuimelt hij om en probeert een andere kant uit te zwemmen. Hij zwemt
een seconde en legt een afstand af van vijftien maal zijn eigen
lichaamslengte. Het tuimelen duurt een tiende seconde.
Hij vergelijkt de concentratie van voedsel met die van maximaal twee
seconden daarvoor en 'besluit' voort te zwemmen of een andere plek te
zoeken. Het succes van de mens in de evolutie is vooral te danken aan
de capaciteit van zijn denkvermogen. Lang hebben we gedacht dat wij
uniek waren, maar de laatste jaren hebben we veel meer aanwijzingen
gevonden dat er geen principieel, maar gradueel verschil is tussen de
mens en andere levende wezens. Zelfbewustzijn, probleemoplossend
vermogen, cultuuruitingen komen ook bij dieren voor.
Het denken vindt niet alleen plaats in de hersenen: het hele lichaam
speelt een rol. Ook alle technische verlengstukken, als agenda's en
computers 'denken' mee. Kennis wordt opgedaan en uitgewerkt,
doorgegeven in interactie. Er is altijd actie, waarneming en reactie.
Uitroeptekens
Het is een paradoxale titel: 'De ondraaglijke lichtheid van
het bestaan'. Het bestaan is licht vanwege het voorbijgaande karakter
en uiteindelijk zelfs omdat het daarom zonder betekenis is, volgens de
auteur. Maar dat is tegelijkertijd ondraaglijk of onverdraaglijk.
Waarom had het boek, afgezien van de titel, zoveel succes in de jaren
tachtig? Ongetwijfeld omdat voor die tijd nogal expliciet over seks
werd geschreven, maar zeker ook omdat men in Europa medelijden had met
de Tsjechoslowaken (toen nog) vanwege de Russische overheersing en de
idiote politieke controle, waarbij bekwame chirurgen glazenwassers
moesten worden. De lezers schrokken van de hypocrisie van het
communisme, de onderdrukking, de onderlinge controle. Zeker ook de
filosofische opmerkingen en de postmoderne onderbrekingen van de
auteur. De vlijmscherpe en overtuigende analyse van de kitsch in de
communistische landen, maar ook in het westen!, de ironie waarmee ons
treurige lot wordt beschreven, dat alles verklaart het succes van het
boek.
Een voorbeeld van de waardering is de reactie van een lezer. "Een mens
kan nooit weten wat hij wil, omdat hij maar een leven heeft dat hij
niet aan zijn voorgaande levens kan toetsen, noch in zijn volgende
levens kan herstellen. Is het beter samen met Tereza te zijn of alleen
te blijven? Er bestaat geen mogelijkheid om na te gaan welke beslissing
beter is, want er is geen vergelijking. Wij maken alles zomaar voor het
eerst en onvoorbereid mee, net als een acteur die voor de vuist een
stuk speelt. Maar wat kan het leven waard zijn, als de eerste repetitie
voor het leven al het leven zelf is? Het leven lijkt daarom altijd op
een schets. Hoewel het woord 'schets' evenmin juist is, want een schets
is altijd een ontwerp voor iets, de voorbereiding voor een schilderij,
terwijl de schets van ons leven een schets is voor niets, het ontwerp
zonder een schilderij. 'Einmal ist keinmal', herhaalt Tomas het Duitse
gezegde. Wat maar een maal gebeurt, hoeft net zo goed helemaal niet te
gebeuren. Als we maar een leven mogen leven, hoeven we net zo goed
helemaal niet te leven.'
'Deze schitterende analyse, die redelijk snel in het boek voorkomt,
slaat meteen de nagel op de kop', zegt deze lezer. Ik denk: wat een
onzin. De lezer gaat verder: 'Deze gedachte zal nog veel in het boek
terugkomen en geeft ook de dualiteit weer tussen lichtheid en zwaarte.
(?) Wanneer we onmogelijk onze keuzes en beslissingen kunnen toetsen,
heeft het enerzijds geen zin om er ons druk over te maken. We kunnen
dan best ons gevoel en hart volgen en elke dag nemen zoals die komt
(lichtheid). Aan de andere kant worden we overspoeld met een gevoel van
melancholie en nihilisme: als onze keuzes inderdaad zo ontoetsbaar
worden tot op zo'n niveau dat ze totaal irrelevant worden, wat heeft
het leven dan nog voor zin? Dan kunnen we evengoed niet leven.'
Er staan vele onzinnige maxime's en metaforen in het boek:
'Zou elke seconde van ons leven zich oneindig herhalen, dan zijn we
vastgenageld aan de eeuwigheid zoals Jezus Christus aan het kruis.'
'Liefde openbaart zich niet door een verlangen om te vrijen (dat
verlangen geldt een ontelbare hoeveelheid vrouwen), maar door een
verlangen naar een gedeelde slaap (dit verlangen geldt ÈÈn enkele
vrouw).' 'ze denkt aan de tijd van Johann Sebastiaan Bach waarin muziek
leek op een roos, bloeiend op een gigantische sneeuwvlakte van stilte.'
'Elke Fransman is anders. Maar alle acteurs op de hele wereld lijken op
elkaar.'
'Opwinding was in strijd met het paradijs. Onthoud dat goed: in het
paradijs bestond genot, geen opwinding.'
Ik vermoed dat de hiervoor geciteerde lezer bij deze en andere
uitspraken enthousiaste uitroeptekens zou willen plaatsen.
De eeuwige terugkeer
De eeuwige terugkeer is de hel. Zelfs het meest verrukkelijke
verwordt tot een marteling als je het steeds moet beleven.
Is het leven waardeloos omdat alles voorbijgaat? Of wordt geluk en
schoonheid juist bepaald door het voorbijgaande karakter ervan? De
altijd bloeiende roos is van plastic. Natuurlijk, zonder herinnering
wordt alles minder waardevol, maar nog niet waardeloos. Het is er ooit
geweest. Milan Kundera's roman 'Nesnetiln' lehkost byt'ed' is door Jana
Beranov· vertaald. De titel is geworden: 'De ondraaglijke lichtheid van
het bestaan'. Is er een verschil tussen ''ondraaglijke' en
'onverdraaglijke', anders dan een poÎtische toets?
Kundera heeft het eerste deel 'Lichtheid en zwaarte' genoemd. Hij
begint met het idee van de eeuwige terugkeer der dingen en hij noemt
dat idee raadselachtig. Hij noemt het een dwaze mythe. In 'Also sprach
Zarathustra' behandelde Nietzsche de eeuwige terugkeer als een dogma,
maar eerder betoogde hij dat eeuwigheid niet bestaat. De mens is eindig
en zal ten onder gaan. De test voor de wil tot leven is de vraag of men
het leven oneindig zou willen herhalen.
Dat lijkt me onzin. Als ik Kundera goed begrijp is het bestaan
ondraaglijk licht omdat het voorbij gaat. Het zou zwaar zijn als het
eeuwig weerkeerde.
Het boek van Kundera is een verzameling filosofische aforismen, nogal
speculatief, in het jasje van een liefdesgeschiedenis en een politieke
geschiedenis. De verteller bemoeit zich voortdurend met de
gebeurtenissen en geeft daar een metaforische draai aan. 'Laten we
zeggen dat de gedachte van de eeuwige terugkeer een zeker perspectief
betekent waarin de dingen zich anders vertonen dan we die kennen: ze
vertonen zich zonder de verzachtende omstandigheid van hun
voorbijgaande aard. Deze verzachtende omstandigheid weerhoudt ons
namelijk (ervan?) een oordeel uit te spreken. Hoe kun je iets dat
voorbijgaat veroordelen? Het avondrood van de ondergang kleurt alles
met de bekering van de nostalgie; ook de guillotine.' Dit lijkt mij
onzin en dat ligt niet alleen aan de vertaling.
Ongelijkheid
Wat is er mis met ongelijkheid? Sommigen worden geboren met
muzikaal talent, anderen kunnen van jongs af aan goed voetballen, weer
anderen zijn al jong handig in het zakendoen. Is dat onrechtvaardig?
Wie zouden we moeten bestrijden? Hoe kunnen we talent afnemen van
sommigen en dat zogenaamd rechtvaardig verdelen? Iemand met rijke
ouders en goed verstand kan naar een prestigieuze universiteit. De zoon
van een arme man kan intelligent zijn, maar hij kan zijn studie niet
betalen.
Moeten we in onze samenleving natuurlijke verschillen recht trekken?
Ja, dat vinden we (in onze streken) als het betrekking heeft op sekse.
Een meisje moet evenveel kans hebben op een goede baan als een jongen
en we zijn bereid om scheefgegroeide verhoudingen recht te trekken door
de voorkeur te geven aan een vrouw bij gelijke geschiktheid voor een
baan als hoogleraar.
Velen (?) vinden ook dat we de ongelijkheid met betrekking tot de
rijkdom moeten corrigeren bij studiekeuze en als we in staat waren om
het IQ van iemand op te vijzelen, zouden we het doen.
Het mag toch niet uitmaken of je een nieuwe nier krijgt als je die niet
zelf kunt betalen? We vinden (niet allemaal) solidariteit bij
verzekeringen vanzelfsprekend.
De meeste Nederlanders vinden het in orde dat de oudste zoon van
Beatrix koning wordt.
Als een zogenaamd lelijke vrouw geen man kan vinden, zeggen we: ja, zo
gaat dat.
Niet iedereen kan de 100 m binnen 1 minuut lopen.
Een slang die niet snel genoeg is, zal van honger omkomen. Iemand met
een zwak hart zal jong sterven. Maar aan dat laatste willen we iets
doen: een ander hart implanteren... Wanneer is ongelijkheid
onrechtvaardig? Dat hangt af van de cultuur.
'Het gelijkheidsbeginsel is een westers begrip en heeft zijn
wortels in de Verlichting en het humanisme. Bij de Franse Revolutie was
het gelijkheidsbeginsel voor het eerst het uitgangspunt bij de
staatsinrichting ( ÈgalitÈ naast de libertÈ en de fraternitÈ). In de
20e eeuw werd als uiting van het gelijkheidsbeginsel het algemeen
kiesrecht en het vrouwenkiesrecht in Nederland ingevoerd.
' (Wikipedia)
'Het gelijkheidsbeginsel is geen universeel aanvaard concept. In de
meeste godsdienstige stromingen wordt onderscheid gemaakt tussen
uitverkorenen en heidenen en tussen mannen en vrouwen. Een aantal
voorbeelden hiervan: In de rooms-katholieke Kerk is het priesterambt
alleen toegankelijk voor ongetrouwde mannen. Een orthodox-protestantse
partij, weert homoseksuelen uit bestuurlijke en vertegenwoordigende
functies.
'Binnen de Sharia, de islamitische wet, wordt onderscheid gemaakt
tussen: Moslims, die de meeste rechten hebben; Dhimmi's, onderworpen
niet-moslims, die aanhangers zijn van een monotheÔstische godsdienst;
zij hebben beperkte rechten. Harbi's, alle andere niet-moslims; zij
hebben de minste rechten.
Het hindoeÔsme kent het kastenstelsel, waarbij de afkomst bepaalt welke
rechten iemand heeft.' (Wikipedia)
Viool
In de Abbaye aux Dames is een festival voor oude muziek. In de
grote kloosterkerk wordt gerepeteerd voor een concert morgen. In 1653
regelde Mazarin een concert voor de jonge zonnekoning, 15 jaar oud.
Voor het eerst wordt dit hele concert met muziek van Rossi, Cavalli,
Lambert en BoÈsset opnieuw uitgevoerd. De slanke, zeer eenvoudig
geklede SÈbastien DaucÈ laat fragmenten spelen en geeft aanwijzingen.
Hij doet dat nogal ontspannen en corrigeert zacht pratende zangers of
orkestleden die even niet aan de beurt zijn niet. Philippe Herreweghe,
die we vanmiddag in de stad zagen lopen in de richting van de rivier,
doet dat heel wat strenger.
Een violiste, gekleed in een korte, fel rode rok, een donkerrood jak
met daaronder iets wits, lacht naar medespeelsters en naar de dirigent,
maar als hij aangeeft te gaan spelen buigt haar lichaam enthousiast mee
met de muziek. Ze gaat ook een beetje door de kniÎen, waarbij de
aandacht komt op haar zachte, korte witte laarsjes. Ze houdt, zoals de
andere violisten, haar viool tegen haar sleutelbeen.
Soms vragen mensen: wat zou je willen overdoen in je leven?
Sinds kort heb ik een antwoord. Ik zou viool hebben willen leren
spelen, in plaats van piano. De pianolessen waren geen succes, omdat ik
te veel moeite had met het sturen van linker- en rechterhand. Noten
lezen ging goed, maar verschillende ritmes met beide handen ging
moeilijk. Daarbij kwam dat de pianojuf weinig geduld had en mij met een
lineaal op mijn handen sloeg als ik het fout deed. Dat is misschien
niet zo erg als je het uiteindelijk goed doet, maar dat lukte me niet.
Ik herinner me dat ik huilend naar les ging. Mijn moeder begreep dat
het niet ging lukken en was misschien ook wel blij dat ze het lesgeld
niet meer hoefde te betalen: in elk geval ik mocht van les af. Waarom
kreeg ik geen vioolles? Mijn vader speelde zeer behoorlijk viool! Op
een viool heb je geen problemen met de handen. EÈn hand om de noten aan
te geven, ÈÈn hand om de strijkstok te hanteren. Waarom heb ik het niet
gevraagd? Vooral dat verbaast me. Later haalde ik een muziekdiploma om
zanglessen te geven. Dat ging goed. Waarom geen viool?
Vleugels
Het musje vliegt recht omhoog, blijft dan even hangen en laat
zich vallen tot het zijn vleugeltjes weer spreidt en omlaag duikt in
het dal. In golven komen ze omhoog vliegen naar de grote vijgenboom en
verdwijnen tussen de bladeren. Ze zijn onzichtbaar en ik vraag me af
wat ze daar doen. Dan duiken ze met een groep omlaag, het dal in.
Spaanse mussen, rotsmussen. Soms zit er een op de elektriciteitsdraad
te balanceren. In de vijgenboom klinkt druk getsjilp en af en toe wild
gefladder.
De huis- en boerenzwaluwen vliegen als acrobaten heen en weer, maken
snelle wendingen. Je ziet niet dat ze muggen vangen.
Onderweg naar de Colle de la Creu zien we een kolibrie-achtig insect,
wentelwieken boven een distel. Het heeft een lange snuit of snavel. Hoe
moet je dat noemen? Parasolvlinders zitten geen moment stil, net als
citroentjes, die een lichtgroene appelkleur hebben. Daar gaat een
rouwmantel.
Hoog in de lucht met nauwelijks bewegende, gespreide vleugels, maken
gieren hun ronde. Drie vale gieren, een aasgier. Langs het pad
afgekloven beenderen. Op de terugweg vliegt een kleurige bijeneter over
de weg.
Voetreis
Hij reist in 1933 van Engeland naar Constantinopel, lopend met
ouderwetse beenwindsels en bespijkerde schoenen. Hij is negentien jaar.
Hij begint in Hoek van Holland en komt al gauw in het vooroorlogse
Rotterdam en hij is verrukt, Patrick Leich Fermor. Het sneeuwt en hij
loopt bijna alleen door de stad, door stegen die uikomen op de
Boompjes, 'een lange met bomen en kaapstanders afgezette kade'. Hij
komt in de enige kroeg die open is. Een forse man met voorschoot maakt
een kachel aan en Patrick krijgt gebakken eieren met koffie, naar eigen
zeggen de beste die hij ooit heeft genuttigd. Het is vroeg in de
ochtend, maar de Grote Kerk, de kathedraal is open en hij ziet de
Hollandse schilderijen. Later, als Rotterdam al weer achter hem ligt,
ziet hij de geometrie van het Hollandse landschap, ijs, wolken en het
prachtige licht. In Dordrecht valt hij in een cafÈ in slaap achter zijn
kroes. De waardin laat hem naar een bed brengen en wil alleen betaling
voor de maaltijd en het drinken. Gastvrijheid. Patrick ontmoet het
steeds weer op zijn lange tocht. Langs de rivieren loopt hij naar
Nijmegen en verlaat het land dat hij sindsdien bewondert om in het
Duitsland van de bruinhemden en hakenkruizen te belanden, maar ook daar
zijn vele aardige en gastvrije mensen, zelfs voor iemand uit Engeland.
Overvloed
Volgens Vrij Nederland 'is de voortdurende aanwezigheid van
een kennelijk wijze oude man in een aardige onbevangen jongen' dat wat
het boek uit tilt boven een nostalgisch reisverhaal.
Het boek 'Een voettocht langs Rijn en Donau' is een terugblik op de
reis die de negentienjarige Patrick Leigh Fermor maakte in 1933-34 van
Londen naar Constantinopel. Lopend. Als de omstandigheden er naar zijn
lift hij mee met een kar, reist een klein stukje met een trein of een
groter stuk met een paard. De schrijver heeft gebruik gemaakt van zijn
herinnering en van dagboeken. Een dagboek is gestolen; een ander ergens
vergeten, maar op wonderlijke wijze teruggevonden.
Wat voor jongen is de jonge Patrick? Hij heeft zijn schoolcarriÎre niet
afgemaakt, is wel intelligent, maar ongeschikt voor orde en regelmaat.
Hij heeft een groot talent: hij kan met vrijwel iedereen gauw en goed
opschieten: met aristocraten, zigeuners, wagenmenners, jonge vrouwen,
oudere vrouwen, zwijnenhoeders, zigeuners, drinkebroers, vreemde
lieden, geestelijken, patriotten, liberalen, communisten etc. Politieke
tegenstellingen begrijpt hij en hij kan in discussies meegaan met
allerlei standpunten. Dat betekent niet dat hij karakterloos is. Hij
loopt graag alleen en geniet van de natuur, maar hij kan ook lang
blijven hangen bij logeeradressen. Na enige tijd krijgt hij allerlei
adressen van vrienden van vrienden, waar hij kan komen en waar hij zich
kan wassen, goed eten, veel roken en drinken. Tijdens nachtelijke
feesten tot de vroege morgen wordt hij graag dronken, zodat hij vrijwel
bewusteloos in een bed tuimelt. Hij is arrogant genoeg om zich de
status van dolende geleerde aan te meten, maar eerder is hij een jonge
vagant.
De oudere schrijver verliest zich soms in wonderlijke vergelijkingen en
mooischrijverij: 'Hoeden dragend als ibissen die hellend door de lucht
cirkelen dwarrelden ze als droomfiguren met een gevolg van met linnen
afgezette laarzen door vergezichten van verstrengelde haagbeuken.'
Trekkend door TranssylvaniÎ langs rivieren, herinnert hij zich: 'Alles
in deze rietbegroeide kronkelingen was inert en zweeg onder een
slaapverwekkende betovering van groei en ongehinderde overvloed.'
Schilders en gruwelen
Patrick Leich Fermor houdt een dagboek bij van zijn reis. Er
staan geografische gegevens in; het is een verslag van ontmoetingen met
allerlei soorten mensen. Af en toe verdiept hij zich in bepaalde
onderwerpen, zoals sneeuw in de bossen en de geluiden van stroompjes en
watervallen; overwegingen omtrent Shakespeare; wat je al lopend
reciteert van verschillende dichters, van Horatius tot Donne, Byron en
enkele modernen. In de abdij van Melk duizelt het hem en zijn lezer van
de barokke zinswendingen en de versierende adjectieven. Bij de weduwe
van een hoofdpostbesteller wordt hij overrompeld door alle verhalen
over haar man, de kinderen en de kleinkinderen en de buren, maar zo
boeiend en met theatrale overtuiging verteld dat het hem spijt in te
dommelen.
Hij vertelt dat een gemiddelde, niet-deskundige Engelsman die af en toe
musea bezoekt zonder moeite tientallen Hollandse en Vlaamse en
Italiaanse meester kan noemen (hoe lang is dat geleden?), maar Duitse
schilders? Zelf kent hij Holbein, D¸rer en vaag weg Cranach. Holbein
doet Engels aan; D¸rer is een genie in de richting van Da Vinci.
Cranach leert hij kennen door zijn reis en Altdorfer en Gr¸newald zijn
aan zijn kennis toegevoegd. Deze schilders waren actief in de eerste
decennia van de zestiende eeuw. Het moet te maken hebben met de opkomst
van het protestantisme. Hij kreeg een hekel aan het Duitse realisme.
Vooral de afbeeldingen van martelaarschappen zijn afschuwelijk.
'Vlezige, ongeschoren pummels met gedeukte borstplaten, uit hun broek
hangende hemden en openstaande broekkleppen zijn juist, bij wijze van
spreken, het Hofbr‰uhaus uit komen wankelen, stinkend naar bier en
zuurkool en er tuk op iemand buiten westen te meppen. (...)zij zijn
zonder uitzondering expert in het omdraaien van ledematen, het lamslaan
van hun slachtoffers, stenigen, ranselen, uitrukken van ogen en
onthoofden, ze zijn behendig met hun blinkende stukken gereedschap en
genieten van hun taak.' En zo gaat het bladzijden verder. Waar
Italianen beulen en heiligen met evenveel sereniteit afbeelden, lijken
de Duitsers Christus als een bandiet af te beelden: 'De wonden kleuren
blauw, er hangt een geur van gangreen en verrotting in de lucht.
Denk aan de Boerenoorlog van 1523, aan de Dertigjarige oorlog met zijn
gruwelen. Aan de latere concentratiekampen?
De kust van Bohemen
Die avond zitten ze, dat wil zeggen Patrick 'in geleende
avondkleding tussen de door kaarslicht beschenen gezichten tijdens een
geanimeerd diner' aan tafel. Daar zijn Hans, de oudere vriend die hij
in Wenen heeft leren kennen, een erudiete bankdirecteur, Heinz, de
oudste broer, hoogleraar in de politieke theorie, maar die er meer
uitziet als een dichter of een musicus. En dan staat er: 'Het licht van
die kaarsen, die nu weer even branden, toont me ook hun vriendelijke
ouders en Heinz' beeldschone vrouw.' Heinz' beeldschone vrouw. Patrick
is net negentien geworden. Hij heeft in Bratislava vele avonden
gefascineerd de hoerenruÔne in een oud kasteel bezocht, zonder achter
dunne gordijnen te verdwijnen, vooral uit angst voor syfilys. Hij heeft
op zijn reis vele jonge meisjes en vrouwen ontmoet in allerlei
situaties: twee zusters van zijn leeftijd ongeveer, in een verder leeg
huis, bijvoorbeeld, en Trudi, een meisje van vijftien met ganzeneieren
in een mand, met wie hij onder een dekzeil in een hevige sneeuwbui
reisde naar Wenen. Geen woord over seksuele avonturen. Vrouwen zijn bij
hem ook goede gesprekspartners, maar soms zijn ze beeldschoon, alsof
die eigenschap toch de belangrijkste is.
Komt die beeldschone vrouw van Heinz nog terug? In een bescheiden rol.
Zij deelt samen met haar man en Paul en Hans in de schijnbare triomf,
namelijk als Patrick in de bibliotheek van Heinz, met zijn hulp, heeft
ontdekt dat Bohemen toch werkelijk een kust heeft gehad, vijftien jaar
lang, zodat Shakespeare in 'Een winteravondsprookje' toch gelijk had.
Schijnbare triomf, want terwijl Shakespeare in zijn historische stukken
pijnlijk nauwkeurig was, gooide hij er met de pet naar in zijn
blijspelen door bijvoorbeeld de namen van SiciliÎ en Bohemen te
verwisselen.
Verwoesting
De Mongoolse troepen van Djengis Khan brandden in 1241
TranssylvaniÎ plat. Steeds weer waren er vreemde stammen die een
bestaande beschaving niet tolereerden. Ze brandden iedere kerk, iedere
stad, ieder kasteel, elk dorp, elke abdij plat. Het was in de dertiende
eeuw, in de tijd van Plantagenet en Valois. Ze slachtten de bevolking
af, maakten de sterken tot slaaf en vernietigden alles. Het slopen van
stenen gebouwen kost tijd, maar ze deden het, ondanks hun haast om
verder te trekken. Alles wat te verwoesten viel, werd verwoest. Ieder
fragment historisch materiaal uit de voorgaan duizend jaar moest van de
aardbodem verdwijnen.
Denk aan IS. Als ze geen beelden of tempels verwoesten, verkopen ze de
brokstukken om hun gebied verder te kunnen uitbreiden.
Denk aan de joodse cultuur die moest worden ausradiert. Synagogen,
winkels, bibliotheken: de brand er in. Ook Hitler maakte slaven tot ze
van uitputting stierven en de nuttelozen werden efficiÎnt afgemaakt.
Wij eisen van vluchtelingen dat ze assimileren, maar velen onder hen
beschouwen dat als verraad, als ontrouw aan hun godsdien, hun cultuur.
Patrick Leigh Fermor loopt dagenlang alleen door bossen, bergen en
dalen en waant zich in een ongerept paradijs en voelt zich gelukkig.
(Dat was hij ook in alle kastelen met interessante gastheren en
-vrouwen; en vooral op zijn tocht met een vriend en AngÈla, met wie hij
een heftige, maar noodzakelijk korte romance had.)
Aan het eind van zijn tocht door het paradijs komt hij plotseling en
zonder waarschuwing in een totaal detonerend kuuroord. Het leek of de
natuur verwoest werd door een opgespoten lege roddelcultuur.
Doornroosje
Het was de prins die de doornen wegsneed met zijn zwaard en zo
het kasteel met de slapende prinses toegankelijk maakte. Toen moest hij
haar nog wakker kussen, maar dat was niet moeilijk. Zij was honderd
jaar lang jong gebleven en toen zij wakker werd, begon alles te leven
in het kasteel: de kippen, de koksmaats, de lakeien, haar ouders. En
zij gaven hem maar al te graag toestemming om te trouwen.
De burcht Faiada was dichtgegroeid toen we aankwamen, zonder zwaard,
maar met snoeischaar. De prinses knipte de doornige takken weg en even
later opende de prins met een omgekeerde sleutel de kasteeldeur: alles
was nog hetzelfde gebleven. Het water ging weer stromen, evenals de
elektriciteit en de koelkast werd weer koud. Op het terras keken we
even later met een kop koffie naar de eeuwige overkant. Wat is zo
aantrekkelijk van dit gebied? De betrekkelijke onbereikbaarheid, de
eeuwigheid, de onverzettelijkheid, de ruwe, ongenaakbare bergen, die
door het groen, de bomen, toch vriendelijk lijken; de stilte die hangt
in het dal, onderbroken door de bellen van de koeien, het gefladder en
getsjilp van de vogeltjes; het trage cirkelen van de gieren; de eremita
boven op de kam; de blauwige contouren van de bergen verderop.
Tirant lo Blanc
Het is een wonderlijk verhaal over de witte ridder van
Warwick, William , later Tirant lo Blanc genoemd. Hij neemt afscheid
van zijn personeel, betaalt hen voor hun diensten. Hij neemt afscheid
van zijn vrouw, die met hem mee wil en haar baby slaat opdat deze gaat
huilen. Dan huilen ze alle drie, maar de ridder vertrekt naar
AlexandriÎ en Jeruzalem. Hij bezoekt het graf van Jezus en vertrekt
weer naar VenetiÎ; geeft zijn tweede man geld zodat deze kan trouwen en
in VenetiÎ kan blijven; laat hem het gerucht verspreiden dat hij dood
is en vertrekt naar Warwick, waar hij zich vestigt als bedelmonnik,
onherkenbaar door een lange witte baard. Hij bedelt bij zijn vrouw die
hem rijke aalmoezen geeft.
De koning van Engeland wordt overvallen door Moren, verliest vele
veldslagen en komt uiteindelijk in Warwick waar hij wordt beschermd
door de vrouw van de witte ridder. Ook daar wordt hij belegerd door de
Moren. Hij ziet in een droom Maria die hem zegt een man met een witte
baard, een bedelaar, op de mond te kussen en hem het bevel te geven
over de troepen. De koning hoort een plan van de bedelaar, die kennis
heeft van vuur dat niet geblust kan worden door water. Hij zal kleren
van de Moor aantrekken en de materialen die gaan vlammen leggen bij de
tent van de Moorse koning. Als de brand groot wordt, moet de koning
optrekken met zijn kleine leger en het grote leger van de Moor verslag
en verjagen.
De Moorse koning vlucht naar een ander kasteel en laat binnen een paar
dagen een boodschap bezorgen bij de Engelse koning, waarin hij een
tweegevecht voorstelt. Als hij wint is de Engelse koning zijn vazal. De
Engelse koning is jong en zwak. Na veel gedelibereer neemt de
bedelmonnik zijn plaats in. Hij wordt in het bijzijn van alle graven en
hertogen tot koning gekroond. Hij vraagt zijn vrouw de wapens van haar
man. Zij geeft hem andere en dan zegt hij: 'Nee, ik vraag om de wapens
uit de kleine kamer in uw slaapkamer, bedekt door groen en wit damast.'
'Hoe weet u dat? Vertel mij uw naam.'
Hij zegt dat William zijn krijgsmakker was. Nu geeft zij hem de wapens,
maar het is nog niet goed: het zijn de wapens van toernooien. Zij laat
hem vervolgens zelf zoeken. DE volgende dag is de strijd. De monnik
bidt de hele nacht voor Maria in de kapel. De volgende morgen woont hij
de mis bij, eet een pastei en gaat naar het strijdtoneel. De Moorse
koning schiet twee pijlen, die doel treffen, maar het harnas beschermt
de monnik-koning, die zo dichtbij komt dat de Moor niet meer kan
schieten. Hij roept: 'Heer, als u mij helpt, maakte het niet uit of
alle Moren mij aanvallen.'
Natuurlijk wint de monnik-koning. Hij slaat een arm van zijn belager,
onthoofdt hem en zet het hoofd op zijn lans en rijdt in triomf naar de
stad.
De volgende dag gaat een deputatie naar de Moren en die krijgen te
horen dat ze mogen vertrekken met al hun juwelen en dat niemand hen zal
tegenhouden, maar de Moren kiezen een nieuwe koning en laten de
gedeputeerden onthoofden; stoppen de hoofden in een zadeltas en jagen
een muilezel met die tas naar de stad.
De monnik-koning zweert dat hij nooit meer een gebouw zal binnengaan,
behalve een kerk, voor hij de Moren heeft verjaagd uit het land.
Tirant lo Blanc 2
De vrouw van de witte ridder hoort dat hij ook jonge jongens
onder de wapenen wil brengen en smeekt hem haar zoon te sparen. Hij is
de enige die ze nog heeft! De ridder, nu de koning, weigert en zegt dat
mannen de strijd jong moeten leren. Hij zal voor hem zorgen als zijn
eigen zoon. Zijn vrouw, die vreemd genoeg nog steeds niet doorheeft dat
de koning haar man is, protesteert, maar haar zoon neemt het woord:
'Moeder, ik heb nu de leeftijd om mijn moed te tonen en een waardige
zoon van mijn vader te zijn.
De koning trekt de stad uit met zijn leger en de vijand schrikt. Dat
hadden de christenen nooit gedaan als ze niet woedend waren vanwege de
dood van de afgezanten. Degenen die in de stad waren geweest vertelden
dat de stad wel 100.000 soldaten bevatte. Dat hadden ze immers gezien
door de truc van de witte ridder. Zij doodden hun eigen nieuwe koning
en gingen niettemin naar het slagveld en verzamelden zich op een
heuvel.
De zon ging bijna onder en de witte ridder zei tegen zijn troepen: 'Ze
zijn bang. Doe precies als ik en neem een emmer in ÈÈn hand en een
spade in de andere. Rond de palissade groef hij een diepe geul die naar
water leidde. In het midden maakte hij een pad waarlangs honderdvijftig
man kon passeren. Aan de andere kant groef hij een geul die naar een
hoge cliff leidde. Twee leiders moesten naar zijn vrouw om een vat met
koperen spijkers te halen uit de wapenkamer. Zijn vrouw vroeg zich af
hoe hij alles wist. 'Is hij een tovenaar?' De koning plaatste de
spijkers in de grond zodat de Moren die in hun voeten kregen als ze
daar langs kwamen. Daarnaast liet hij gaten graven, gevuld met water.
In de ochtend begonnen de Moren de trommels te slaan en te schreeuwen
en vielen de Christenen aan. De koning zei tegen zijn mannen dat ze op
de grond moesten liggen en doen of ze sliepen. Toen de Moren dichtbij
waren gaf de koning bevel aan zijn mannen zogenaamd te vluchten. De
Moren liepen vast in de spijkers of de gaten met water. Toen riep de
koning: 'Opstaan en bindt de strijd aan en laat niemand ontsnappen.' De
eerste Moren werden verslagen en zij die volgden vluchtten naar hun
eigen kasteel. Een enorme Moor werd gevangen en de koning liet zijn
zoon komen om hem te doden, pakte hem bij zijn haar en doopte zijn zoon
als het ware met het bloed van de Moor. Zevenennegentig duizend Moren
werden in tien dagen gedood. Omdat de koning niet meer kon lopen door
zijn eigen wonden, brachten zijn mannen hem een paard. 'Nee' zei hij,
'iedereen is te voet en dat zal ik ook zijn.'
Zij kwamen bij het kasteel; de koning voorop. Zijn zoon schreeuwde:
'Vlug, dappere ridders, laten we rennen om onze koning te redden.'
Velen sneuvelden, maar de zoon overleefde met de hulp van de Heer. De
mannen verzamelden hout en staken het in brand bij de kasteeldeur. De
jongen riep: 'Engelse dames, kom naar buiten en herwin je vrijheid.' De
vrouwen holden naar de achterdeur. Driehonderd en negen vrouwen werden
gered. Toen de Moren zagen dat het kasteel brandde, wilden zij zich
overgeven, maar de koning stond het niet toe. TweeÎntwintig duizend
Moren werden gedood door zwaarden of door vuur.
Alle plaatsen die door de Moren waren veroverd werden aangevallen en
terugveroverd. Het leger van de koning ging naar de haven van
Southampton en de schepen van de Moren werden verbrand. De koning zei
dat elke Moor die nog naar Engeland kwam, zonder genade moest worden
gedood.
In Warwich knielde de vrouw van de koning voor hem en riep: 'Welkom,
koning overwinnaar!'
De koning rustte een paar dagen en besloot zijn vrouw te
vertellen wie hij was. Hij wilde zijn scepter teruggeven aan de eerste
koning. Daarna zou hij zich weer terugtrekken in zijn boetekapel. Hij
gaf de kapelaan de halve ring, waarvan zijn vrouw de andere helft had.
De kapelaan zei: 'Vrouwe, iemand die u beminde en nog steeds bemint ,
zend u deze ring.' De dame riep:' Zeg mij waar mijn man is, de graaf
van Warwick.' Ze viel flauw. De kapelaan rende naar de koning en
vertelde dat de dame meer dood dan levend was. De koning ging naar haar
toe. Ze werd omringd door artsen, maar hij tilde haar op en kuste haar.
Er kwamen grote feesten en na negen dagen kwamen vierhonderd wagens met
goud en zilver, gevonden in de kastelen van de Moren. De koning gaf
alle kostbaarheden aan de hertogen en graven die hem geholpen hadden.
Toen liet hij alle edelen komen en zei tegen de eerste koning: 'Neem de
kroon, de scepter en de koningsmantel.' Hij trok weer het eenvoudige
habijt aan.
Zijn vrouw wilde bij hem blijven en uiteindelijk kreeg zij een verblijf
vlak bij hem, met mooie bomen en een bron waar de wilde dieren kwamen
drinken. De eerste koning ging trouwen met de dochter van de Franse
koning. De vrouw van de hermiet moest komen om haar de gebruiken van
het Engelse hof te leren. Met tegenzin ging zij er op in.
Iedere dag na het gebed ging de witte ridder zitten onder een mooie
boom en keek naar de dieren die dronken uit de bron.
Verhalen en wonderen
Van de heilige Eutropius weten we niet veel, maar dat hindert
niet. We kunnen toch wel kerken naar hem noemen, de stenen kist met
zijn overblijfselen vinden en tentoonstellen in een indrukwekkende
onderkerk in Saintes. Hij zou uit PerziÎ komen in de tijd van Jezus en
hij zou onder de indruk zijn geraakt van zijn predikingen en wonderen.
Zo zou hij meegeholpen hebben aan het uitdelen van het brood en de
vissen, te beginnen met ÈÈn mand en te eindigen, nadat een massa mensen
was gevoed, met twaalf manden overblijfselen. 'Er is niet genoeg voor
alle mensen', hadden de uitdelers gezegd, maar Jezus zei: 'Begin nou
maar' en toen ze klaar waren zei hij: 'Haal de resten maar op.' Ze
konden hun ogen en handen niet geloven.
Toen Jezus verraden was, ging Eutropius vlug hulp halen in PerziÎ. Hij
kwam uiteraard te laat. Jezus was allang dood en Eutropius besloot zijn
leer te prediken.
Hij ging naar Rome, volgens een verhaal met Petrus, en predikte in
GalliÎ en dus ook in Saintes. Daar was een Romeinse bestuurder. Er was
ook een grote arena (nog steeds, maar nu vervallen) waar mensen met
leeuwen moesten vechten en elkaar moesten doden, zoals we weten van
vele verhalen en films. Zijn dochter van dertien, Estelle of Eustelle,
was onder de indruk van Eutropius en trok bij hem in, of in elk geval
bevond zij zich in zijn omgeving. Haar vader zinde dat niet en hij
stuurde mannen om de bisschop te stenigen. Zijn schedel werd met een
bijl ingeslagen en hij werd begraven, maar opgegraven door gelovigen,
waaronder het meisje. Het graf werd vereerd en er gebeurden natuurlijk
allerlei wonderen. Estelle werd op bevel van haar vader onthoofd. Dit
gebeurt nu ook nog in zulke gevallen, maar niet meer in Frankrijk, al
kan het gebruik terugkomen. Op de plaats waar zij onthoofd werd,
ontsprong een bron. Op vele plaatsen ontspringen bronnen, zoals in
Dokkum en Heiloo.
Ik ken een modern verhaal van een man met darmkanker, die water uit
Lourdes dronk en genas. Gelukkig liet hij zich ook behandelen door
moderne medici.
Honderden jaren later opende men de stenen kist en vond de gekloofde
schedel. Weer later werd het lichaam verbrand, maar de schedel door een
gelovige naar een andere plek gebracht en weer later onder luid gejuich
en klokgelui weer teruggebracht naar Saintes. Pelgrims op weg naar
Compostella, waar de apostel Jakobus zou zijn aangespoeld, bezochten de
kerk van van Eutropius en zijn stenen kist. Een groep monniken
verzorgde het geheel.
Tijdens de Franse Revolutie werd de stenen kist weer verwijderd en
werden overblijfselen feestelijk verbrand met dokumenten. De
revolutionairen waren ook een soort gelovigen die meenden dat de resten
van oude religies, bijgeloof immers, ausradiert moesten worden. De
andere gelovigen bleven naar de begraafplaats van Eutropius komen.
Een deel van de kerk werd afgebroken, ook onder Napoleon nog, en door
de burgers hergebruikt, zoals de inwoners van Aduard in de zeventiende
eeuw het klooster afbraken en met de stenen hun huizen bouwden of
versterkten.
Wreedheid
'Compassie' heet de roman, maar is het wel compassie die de
mannelijke hoofdpersoon voelt voor zijn internet-date Jessica, die
littekens heeft op haar pols, veroorzaakt door zelfverwonding tijdens
een zeer depressieve periode?
Ze heeft geen borsten; 'flapjes' zegt de ik.
Toch gaat hij van haar houden, voelt zich bij haar op zijn gemak: zij
heft zijn diepe eenzaamheid op. Hij vindt haar lichaam niet
aantrekkelijk. In feite moet hij tijdens seks met haar zijn exen voor
de geest halen; exen die allerlei vervelende eigenschappen hadden, maar
die hem wel opwonden. Hij besluit het uit te maken, maar omdat Jessica
zo gelukkig met hem is - hij is haar eerste vriend - wacht hij een
aantal maanden tot na haar promotie. Tijdens het feest voelt hij zich
opgenomen in haar familie en vriendenkring. Het is puur geluk. De vader
van Jessica zegt dat hij blij is voor zijn dochter en hij bedoelt niet
de promotie.
Compassie? Misdadige leugen. Wrede ontmaskering.
Ik heb nog een probleem met het boek en ik vraag me af of het ligt aan
het feit dat ik minder geschikt word voor het lezen van fictie. Ik word
moe van het lezen van alle mededelingen. Maar ik heb het niet bij de
verhalen van Salinger. Zou het te maken hebben met het clichÈ-karakter
van de mededelingen?
Voorbeeld. Ze gaan naar het strand: 'We nemen een pad, of eigenlijk een
lange trap, steil en met lang scherp gras en doornstruiken aan
weerszijden, die hier de duinenrij doorsnijdt. Vanaf het hoogste punt:
alleen nog aarde, water, schaarse begroeiing. lucht, horizon. Een
vergezicht dat je laat voelen hoe alles er zonder de mensheid uit zou
zien. Een half uur later staan we op het strand.'
Wat een gezeik denk ik. Of is dit nodig voor de couleur locale? Het
gaat verder: 'Het geraas van de branding overheerst, alle andere
geluiden klinken ijl en machteloos. De zilte geur is indringend en
typisch; zo ruikt de Noordzee, in het najaar. We zijn vrijwel alleen.
Nog een week en het is oktober, het seizoen is voorbij. Verderop haalt
een moeder sigaretten uit haar tas, tegelijkertijd maant ze haar
zuurstokroze peuter niet aan een kwal te komen die bij de vloedlijn
ligt.'
Schiet nou eens op met je verhaal, denk ik.
In een laatste wanhopige poging zijn geliefde een orgasme te bezorgen,
likt de ik zijn tong lam, maar moet het opgeven. Geen detail wordt ons
bespaard. Wat een orgastisch idee over liefde. Goed, hij is geen
zeventig, maar hij houdt toch van haar?
Dan komt de klap. Zij zegt dat ze het niet langer uithoudt dat hij haar
niet toelaat 'op zijn eiland'. Zij maakt het uit en dat is een
opluchting voor hem, maar hij blijft diep eenzaam achter. Compassie?
Met hem. Waarom kan ik dat zo slecht voelen? Omdat hij zo ijdel, zo
ich-bezogen is?
En wat moet ik met dat laatste hoofdstuk, waarin hij met
Jessica op de Waddenzee drijft; tegelijk heel gelukkig en
doodongelukkig. Hij is tot het inzicht gekomen dat hij mee moet met de
stroom. 'Je moet mee met die ademhaling van de eeuwigheid want als je
dat niet doet, sta je eruiten, dan leef je eigenlijk helemaal niet, dan
zie je het leven alleen maar aan je voorbijstromen.
Stephan Enter, Compassie, Van Oorschot 2015
-
Het kwaad en de buil op je hoofd
Bestaat het kwaad, of moet ik eerst vragen: wat is het kwaad?
Het optreden van SS-ers bij de treinen; de filmpjes van IS; de
handelingen van een pedofiel. De daders zullen het ontkennen: ze zullen
zeggen dat het goed is om joden als ongedierte te zien, om het
germaanse ras zuiver te houden; dat het goed is om de profeet te
volgen; dat het goed is om de liefde te beleven. Wij kunnen dat onzin
noemen. Dit noemen we het morele kwaad.
En een aardbeving, een tsunami, een blikseminslag? Kun je dat kwaad
noemen? Natuurlijk kwaad? Bloedkanker of een andere afschuwelijke
ziekte, waarvoor geen mens verantwoordelijk is?
Als we denken dat de wereld om ons draait, dat wij bepalen wat goed of
kwaad is, dan kun je bovengenoemde voorbeelden kwaad noemen. Wat kwaad
is voor de mier, is goed voor de miereneter. Een aardbeving is een
gevolg van het verschuiven van aardplaten. De aardplaten hebben niet
'bedoeld' mensen te doden. De bliksem is niet op jacht naar een
onschuldige wandelaar op de heide, al wordt hij er misschien wel toe
aangetrokken. De kankercel is er niet op uit mijn lichaam te
verwoesten: hij weet eenvoudig nergens van, is in den blinde op zoek
naar vermenigvuldiging.
Het insect dat een ei legt in het lichaam van een ander dier wil niet
dat dier pijn doen, maar 'wil' eenvoudig voortleven.
In feite is de mens onbekend met de aard der dingen en daardoor is de
mens ervan overtuigd dat er een natuurlijke orde heerst. Dat is onze
verbeelding aan het werk.
Volgens Spinoza is er in het universum geen kwaad. De natuur is zoals
zij is.
Dat mag een filosofische waarheid zijn, maar als je getroffen bent door
moreel of natuurlijk kwaad, heb je daar weinig aan, of je moet wel zeer
losgezongen zijn van je ik, hoe illusoir dat dan ook is. Je weet dat
een tafel meer leeg is dan vol, natuurkundig gesproken, maar als je je
kop stoot, heb je wel een buil.
Kleine boekjes
We gingen een kleine familiere¸nie ontvluchten door een bezoek aan een
boekhandel. J. had niet zo veel interesse voor de boeken, maar er was
een hoekje met gokkasten. Hij vond 50 eurocent en begon te gokken. Af
en toe rinkelde de machine, maar uiteindelijk was hij weer blut. Hij
leende van een man een euro. Ook die verdween zonder resultaat in het
duister van de kast. J. kwam naar me toe en vroeg een euro en gaf die
aan de man.
Tussen de boeken stonden kleine boekjes met fragmenten uit de grotere.
Andere boekjes bevatten pikante grappen. Je mocht ze waarschijnlijk zo
meenemen. De boekhandelaar vertrouwde er op dat men dan ook de grote
boeken ging kopen te zijner tijd. Een man las lachend voor aan zijn
vriendin. B. vond het prachtig. Een meisje gleed met haar hand onder
mijn jasje langs mijn rug en zei: 'Hier begint bij mannen toch de
riem?' 'Ja, je moet iets lager.' Zij vond de riem en huppelde blij weg.
Dat stond in zo'n boekje.
Anneke Brassinga: glorieuze leugens
Onlangs mocht Anneke Brassinga de P.C.Hooft-prijs voor poÎzie
2015 in ontvangst nemen. Zij deed dat met een indrukwekkend dankwoord,
nadat Piet Gerbrandy op de hem eigen wijze haar had bezongen: 'O,
Anneke' en Maaike Meijer als voorzitter van de jury uitvoerig had
betoogd waarom de prijs naar Brassinga moest gaan. De naam van Lucebert
had toen al twee maal geklonken en zijn regel 'een broodkruimel te zijn
op de rok van het universum', een regel die duidt op de zeer
betrekkelijke betekenis van de mens. 'maar de mens verschrikt zij
(d.w.z. de schoonheid) / en treft hem met het besef / een broodkruimel
te zijn op de rok van het universum'
Anneke Brassinga geeft de regel een eigenzinnige betekenis: ' de
dichter verklaart zich eetbaar, en daar is poÎzie ook voor bedoeld, om
op te eten, te verteren, in het lichaam van de geest op te nemen ter
spijziging en transformatie.' Waar haar poÎzie in laatste instantie
over gaat, verwoordt zij met behulp van MallarmÈ. Hij heeft ontdekt
'dat wij slechts loze vormen van de materie zijn - loze vormen die het
sublieme vermogen hebben gehad (God en) onze eigen ziel uit te vinden,
te verzinnen. Zo subliem zijn we als wezens, dat ik wil laten zien, als
schouwspel, hoe de materie, zich van haar stoffelijkheid bewust zijnd,
niettemin met alle kracht naar de Droom reikte waarvan ze weet dat die
niet bestaat, om in het aangezicht van het Niets dat de waarheid is,
glorieuze leugens te verkondigen.'
Roekeloos ontknoppen
Onlangs werd bij Philip Elchers het debuut gepresenteerd van
Els van Dinteren Een laat debuut? Nooit te laat. Natuurlijk schreef Els
van Dinteren al veel langer: observaties, herinneringen, korte
verhalen, commentaren.
Maar gedichten nog niet zo lang. Het is snel gegaan. Onder de druk van
een groot verdriet ontstonden gedichten, wellicht tot verbazing van de
dichter zelf, die wel de noodzaak voelde.
Deze kleine bundel bevat een cyclus gedichten over afscheid en liefde,
liefde en afscheid; gedichten die zÛ persoonlijk zijn dat ze
onpersoonlijk worden; wat betekent dat ze gelezen en begrepen kunnen
worden door anderen, omdat ze herkenbaar zijn. We zijn allemaal in
wezen meer gelijk dan verschillend.
'Roekeloos ontknoppen' heet de bundel: gaat het niet vaak zo in de
liefde? We vragen ons niet af of het verantwoord is; we moeten toegeven
aan de drang tot bloei.
Maar de bloei leidt noodzakelijk tot nabloei en uiteindelijk tot
verval. We worden er duizelig van:
vertigo
zonder aanwijzing of bericht heb je
het vertrouwde zelfgebouwde nest verlaten
ik wacht, verstoken van je tederheid
hoe ver ben je gevlogen?
vastgeketend in een hoofd met dons
en een kapstok vol herinnering
vlieg je door een heg met doornen
je laatste pak zo linnengrauw - de schering
los van inslag- en aderen als rood koraal
het hoofd nog trots geheven maar geen poot
om op te staan bewoon je nu het laatste huis
de hoge rots, zo hard, zo kaal, zo koud
oh lief, je weet niet meer wat vliegen is
Wat dit gedicht zo effectief maakt zijn vooral de
tegenstellingen: zonder aanwijzing is het vertrouwde nest verlaten.
De ik is vastgeketend in een hoofd met dons, hard-zacht,
kapstok,herinnering; wegvliegen door een heg met doornen; aderen als
rood koraal; van zacht nest tot kale, koude rots. En dan die prachtige
regel: 'je laatste pak zo linnengrauw - de schering.
En dat is nog maar het eerste gedicht. De oplage van 75 exemplaren is
overigens al vrijwel uitverkocht. Er komt geen tweede druk. Misschien
wel een tweede bundel.
Godijn, een echte
De zelfspot van Wouter Godijn is bekend en je kunt je afvragen
of er niet eens iets totaal anders door hem geschreven moet worden.
Maar kan dat wel? Geldt het niet voor alle schrijvers dat als je ÈÈn
boek of bundel goed hebt gelezen, je de andere kunt overslaan. En is
het niet zo dat van de meeste schrijvers ÈÈn boek overblijft in de
bibliotheek van de mensheid ( en van de meeste schrijvers helemaal
niets)? Toch zou het jammer zijn als er maar ÈÈn toneelstuk van
Shakespeare over was gebleven, of maar ÈÈn roman van Tolstoi. Maar ÈÈn
boek van Hermans, van Mulisch, ÈÈn bundel van Astrid Lampe, van Anneke
Brassinga, van Willem Jan Otten? (Maar van de laatste dan toch ook 'Een
sneeuw'!) En als je houdt van Nijhoff of Claus of Lucebert, wil je toch
meer lezen?
17. Over de nieuwe eetgewoontes van de professor
De vrouwen van de professor (zijn geliefde en de haast even verwoestend
geliefde vrouw
die op zekere dag tierend uit de eerste kwam)
moeten echt heus die man wel een beetje bijsturen af en toe
om de onvermijdelijke opkomst van zijn onsmakelijkheid zo lang als kan
tot staan
tot stil nou een beetje kijk nou toch!
niet zo proppen niet steeds maar mÈÈr eten
in je mond blijven doen dat de professor
niet zijn bek moet volladen tot aan de wangzakken geheel zijn
volgeballond
en de professor herinnerherkent in zichzelf zijn voorganger
hoe de jammerlijk miskende jaar in jaar uit tot op zijn sterfbed suf
getreiterde
grote maar wel een beetje zenuwzieke koning van de onbaatzuchtige
mensenliefde
voedsel op zijn bord stapelde tot er echtecht niets meer bij kon
en zich vervolgens schrokkend als een hond boog over de rijkelijk met
jus overgoten etensberg nu hij geen lichaam meer heeft schijnt hij
hoe langer hoe meer bij de prof in te trekken jammer denkt de prof dat
nergens een kier waardoor je aaiaai dag aller-·llerliefste aaiaai kunt
doen.
Het is er allemaal: de vermomming, de ironische uitleg, de
grimmigheid, de trivialiteit, de kinderlijke herhalingen, de
zelfcorrectie,, de overdrijving, de apostrofe, het zich zelf
toespreken, de weglatingen, de grammaticale ontsporingen, de
vulgarismen, de neologismen, de tragiek, de zelfhaat, maar ja, dit
gedicht, deze bundel is een echte Godijn.
'De professor en de hyena', Atlas Contact, 2015
Vrije wil
Heeft de Erik Jan uit 'Hallo muur' van #ErikJanHarmens de
vrijheid om het op een zuipen te zetten of juist om er mee op te houden
en niet meer te roken en te drinken? Is zijn besluit een gevolg van
oorzaken die hij en wij niet kennen? Vader, familie, lichamelijke
kenmerken, omstandigheden, ongeremdheid, intelligentie, liefde, trouw
(vooral aan zijn kinderen). Zou hij vijftig jaar eerder bij zijn vrouw
gebleven zijn?
Spinoza zegt dat er in de natuur altijd en overal een oorzaak is voor
ons handelen.
'Er bestaat in de geest geen vrije wil; doch de geest wordt genoopt dit
of dat te willen door de oorzaak welke eveneens door een andere oorzaak
bepaald is, en deze wederom door een andere, en zo tot in het
oneindige.' ('Ethica II', stelling 48; geciteerd uit 'Brieven over het
kwaad' en de inleiding van Miriam van Reijen)
Wat zegt de moderne hersenwetenschap over de illusie van de vrije wil
of de oude Chinezen? Spinoza noemt vrijheid het vermogen om ongehinderd
te kunnen doen wat je uit jezelf niet laten kunt. Het is de vrijheid
van de appel die een vrije val maakt.
Te veel drinken geeft veel ongemak en dus geef je het op na een zekere
climax, als dat bij je karakter past, of je drinkt je dood, zoals een
vriend van Erik Jan.
Erik Jan is schaamteloos eerlijk en merkwaardig sympathiek.
Jonge dichters
'Hebben jullie ook idealen?' vroeg Rense Sinkgraven in zijn
bibliotheeek-programma 'Dichter van geluk'.
Rense is een onvermoeibare ambassadeur van de poÎzie en een opgewekte,
ontspannen interviewer.
Aan geluk kwamen we deze keer niet zo toe, omdat Rense vooral benieuwd
was naar 'de nieuwe poÎzie', naar groepsvorming, hoewel de dichters wel
inzagen dat groepsvorming meer met pr te maken had dan met inhoudelijke
vernieuwing. Idealen? 'Rijk worden' spotte Lilian Zielstra en even leek
het of ze het meende, al weet ze natuurlijk dat je dan geen dichter
moet worden. Misschien rijk worden om zich onbekommerd aan de poÎzie te
wijden? Zoals Gustaaf Peek vrij kan schrijven vanwege een erfenis.
Inmiddels verdient hij wel wat met zijn boeken.
'Komen politieke problemen aan de orde in jullie gedichten?' 'Nee' zei
Jan-Willem Dijk, hoewel de door hem bewonderde Kouwenaar zulke zaken
wel toeliet. 'Wat zou ik moeten schrijven over SyriÎ, OekraÔne?'
Lilian spotte dat ze vooral geÔnteresseerd was in haar eigen navel.
Jan-Willem las twee gedichten voor die in het laatste nummer van
Hollands Maandblad stonden. EÈn was een tribuut aan Kouwenaar.
Jan-Willem Dijk (1985) studeert aan de Schrijversvakschool Groningen,
geeft op verschillende scholen workshops Proza schrijven en is soms
driftig, soms geconcentreerd zijn eerste roman aan het scheppen. Hij
ambieert nog een baan als boekverkoper. (Tzum)
Lilian Zielstra (1991) werd geboren in Stadskanaal en groeide op in
Nieuwe Pekela. Ze studeert Neerlandistiek in Groningen en specialiseert
zich in moderne letterkunde. Zij had in haar taalgebruik het minste
last van stoplappen. Verder waren de 'zeg maars' opvallend aanwezig.
Vreemd voor mensen van wie je mag verwachten dat ze zorgvuldig met hun
taal omgaan.
In het academisch jaar 2013-2014 was ze actief als huisdichter van de
Rijksuniversiteit Groningen. Lilian is lid van de dichtersgroep De
Dichtclub in CafÈ Marleen, won de verhalenwedstrijd van de
Universiteitskrant in 2014, liep stage bij Uitgeverij Passage,
organiseerde een poÎzieavond tijdens de PoÎziemarathon, gaf poÎzieles
aan scholieren en was betrokken bij de literatuurprogramma's van
Noorderzon en WinterWelvaart in Groningen. Verder werkt ze als docent
Korte verhalen schrijven bij Cultureel Studentencentrum USVA en als
presentator bij de culturele talkshow De Praatfabriek in EMG Faktors.
'Ik verkeer in constante staat van heimwee. Dan mis ik dingen die ik
nooit heb gehad. Ik bezit niemand, ik bezit niets, behalve ongeveer
1,60 bij 40 en zelfs dat komt me vreemd voor. Ik omvat de wereld niet,
de wereld omvat mij. Ik zet niets in beweging, ben slechts een reactie
op iets anders. Laatst werd ik wakker en zag: er was een wereld voordat
ik er was, er zal ook een wereld zijn na mij .'
Er was weer een familiere¸nie waar ik naar toe moest.
Vervelende, proleterige neven liepen daar rond. Handige zakenlieden. Ik
kwam iets te laat. Het buffet was al behoorlijk leegevreten. De paling
was natuurlijk al lang op, net als de zoute haring. Er lagen nog twee
oesters. Mijn broer zei dat het mijn eigen schuld was. Hij keek
verontwaardigd toen ik de oesters naar me toe haalde.
Ik had me zo verheugd op de oesters! Het waren gebakken oesters. Die
bedoelde ik niet. Ze smaakten naar karton, net als de tong die ik ooit
pakte op een veerboot naar New Castle. Ik keek naar een kleine jongen
naast mijn broer. Hij had een fijn gezichtje, maar hij leek sprekend op
zijn vader. Produkt van een derde huwelijk. Hoe kon dat zo'n fijn
gezichtje opleveren? Ik voelde me niet goed over mijn gedrag en
gedachten.
Even later was ik in de winkel van een oom die mij een paar dure
schoenen aanpraatte. Dure schoenen, maar grof en breed. Ze liepen
heerlijk, maar zwaar. 'Omdat het al avond is, krijg je ze voor een
derde van de prijs. Die kun je toch niet laten staan? En hier een
costuum. Mag je ook meenemen en een mooie winterjas.'
Ik dacht aan mijn vrouw die het allemaal afschuwelijk vond. Ze zou
zeggen: 'Laat toch hangen. Al krijg je het cadeau! Ik wil toch niet dat
je die proletenkleding draagt.' Mijn oom zag, wat ik dacht en wendde
zich af. 'Je moet het zelf weten. Stom hoor.' Ik zei: 'Er zit een
portefeuille in een zak. Er zit muntgeld in.' 'Gooi maar leeg. Hou het
maar.' 'Maar als nu straks een neef opbelt en zegt dat hij die
portefeuille per ongeluk heeft laten zitten en die is leeg. Nee, wacht
maar tot de verliezer zich meldt.' Mijn oom haalde zijn schouders op.
'Stom hoor.'
Vroomheid is prachtig, maar zij moet wel wat opleveren. Daarom
zingen de boeren in Dobbertin in de kloosterkerk: 'Hoe lieflijk is de
Mei door de goede God gegeven, waarover de mensen zich verheugen, omdat
alles groeit en bloei. De dieren ziet men nu springen met lust op de
groene weide; de vogels hoort men zingen. Zij loven God met vreugde.
Heer, u zij lof en eer voor zulke gaven. De bloei zal vrucht
voortbrengen; laat haar overvloedig zijn. Het is in uw handen. Uw macht
en goedheid is groot. Daarom zal u verre van ons houden: meeldauw,
vorst, rijp en hagel.'
Zij vragen om erbarmen en zeggen dat alleen God in de hoogte eer en
dank verschuldigd is door zijn genade. Dan zal ons geen schade worden
gebracht; er zal vrede komen en alle geruzie zal eindigen. Als je God
lof toezingt, gaat het je goed. Hij zal je niet in de steek laten. Hij
helpt je altijd. Hij zal je vijanden verslaan.
En wat nu als de bloesem wordt weggehageld? Niet goed gebeden? Het
wordt altijd weer uitgelegd. Er wordt nooit geconcludeerd dat God niets
te maken heeft met hagel of dat hij de hagel niet tegen kan houden. Of
dat hij een illusie is.
In Voorst zingen de kinderen: 'Je hart is net een huisje met een deur
er in. Doe de deur niet op slot. Doe open voor God, want de Heer wil
bij je wonen en dan ben je nooit alleen.'
Het lijkt onze natuurlijke opdracht te groeien in bewustzijn.
Dat kun je een waardig leven noemen. Je moet op zoek gaan naar de kern
van je eigen leven, je eigen onafhankelijkheid en authenticiteit. Je
moet je niet laten bepalen door het gezag van anderen. Je moet wel
luisteren naar anderen, al was het maar om te weten waarin je verschilt
van die anderen, om te weten wie jij bent.
Het is niet gemakkelijk om je eigenlijke drijfveren te ontdekken, omdat
veel onbewust of halfbewust wordt aangestuurd. Het is belangrijk om een
gesprekspartner te vinden die goed naar je kan luisteren.
Uit een oud verslag: In Dˆmitz spraken we in een bakkerij met
een vrouw wier broer als 19-jarige naar de overkant was gezwommen, in
de zomer. Hij haalde de overkant, maar zijn moeder bleef in het
ongewisse, dacht dat hij dood was. Pas veel later hoorde ze dat hij nog
leefde. Ze mocht van Ulbricht of wie dan ook niet naar de bruiloft van
haar zoon in West gaan en ze stierf voor ze hem nog ooit zag. De
bakkersvrouw, met een bemeelde broek, was geboren in Lenzen. Nooit in
Nederland geweest.
'Hier was in de DDR-tijd niet alles slecht. Er waren geen bananen, maar
er was veel vreugde als er een keer wel iets was. De mensen gingen
socialer met elkaar om. Nu is het slecht. De jeugd trekt weg en de stad
sterft uit. Er is wel toerisme in de zomer, maar verder is het
moeilijk: geen werk, geen geld, geen verkoop. Proef mijn Berliner
bollen; ze zijn heel goed. '
Een ander verslag: We wachten voor een stoplicht, gaan daarna rechtsaf
naar Dˆmitz en parkeren bij de kerk. Er lijkt nog niet veel veranderd.
Veel huizen zien er oud en verwaarloosd uit. In winkels liggen oude
jurken en antiquiteiten. De bakkerswinkel is er nog, maar hij is om elf
uur gesloten. Het is twee minuten over elf. Alles is al leeg geruimd.
Van de bakkersvrouw geen spoor. Volgende keer maar weer proberen. Zij
vertelde destijds dat een neef had besloten de Elbe over te zwemmen.
Een vriend van hem was meegesleept door de stroom en verdronken. Of de
neef het had gehaald wist de moeder niet. Hij durfde haar niet te
berichten wegens mogelijke wraakacties. Pas na de Wende heeft ze hem
weer gezien.
Nu de derde keer. We zetten de auto op dezelfde plek voor de kerk. De
bakkerswinkel is open. I. vertelt dat we in Kreile waren en dat we nu
op weg zijn naar de Singende Wirtin voor een slaapplaats. De
bakkersvrouw - is zij dezelfde? - loopt moeilijk, met een stok, vanwege
haar knieÎn. Achter de toonbank heeft zij een stoel met wieltjes. Ze
trekt zich heen en weer aan de toonbank. Ze zegt: 'Maar u kunt hier ook
slapen. Hier achter is een appartement. Wilt u het zien?' Ze pakt een
sleutel en toont ons een compleet ingericht huis: een kamer met bank en
zitstoel met een rijdende poef voor je benen, een grote tv.
Schilderijtjes met bloemen en de landschapjes waar Hitler zo van hield.
Een slaapkamer met een groot bed. Een volledig ingerichte keuken met
oven, koelkast, magnetron, radio. Een badkamer met bad en douche en wc.
Uitzicht op de kerk. De auto mag op de stoep onder het raam. Ontbijt
boven of in de winkel. Op het plein rond de kerk een asperge-kraam.
Bij het ontbijt spreken we met de schoondochter van de oude
bakkersvrouw. De oude bakker is al 35 jaar dood. Zijn diploma hangt er
nog. Meesterbakker. Er hangt ook een DDR-diploma. Haar man is nu de
bakker. Lange. Het verhaal van de man die de Elbe overzwom, kwam van
een medewerkster in de winkel. Zij werkt hier niet meer. Veel mannen
zijn verdronken. De Elbe is gevaarlijk door alle woelingen. Om er te
komen was ook gevaarlijk vanwege de bewaking met honden. De DDR-tijd
was ook volgens deze vrouw, die zich voortbeweegt op een stoel met
wieltjes, in veel opzichten socialer. 'Wordt het beter?', vraagt I.
'Nee, slechter. Er is veel werkloosheid en armoe. Er komen mensen de
winkel in met anderhalve euro en zij vragen: 'Wat kan ik hier nog van
kopen?' Aan het eind van de maand is het geld op. Angela Merkel doet
haar best, maar zij kan ook niet alles.
Nu is ze wel in Nederland geweest: de keukenhof, ah, zo mooi!
Doelbewuste natuur?
De Hˆhbeck bij Pevestorf en Vietze is omhooggestuwd door de
ijsmassa van de laatste ijstijd, zoals een vloerkleed in plooien wordt
geduwd als de massa wordt tegengehouden. Waardoor? Door een dikke,
vaste zoutlaag bij Gorleben. Daarom wilden de bewoners destijds daar
geen opslag van atoomafval: ze voerden lang actie met gele kruizen en
vaten met het atoomteken. Met succes. Of hebben geologen kunnen
uitleggen dat het opslaan van atoomafval in zoutlagen toch niet zo
veilig is?
De ijsmassa's van 300.000 jaar geleden hadden geen last van protest en
ze zouden er overigens geen rekening mee gehouden hebben. Op de Hˆhbeck
staat een zendmast van 300 meter. Die is daar gebouwd om contact te
onderhouden met West-Berlijn in de tijd van de 'Trennung'. De ijsmassa
zou daar nog eens 200 meter boven uitkomen!
Op borden wordt uitgelegd hoe alle onderdelen van de natuur nauwkeurig
samenwerken. Er bloeien in mei veel bloemen, zoals Sauerklee
(Klaverzuring), omdat het licht en de warmte van de zon nu nog de bodem
bereikt. Even later, als de bomen vol blad staan, zijn de bloemen weg.
De planten hebben voldoende voedsel vergaard om onder te duiken in
wortelknollen en om volgend jaar weer opnieuw bloemen te maken. Het
zure eikenblad is zeer geschikt voor deze bloemen. Dat eikenblad wordt
langzaam afgebroken door bacteriÎn, paddestoelen en insecten; alle in
volgorde en met een eigen taak. Intelligent design? Nee, die verklaring
is niet nodig. De evolutietheorie volstaat. Als bijvoorbeeld lelietjes
van dalen tussen de voegen van tegels opkomen, mag je niet zeggen dat
een plantje slim genoeg daar omhoog komt. Andere soortgenoten zijn
stukgelopen tegen de tegel, maar enkele hadden het 'geluk' precies
omhoog te komen waar het kon.
Vleermuizen hebben bomen nodig met gaten. Onder beuken groeien andere
planten dan onder eiken.
Karel de Grote werd tegengehouden door de Elbe. Aan de andere kant
woonden Saksen, die zich niet gemakkelijk lieten veroveren. Op de
Hˆhbeck maakte Karel een legerkamp, met goed uitzicht over het
Saksenland.
De politici van de DDR lieten aan de oever van de Elbe wachttorens
bouwen om goed zicht te krijgen op mogelijke vluchtelingen naar het
westen. Een broer van de bakkersvrouw probeerde naar de overkant te
zwemmen, maar hij verdronk door de sterke stroming van de rivier. Een
ander familielid haalde het wel, maar het duurde tot 1989 dat ze hoorde
dat het gelukt was.
Adel
In de enorme tuin van het slot Ludwigslust is een mausoleum
gemaakt voor Luise (1757-1830), dochter van de landgraaf Ludwig IX van
Hessen-Darmstadt. Zij trouwde met Karl August von
Sachsen-Weimar-Eisenach (1757-1828).
Het is naar mijn mening dwaas om voor het graf van ÈÈn mens, wie dan
ook, een heel gebouw neer te zetten en daarna om het bijna tweehonderd
jaar te behouden. Moet het dan worden afgebroken? Wel nee, maak er een
theehuis van of een schrijvershuis of een atelier voor een schilder,
een hondenpension desnoods, maar ga niet mee in de schandelijke
verering van de oude adel.
In de kerk tegenover het slot, door een lange zichtas er mee verbonden,
is het nog erger. Daar staat in het gangpad een zeer grote sarcofaag,
uit ÈÈn stuk gehouwen en gepolitoerd graniet. Daarin liggen de
overblijfselen van Herzog Friedrich von Mecklenburg-Schwerin. Hij werd
de vrome genoemd, maar hij liet wel voor zich achter in de kerk een
baldakijn bouwen. De hofdames mochten er onder zitten.
Tot vermaak van de dames en heren werden rivieren afgetakt. Kilometers
ver reiken de barokke kanalen in het bosachtige park: er zijn bruggen
en watervallen. De kaskade voor het slot wordt bekroond met zandstenen
figuren die de rivieren symboliseren. Een 28 kilometer lang kanaal
tussen de Stˆr en de Rˆgnitz bracht water en bouwmateriaal naar
Ludwigslust. Zelfs de naam van het oorspronkelijk dorp, Klenow, werd,
overigens ook door de bevolking veranderd.
De lust van Ludwig bracht natuurlijk ook werkgelegenheid. Dat de adel
vele malen meer verdiende met het bestuur dan de arbeiders met
lichamelijk werk, werd geaccepteerd en dat doen we nog, al is de adel,
op enkele figuren na, verdwenen. Nu zijn er de bazen van de grote
bedrijven, die hun geld in het algemeen minder laten rollen ten behoeve
van culturele verrijking.
Op weg naar Gustow vind je het klooster Dobbertin, vroeger van de
Benediktijnen, na de reformatie in handen van de Luthersen, De nonnen
waren vaak adelijke dames, die overbleven, later ook de niet getrouwde
dochters van burgemeesters en andere notabelen. Aanvankelijk verzetten
de nonnen zich met hand en tand tegen de reformatie, maar uiteindelijk
werd een klooster een stift. Men wilde het afbreken, maar de vaders van
de jonge vrouwen protesteerden. Wat moesten ze met die muurbloemen. Het
klooster was rijk genoeg aan landerijen, zodat de meisjes hun hoge
stand gemakkelijk konden ophouden.
Zoeken
Toen we de kerk binnengingen hoorden we het orgel spelen. We
zagen de organist op de rug. Hij leek een jonge man met een warme jas
aan en een muts op zijn hoofd. Op de muts een rode bol wol. De armen
hingen langs zijn lichaam; hij speelde met zijn voeten. Later kwamen de
handen er bij. Volgens I. een goede organist. Toen hij klaar was
complimenteerde zij hem met zijn spel. Hij was geen jongen, maar een
oudere man. Hij liep snel weg.
Wij liepen het stadje in, naar de burchttoren en het museum met oude
dingen uit de streek. Een dame wachtte op bezoekers, maar die kwamen
niet, ook niet op 1 mei. Wel waren er in de dorpen, vooral bij
brandweergarages ontvangsten met koek en koffie, bier en er was een
orkest van dames met schalmeien en heren met grote trommels of bekkens.
Een klein meisje omvatte trots de benen van haar moeder terwijl zij
speelde. De vrouwen en meisjes bewogen op de muziek die ze maakten en
lieten ook guitig hun schalmeien opzij en omhoog bewegen.
In Waren zochten we naar plekken van vroeger: het nest van een zeearend
en de webcam op die plek, een oud hotel aan een klein meer met een
vogeluitkijkhut. Ik wist niet meer van het hotel en I. wist niet meer
van het informatiecentrum bij de zeearend en beiden wisten we niet meer
dat de twee op 120 meter van elkaar lagen, maar nu wel en
waarschijnlijk voor goed. Wat we ook niet meer vergeten is hoe moeder
visarend drie jongen voedt met kleine stukjes vis, die zorgvuldig in de
snavels worden gestopt. Na de maaltijd ging ze weer over de kleintjes
heenzitten. Verstandig, want het was vast koud en winderig boven op die
elektriciteitsmast.
Daarna wilde ik nog een plek terugvinden: een hotel met een
appartement, grenzend aan een rietvlakte. We wisten naam noch adres,
maar toch reden we er foutloos naar toe. We spraken af daar asperges te
eten, maar eerst te gaan wandelen naar een ander oud huis midden in de
bossen en voor een open vlakte. Het bleek een vleermuizenpension
(Fledermaus) te heten. We zagen daar een gekraagde zwarte roodstaart,
witte kwikken, een goudvink en een oranjetip. Eerder zagen we een
zwartkop en verschillende kraanvogels.
Nog een ander huis vonden we niet, maar misschien was dat heel ergens
anders en van een andere tocht.
Trauergewand
Am Feldweg 9, Kreien, ligt Ferienpark Daktylus, opgebouwd door
Dr. A. We zitten midden in de ruimte; in de verte een bosrand; om het
huis heen weide en landbouw. Kraanvogels komen hier. Dichtbij het huis
grote, maar slordige vijvers en ganzen met een jong, twee geiten,
eenden en allerlei vogels. Een ooievaarsnest zonder ooievaar. Diepe
stilte. Het is een eindmorene-landschap.
We kregen een kamer aangeboden met panoramisch uitzicht voor tien euro
meer per nacht. I. ging door de knieÎn, maar het is heel mooi met die
wolkenpartijen.
Op de kamer hebben we geen bereik, dus als ik iets wil versturen of
ontvangen moet ik naar het kantoortje lopen.
Er is midden in de leegte een dansschool. Daarom de naam 'Daktylus'?
Hij, de eigenaar, citeert uit het hoofd een gedicht van Goethe: 'Der
Turmer' , maar natuurlijk ook 'Der Erlkˆnig'. Hij kent de rockversie
niet. Die zou ik hem moeten laten horen. De daktylos (-**) is een veel
voorkomende versvoet; in het Duits een voorbeeld: 'Ermunterung '
(Johann Gaudenz von Salis-Seewis, Auszug) 'Seht! wie die Tage sich
sonnig verkl‰ren! Blau ist der Himmel und grˆnend das Land. Klag ist
ein Misston im Chore der Sph‰ren! Tr‰gt denn die Schˆpfung ein
Trauergewand?
Nu is de lucht blauw en de zon schijnt en Plau am See ziet er
welvarend uit. De Mariakerk uit de dertiende eeuw, een hallenkerk van
het Westfaalse type, beetje romaans, beetje gotisch. Pastoor Hermann is
de eerste geestelijke. Drie eeuwen later wordt de voormalige
fransicaner monnik Johann de eerste evangelische herder. De kerk
veranderde niet erg, maar een eeuw later, tijdens de Dertigjarige
oorlog, werd de toren gebruikt door Zweedse troepen om de burcht van
het stadje te beschieten. In antwoord werd de kerk beschoten door de
keizerlijke troepen. In 1696 verbrandde de houten toren 'mit seiner
schˆnen hohen Spitze'; in 1726 verbrandde het Maria-altaar en in 1756
het kerkdak. Ondertussen verdween 80% van de bevolking door de oorlog
en de pest. Tr‰gt denn die Schˆpfung ein Trauergewand?'
Een jutezak lijkt een goed gewaad in de ellende van de oorlog en de
brandschattende, rovende en verkrachtende soldaten, katholiek of
protestant.
Onvolmaakte wereld
Morele handelingen zijn alleen geldig als we ze verrichten
omdat we dat passend of noodzakelijk vinden, niet als we handelen uit
verlangen naar, of verwachting van beloning of uit angst voor straf. We
mogen wel verwachten dat deugdzaamheid ons geluk dient, maar niet zeker
weten. Volgens Kant zouden we zonder geloof vervallen in berusting of
cynisme, maar echte kennis van de verbanden tussen geluk en
deugdzaamheid is niet alleen een metafysische onmogelijkheid, het is
een morele ramp. We zouden handelen uit berekening. Als we zouden weten
wat God weet en wisten dat iedere goede daad beloond en iedere slechte
werd bestraft, zouden we niet moreel kunnen handelen.
Vrij handelen betekent handelen zonder voldoende kennis of macht. We
zouden in een wereld waar de kosmische orde goed werkte, dat wil zeggen
dat goedheid altijd beloond werd en slechtheid gestraft, als
marionetten aan een touw zijn; we zouden alleen nog maar voor
dreigementen en lokmiddelen in beweging komen. Een voor de mens vrije
wereld is dus noodzakelijk een onvolmaakte wereld.
Twee kussen
De tweede kus was onbedoeld. Hij viel tegen haar aan door een
schok. Was het op een boot? Zij viel in zijn armen, hun hoofden tegen
elkaar; hun monden raakten en bleven even bij elkaar. Hij
verontschuldigde zich bij haar, zijn chef of hoofddocent, maar zij zei:
'Ach, het moest een keer gebeuren. Als je zo lang samen werkt, ga je
voor de ander wat voelen. '
De eerste kus? Was het een film of een droom? Hij zag duidelijke
beelden, maar de eerste kus was hij kwijt. Die was gewild en erotisch,
maar nu niet terug te roepen. Er was nog een kleine, min of meer
gestolen kus van een bleek, mooi meisje met zeer rode lippen, die in
het voorbijgaan zijn wang kuste, heel vanzelfsprekend, en lachte naar
zijn vrouw.
In Mechelen zag ik op een terras een vrouw zitten met zeer rode lippen.
In de film 'Menselijk kapitaal' liet een man zich via chantage zoenen
door de vrouw van een rijke geldhandelaar. Maar die boot?
Bedrog
In Tilburg Museum De Pont, een zeer ruim gebouw, oude
wolspinnerij, met veel mogelijkheden en vooral veel videokunst. In de
grote ruimte zeven grote schermen waarop beelden zijn te zien van Isaac
Julien: van Dubai en een Filippijnse schoonmaakster, van een
trompettist in een glanzende, lege ruimte, van een kunsthandelaar die
het kapitalisme blootlegt in de kunsthandel. Ironisch: het grote geld
is te verdienen in de nieuwe videokunst. Julien speelt met die
uitspraak.
Dubai, woestijnstad met rijke torens en kantoren, uitzicht op
jachthavens en autosnelwegen. Een onwaarschijnlijk luxe en
hedonistische wereld zonder alcohol, mannen met dure pakken en
islamitische kledij en hoofdbedekking, de keffiyeh met ragaal (band) en
smetteloos witte abaya ('jurk'). Je kijkt van links naar rechts en
andersom en naar het midden. Het beeld verspringt. Geluid lijkt van het
beeld te komen. En steeds weer het Filippijnse meisje, ook smetteloos,
die rondgaat met schoonmaaklapje en plumeau. Haar werk lijkt overbodig,
want alles is al zo schoon. Zij praat. Ik kan haar niet verstaan, maar
ze lijkt ongelukkig. Ik weet uit krantenberichten hoe ze wordt
onderbetaald in die luxe en hoe ze wordt gediscrimineerd, als vrouw en
als katholiek. Ze huilt op sommige beelden. Tenslotte zie ik haar in
een katholieke kapel, knielen en bidden. Later is ze huishoudster
geworden bij Julien in Londen en daar zal ze het vast wel beter hebben
(gehad?).
Terug in Zuidhorn denk ik aan het meisje, aan haar rondlopen
in die luxe torens met het immense uitzicht op de andere torens. Waar
woonde ze daar in Dubai? In een torenflat of zijn er ook slums?
Ik zie elders in het gebouw een enorme stapel grote borden, scheef op
elkaar gestapeld. Als ik er langs loop gaat de stapel draaien, maar hij
staat stil. Optische illusie. Het is een kunstwerk van Thierry de
Cordier. Ik geloof mijn ogen niet en probeer het weer. De stapel
draait, maar hij staat stil. Soms zie je een schilderij van een
portret. De geportretteerde kijkt je aan, ze blijft kijken als je er
langs loopt. Ik zag eens een schilderij van Henk Helmantel met een
kartonnen koker. Als je langs het schilderij liep draaide de koker mee,
zodat je steeds erin kon kijken. Wonderlijk.
Verraad
Een jongen wordt ervan verdacht dronken een man te hebben
aangereden. Zijn auto is gezien en licht beschadigd. Hij heeft de
beschadiging snel overgeschilderd. Hij heeft het niet gedaan, want hij
lag lam in de auto van iemand anders, bestuurd door zijn vriendin, die
hem heeft opgehaald van een schoolfeest. Zij heeft al gezegd dat ze
niet met hem verder wil, maar dat accepteert hij niet. Zij helpt hem
uit verantwoordelijkheidsgevoel. De jongen is de zoon van een rijke
geldhandelaar. Zijn moeder is een ex-actrice die gezwicht is voor het
grote geld. Zij laat zich rondrijden door een chauffeur langs allerlei
winkels en koopt in een Indiase winkel een pas aangekomen beeld. De
eigenares doet zeer amicaal. Zij is de moeder van een zoon, bevriend
met de eerstgenoemde dronken jonge man. Tijdens dezelfde rit komt ze
langs een oud theater, dat gesloopt moet worden, omdat het verwaarloosd
is. Zij koopt het en wil het weer leven inblazen. Er vindt een
vergadering plaats in haar rijke woning met een divers gezelschap van
theaterkenners, die elkaar weinig gunnen en die de rijke dame
belachelijk maken, omdat zij het heeft over Pirandello en omdat ze niet
duidelijk kan maken wat ze met experimenteel theater bedoelt.
Ondertussen wordt wel duidelijk dat de politiek in ItaliÎ theaters niet
nodig vindt. Het alledaagse leven is al theatraal genoeg.
De vader van het eerstgenoemde meisje ziet mogelijkheden om veel geld
te verdienen. Hij papt aan met de rijke man en heeft het geluk dat deze
net een tennispartner nodig heeft en dat hij goed kan tennissen. Hij
denkt dat hij bevriend is geraakt met de rijke man, maar die noemt hem
tegen zijn vrouw een idioot. De vader van het meisje koopt voor 700.000
een aandeel in een transactie. Hij leent het geld van een bank, met als
onderpand het huis van zijn nieuwe vriendin, die net zwanger is. Later
blijkt dat het fout gaat met het geld. Er is nog maar 10% over. Dan
vindt de man een aantekening op de computer van zijn dochter waaruit
blijkt dat haar nieuwe vriendje de aanrijding heeft veroorzaakt. Hij
verkoopt die kennis aan de ex-actrice voor veel geld en een zoen. Zij
geeft hem die, eerst vluchtig. Daar neemt hij geen genoegen mee. Hij
eist een echte zoen en die krijgt hij. Daarvoor heeft zij haar vrijerij
met een theaterprof, die haar eerst een groot actrice noemt en haar
later uitscheldt voor amateur, opgegeven omdat het theater moet worden
verkocht. Er komen appartementen in.
Het nieuwe vriendje krijgt een jaar cel. Het verantwoordelijke meisje
blijft hem trouw, maar zij was toch niet erg ethisch, want zij wilde
hem redden ten koste van de zoon van de Indiase, die inmiddels de
ex-actrice heeft weggescholden. Uiteindelijk blijkt de financiÎle
transactie toch goed af te lopen voor de rijke man. Er is een feest in
de grote villa, met zwembad en tennisbaan. Daar is ook de idioot. De
ex-actrice maakt zich op voor de spiegel. Ze is zich bewust van hun
aller ontluisterende gedrag.
Een vuur van verlangen. Verlangen naar eenheid. Geen
regressief verlangen naar de moederschoot, wel een verlangen naar
totale geborgenheid, opgenomen te zijn in een bovenaardse schoonheid,
goedheid, gerechtigheid.
Een pyrotechnisch vuur: zorgvuldig opgebouwd uit elementen, met
verstand en inzicht geconstrueerd. Ook met duivels plezier.
Tot vuur moet je afstand houden, Maar het is ook aantrekkelijk,
fascinerend. Vuur is gevaarlijk.
Militair vuur heeft macht en je voelt je onmachtig, onderworpen. In de
gevaarlijke omstandigheden kun je alleen maar angstig wegduiken. Er
zijn weinig mogelijkheden om naar buiten te treden, als je daar al
behoefte aan had. Je moet je zien te vermaken met behulp van je eigen
fantasie. Veel heb je niet nodig: een tafel, papier, schrijfmaterialen.
Het vuur voedt het verlangen naar warmte dat je even kunt
vinden bij een vrouw, steeds weer opnieuw: seksueel vuur. Dit heeft wel
iets te maken met het aanvankelijke verlangen, maar dat diepe verlangen
gaat veel verder, is blijvend, terwijl het seksuele verlangen al gauw
wordt geblust. Vuur wijst ook op enthousiasme, op de vurige wens deel
uit te maken van de omgeving, de cultuur, de wereld en dat staat dan
weer haaks op de behoefte aan een schuilplaats, bescherming, rust.\
Vuur kan leiden tot waanzin, de angst tot diepe depressie.
Rondom je lijkt het of de wereld instort, of je loopt langs een
begroeide rechterkant, waarachter alleen maar diep duister heerst,
peilloze diepte. Aan de andere kant hoge hekken die in brand staan als
je ze aanraakt. Je kunt niet doorsteken naar een veilige plek. Je moet
langs het hek blijven lopen, kronkelend, en je weet niet waar je
uitkomt.
Geloof en dood
Johnson bespreekt de zondeval van Adam en Eva en vraagt zich
af hoe die zich verhoudt tot Gods alwetendheid. Hij denkt dat God Adam
een vrije wil gaf en perfect wist dat de mensen zouden zondigen en dat
hij ook voorzag zijn eigen zoon te zenden om ze te redden.
Dit moet voor een Chinees een krankzinnige redenering zijn. Volgens
Johnson is de dood als straf een noodzakelijk concept van de schepping.
Hij hoopt op een aangekondigde dood, zodat hij kan biechten en het
heilig oliesel kan ontvangen.
De dood kan voor goede mensen pijnlijk en langdurig zijn, voor zondaars
soms mild en snel.
Een vriend van mij vindt de dood een schandaal. Ik vraag me af
waarom: we worden geboren en sterven. Dat is geheel natuurlijk.
Ik moet er overigens niet aan denken eeuwig te leven. De dood is er en
dat weten we al snel.
Voor Johnson is de dood een begin, hun overgang naar een
hogere vorm van leven.
Voor hem bestaat Het Laatste Oordeel. Hij verwijst naar een schilderij
van Tintoretto in VenetiÎ en zegt: ja, zo is het Laatste Oordeel.
Vervolgens vraagt hij zich af wat het verschil is tussen het
persoonlijk oordeel bij onze dood en het algemene. Worden we dan weer
opgeroepen, op een grote vlakte, en komt Gods zoon de schapen dan van
de bokken scheiden? Komen de vroeger gestorvenen dan even uit de hemel
en de hel en worden ze nogmaals op hun plaats gewezen? Sommige
theologen zeiden dat na onze persoonlijke dood de tijd stil staat en er
dus geen verschil is tussen het persoonlijke en algemene oordeel aan
het eind der tijden. Hoeveel engelen passen op de punt van een naald?
En dan de hel? Hij erkent dat hij altijd in de hel geloofde. Maar nu
eerst over de mooie katholieke uitvinding van het vagevuur. Johnson
zegt dat de vondst van de aflaten zorgde voor fraaie kerken en
kathedralen en dan schrijft hij: 'En het was Gods plan dat ze werden
gebouwd, voor een deel met behulp van de corruptie van de kerk; wie
zijn wij dan om bezwaar te maken?' Zo kun je veel goed praten. God
heeft plannen om kathedralen te laten bouwen? Hoe lang moeten we zitten
in het vagevuur? Kunnen we met het offeren van onze pijn het lijden van
anderen in het vagevuur verkorten?
De Joden geloven niet in de hel. Dat lijkt me heel gezond.
Johnson gelooft niet meer in de hel met vlammen. De hel is de
afwezigheid van de goddelijke genade en schoonheid en liefde. Overigens
denkt hij dat het woord 'hel' een christelijke uitvinding is,
verwijzend naar een verbrandingsplaats bij Jeruzalem, maar het woord is
afkomstig van de Edda. De hel vinden we ook in andere culturen. Waarom
hebben mensen de hel bedacht? Johnson geeft een verklaring: het is
beter mensen bang te maken voor slecht gedrag dan een justitieel
apparaat te moeten ontwerpen, met gevangenissen en allerlei straffen.
Hij suggereert dat er vroeger minder misdaden gepleegd werden uit angst
voor eeuwige straf, maar de militaire gedragingen bij de
godsdienstoorlogen laten iets heel anders zien.
Goedgelovig
Mensen zijn bereid van alles te geloven. Vroeger als de melk
ging schiften door de warmte gaf men graag heksen de schuld, maar nu
hoeft iemand maar een baard te laten staan, een rode jurk aan te
trekken en wat teksten uit Zen-geschriften uit zijn hoofd te leren en
die met sonore stem voor te dragen en gelovige vrouwen zitten aan zijn
voeten.
Michael Shermer - hij heeft zijn voornaam mee - wil geloven in de
wetenschap, want die is controleerbaar. Hij vertelt over een
psychologisch experiment. Een groep kleuters moet kleefballetjes tegen
een bord gooien, maar achterwaarts over hun schouder. De opdrachtgever
verlaat het lokaal. De kleuters spelen vals en plakken de balletjes
eenvoudig tegen het bord, maar als je zegt dat er een onzichtbare
prinses in het lokaal zit, handelen de kleuters volgens de regels.
Sommige mensen zeggen dat we God nodig hebben voor een beetje
orde in de maatschappij. Vowassenen zijn ook bereid te geloven in
onzichtbare krachten. God ziet ons immers altijd en overal.
Vikram, een Amerikaanse filmmaker van Indiase afkomst was
verbaasd over zijn succes. Hij acteerde ook overtuigend, noemde zich
KumarÈ en liep met een staf die eindigde in een Oosterse krul. Hij
wilde onderzoeken of het geloof een illusie was. Hij verzon een
bijzondere meditatie: mensen moesten tegenover elkaar gaan zitten,
elkaar diep in de ogen kijken terwijl ze reciteerden dat ze contact
wilden maken met de blauwe energie van de ander. De mensen voelden zich
verlicht, hadden een diepe emotionele ervaring en gingen hun leven
veranderen. Vikram-KumarÈ voerde persoonlijke gesprekken met hen,
waarin hij vooral met andere woorden hun eigen boodschap teruggaf en
het werkte! De mensen ging diep geraakt werken aan hun persoonlijkheid.
Vikram durfde niet meer te zeggen dat hij helemaal geen goeroe was en
hij vond als oplossing de boodschap dat ieder van hen de goeroe in
zichzelf moest zoeken en dat ze 'vreemde' goeroes moesten wantrouwen.
Hij nam afscheid van de groep, zoals ook Krishnamurti had gedaan, die
zijn volgelingen duidelijk maakte dat hij die een ander volgt, ophoudt
de waarheid te volgen, waarmee hij stelselmatig afstand nam van zijn
wereldleraarschap.Het werd hem door vele gelovigen kwalijk genomen.
Vikram bezat natuurlijk veel inlevingsvermogen en overtuigingskracht.
Hij zou bijna in zichzelf gaan geloven, tot hij begreep dat hij dat ook
mocht doen. Maar dan moesten zijn leerlingen ook in zichzelf geloven.
Na een maand riep hij zijn leerlingen weer bij elkaar. Zijn vrouwelijke
helpsters hielden de spanning er goed in en wij zagen op de film hoe
Vikram zijn baard afknipte, hoe hij zich schoor en hoe hij in westerse
kleding naar de groep toeging. De meeste leden van de groep omhelsden
hem. Sommigen waren teleurgesteld, voelden zich misbruikt, wat
feitelijk ook het geval was, maar ondertussen had Vikram hen een
essenti\'eble les geleerd.
De vurige Vestdijk
Het begin van de roman 'De vuuraanbidders' speelt zich af in
Leiden tijdens het twaalfjarig bestand en toch is het net alsof de
jongen Criellaert en Nol Rieske uit 'De koperen tuin' de zelfden zijn.
Natuurlijk, Gerard heeft een zuster en geen broer, maar hij neemt haar
op dezelfde wijze waar als Nol zijn broer Chris. Gerard heeft nog een
broer, Diederik, die hij op dezelfde wijze als Nol Chris wat
neerbuigend beschrijft. Maar de belangrijkste overeenkomst is toch de
wijze waarop hij zich beweegt in de kleine stad -hoe zeer de politieke
en historische situatie ook verschilt van W.- en zijn reacties op zijn
stadgenoten. De roman is net als 'De koperen tuin' geschreven in de
vorm van memoires: de ik is de hoofdpersoon.
De lezer verbaast zich over het inlevingsvermogen van de schrijver.
Allerlei praktische en godsdienstige details worden met een
vanzelfsprekende concreetheid en kennis van zaken naar voren gebracht.
Gerard kijkt naar de dochter van de Arminiaanse dominee bij wie hij
zojuist de ruiten heeft ingegooid, maar die hem grootmoedig heeft gered
van de schout en hem zelfs binnen heeft genodigd om te bekomen van een
slag op zijn hoofd en een val op de stenen stoep.
De dominee laat wijn brengen door zijn dochter en let nu op hoe Gerard
(Vestdijk) haar beschrijft, zoals hij altijd beminde meisjes en vrouwen
beschrijft, jong en oud: "Zij was blond als haar vader, had dezelfde
ogen, alleen veel boller, en ook de uitdrukking van dat mooie gezicht
was geheel anders: fier, uittartend, verbaasd,- of misschien was zij
niet eens mooi, misschien was haar gezicht even onregelmatig als het
zijne regelmatig was,- en een niet te blanke huid, vol fijne sproeten,
en een even wat vooruitspringende kin, en alles wat men maar wil,- maar
hier zag ik niets meer van."
Het meisje heet Deliana en het valt me op dat de letters i,d,e
in haar naam zitten, wat ik beschouw als een allusie op zowel Ina Daman
als op het woord 'idee'. Misschien heeft haar naam ook iets te maken
met het eiland Delos, een van de cycladen, tamelijk onherbergzaam.
De jongens bij Vestdijk, nee, ook de mannen - denk aan de ik-figuur in
de Slingelandtrilogie - houden van meisjes die onbereikbaar zijn, naar
wie ze kunnen verlangen, alleen verlangen, want de inlossing van het
verlangen maakt een eind aan de liefde.
De ik-figuren bij Vestdijk kunnen ook vrouwen zijn - ik denk nu aan
Lucie uit de 'Alpenroman', die verliefd wordt op de naar zij denkt
onbereikbare Anna.
Al die ik-figuren overdenken tactieken om de geliefde te benaderen.
Allerlei soms idiote overwegingen passeren de revue, maar uiteindelijk
gaan ze na de omwegen r¸cksichtlos op hun doel af. Gerard Crielaert
bezoekt de vader van Deliana en heeft met hem een serieuze discussie
over de predestinatieleer. Vestdijk heeft er plezier in - na het
schrijven van zijn 'De toekomst der religie' - de lezer in te lichten
over argumenten voor en tegen die leer, waarbij hij de jonge Gerard
verrassend goed laat argumenteren.
"Wie niet aanneemt, dat alles onvoorwaardelijk voorbeschikt is,
twijfelt aan Gods almacht. (...) Nu zien wij, dat er onverbeterlijke
zondaars zijn, mensen die het geloof niet hebben en ook nooit
deelachtig zullen worden. Moet men dan de gevolgtrekking niet maken,
dat God hun verderf heeft gewild?"
De dominee stelt hier Gods goedertierenheid tegenover. (Er zijn steeds
mensen die menen God te begrijpen.) Zou God zondaars als onverbeterlijk
willen scheppen? Dat zou toch op willekeur wijzen en niet op
gerechtigheid. De dominee meent dat hij Gods karakter dichter benadert
door te zeggen dat hij gerechtigheid is Èn liefde. Het is aan de mens
om te kiezen tussen goed en kwaad. Dat, zegt Gerard, is de vrije wil,
zoals de JezuÔeten die prediken, maar de mens kan geen keuze doen,
alleen God kan dat. Toch moet Gerard toegeven dat hij er niet uitkomt.
"Waarom de een
meer wilsvrijheid, meer vrijheid om het goede te willen, dan de ander?"
Gerard gaat heel ver met zijn pogingen Deliana te veroveren.
Hij redt haar vader, maar de intrige is duivels, om in stijl te
blijven. De strijd tussen Arminianen en Contraremonstranten is zeer
grimmig. Vooruitlopend op de veroordeling van de Remonstranten bij de
Synode van Dordrecht, waarna Maurits Oldenbarnevelt liet onthoofden,
trekken contraremonstrantse jongeren door de stad om ruiten in te
gooien. Later plunderen ze de huizen en tuigen de in het geheim
samenkomende Arminianen af. Het doet denken aan het optreden van de
nazi's in de Kristalnacht, al hebben de zeventiende-eeuwers meer
fatsoen.
Gerard verraadt een bijeenkomst waar haar vader predikt, met de
bedoeling om hem te redden uit de handen van de amokmakers.
Even daarvoor heeft hij een interessant gesprek met een collega
vuurmaker.
"Want de zwavel, die brandde, dat was de liefde zelf, het innerlijkste
vuur ervan, het onuitsprekelijke, - de salpeter, die blies en knalde,
dat was mijn hartstocht, die zich zo nodig ook op belagers en benijders
richten kon, In de vorm van slagen en stompen, - en de houtskool, die
het vuur verdeelde en tot harmonie bracht, dat was mijn hoogachting
voor haar, en de zwarte ernst, voor het geval het ons ooit in het leven
zou tegenlopen."
Dat gebeurt gauw genoeg want de dominee raakt behoorlijk in de war door
een slag op zijn hoofd en als hij genezen lijkt te zijn, gaat hij in de
Pieterskerk die vol zit met vijandige dominees prediken. Hij wordt van
de kansel getrokken, valt en wordt door een enge hond aangevallen. Zijn
hals wordt waarschijnlijk doorgebeten. In elk geval is hij dood.
Gerard heeft dan Deliana al bekend hoe hij heeft gehandeld. Ze vertrekt
naar Amsterdam en laat hem boodschappen dat ze elkaar nooit meer mogen
zien. De verlovingsring wordt hem nagestuurd.
Oom Heinrich uit Heidelberg stuurde regelmatig boeken naar
Gerards vader om te verkopen, maar deze deed geen moeite en schonk ze
alle aan zijn zoon. De oom legt uit dat hij hem geen gastvrijheid kan
bieden vanwege de inkwartiering van allerlei soldaten met hun hoeren.
Maar, zegt hij, aan mijn tafel zal ik je altijd graag zien en voegt
eraan toe dat zijn vrouw ziekelijk is en dat er ook niet al te veel
voedsel in de stad is. "Alle molens in de omtrek zijn door monsieur
Tilly verbrand. Ik neem aan, dat je mij hier in Heidelberg bent komen
opzoeken voor de afrekening?" Nogal onwaarschijnlijk gezien de
politieke en militaire situatie.
Gerard liegt eenvoudig dat de boeken nooit zijn aangekomen. Alle
hoofdfiguren van Vestdijks romans zijn intriganten.
Hij hoort dat Lysbet in de stad is en hij hoopt de schilder, haar
verleider, te ontmoeten, zodat hij hem kan doden. Hij heeft immers zijn
vader beloofd dat te doen en onmiddellijk bedenkt hij, dat als hij de
belofte inlost zijn vader hem de vereiste toestemming voor een huwelijk
met Deliana niet kan onthouden, mocht het zo zijn dat hij haar toch nog
kan terug veroveren.
Onderweg naar Heidelberg ziet Gerard een leger van hertog Christiaan,
een ordeloze troep met legerhoeren met kostbare misgewaden uit
Paderborn, kinderen, dieven. Onder een boom zit een werfofficier te
midden van zilveren vaatwerk. Boven hem hangen vier naakte mannen,
opgehangen aan de nek en een oude vrouw, bengelend aan een been.
Het kan nog erger. "Sinds Tilly's Kroaten in de omgeving enige armen en
benen hadden afgezaagd, enige oren met kokend lood volgedruppeld, enige
kleine meisjes na verkrachting in de bakkersoven geschoven, had er een
soort volksverhuizing plaats gehad".
Gerard heeft een fabelachtige kijk op mensen die van belang
zijn voor hem. Zijn psychologische intuÔtie en verklaringsvermogen
lijken niet bij zijn leeftijd te passen, naar Nol Rieske en ook de
kleine Anton Wachter delen diit met hem.
Gerard, zoon van een timmerman, maar wel opgeleid tot ingenieur van
schanswerken, krijgt dankzij zijn inzicht en moed eervolle opdrachten
in Heidelberg. Zo moet hij een ravelijn versterken en als hij ziet dat
het herstelwerk 's nachts wordt gesaboteerd, moet hij de verraders
opsporen. Hij heeft ook een groot inzicht in de politieke
omstandigheden en hij heeft de zwaktes van hoge heren door alsof hij
een alwetende verteller is, wat hij via zijn geestelijk vader
natuurlijk ook is.
Vestdijk heeft ooit verklaard deze roman te hebben geschreven
om de verveling in de laatste oorlogsjaren te bestrijden. Hij was terug
uit Sint-Michielsgestel en uit de gevangenis in Scheveningen. Hij had
doodsangsten doorstaan, die hij van zich af schreef door de
verschrikkingen van de Dertigjarige Oorlog te beschrijven.
Er was geen mogelijkheid om te reizen; er was geen bezoek, weinig
contact met uitgevers. Wat kon hij anders dan schrijven en af en toe
een korte wandeling maken?
Gelukkig had hij een krijgskundig boek over de oorlog en een fenomenaal
geheugen voor historische en geografische omstandigheden en natuurlijk
een levendig voorstellingsvermogen. Waarschijnlijk vermaakte Vestdijk
zich vooral met de uitvoerige beschrijving van merkwaardige lieden,
zoals Marianne, een dienster in de herberg waar hij verblijft.
"Het was niet gemakkelijk een gesprek met haar te voeren. Ze leefde
geheel in haar ogen, en in haar abrupte gebaren, die steeds het
uiterste schenen te eisen of het uiterste aan te bieden, tragisch, en
zonder een zweem van wulpsheid of frivoliteit. Deze gebaren waren
trouwens volkomen on- expressief in die zin, dat niemand er uit had
kunnen opmaken, dat het een vrouw was, die zich hier aanbood; veel
eerder zou men gedacht hebben aan een als vrouw verklede schuldeiser,
of aan een Engelse toneelspeler in travestie, die de rol van Lady
Macbeth nog niet geheel beheerste. Zij was niet in staat een logische
redenering te volgen, en te meer daar zij van overdrijving allerminst
afkerig was, verstrikte zij zich in de meest absurde
tegenstrijdigheden. Ik geloof, dat zij alleen zin had voor voorwerpen,
gezichten, ogen van anderen; zij was een magere, hartstochtelijke, en
ondanks alle hartstocht toch volkomen zakelijke en nuchtere, in alle
leden knikkende en knakkende marionet, die in een marionettenwereld
leefde, waar alles is wat het schijnt en niets anders betekent dan wat
het oog ervan waarneemt."
Gerard ontpopt zich in Heidelberg tot een r¸cksichtslose,
dappere jongeman. Vestdijk leeft zich ook uit in detective-achtige
ontwikkelingen: personen worden ontmaskerd, op een spannende manier
achtervolgd door de krochten van de belegerde stad tot in de
wonderlijke gangen en kamers en onbruikbare ruimten van de herberg.
Gerard sluipt achter een verrader aan. Hij heeft een wapen, maar hij
neemt veel risico's. Er zijn allerlei verrassende wendingen: de
eigenaar van Der Goldenen Bockshorn blijkt de vermomde schilder,
verleider van Lysbet.
De minnaar van Lysbet, De Romanesque, overtuigt Gerard mee te gaan naar
een legeraanvoerder die Heidelberg zou moeten ontzetten. Hij moet met
hem, Lysbet en Zadko, de vriend van Gerard, Heidelberg ontvluchten. De
stad staat op verlies. Zij weten te ontsnappen, dwars door vijandelijke
linies, maar voordat zij vertrekken wordt Zadko doodgeschoten. Er is
verraad in het spel. Zadko moest een brief brengen naar de Provoorst,
waaruit bleek dat de eigenaar van de herberg een verrader was.
Uiteindelijk blijkt Gerard toch niet zo'n goede detective. De
Romanesque blijkt de opperste verrader en hij heeft alles in scËne
gezet, zonder dat Gerard dat begreep. Wat hij vooral niet begreep waren
de de hogere politieke constellaties. Rome konkelde en zette alle
oorlogshandelingen in om uiteindelijk te zegevieren. Alle strijd en
ontberingen, honger en verkrachtingen, martelingen moeten de boeren,
dorpeling, stadbewoners zich laten welgevallen in deze krankzinnige
godsdiensttwisten om een zogenaamd hoger doel te dienen. De Romanesque
kent deze wereld. Gerard ziet hem als een soort vader, die met veel
bravoure en elegantie alles naar zijn hand zet. Hij heeft vervalste
brieven bij zich waarmee hij de linies doorkruist, maar als de proviand
op raakt en de paarden gestolen zijn, vertelt hij Gerard hoe hij alles
en iedereen bedroog.
Tenslotte blijkt hij zelf de schilder die Lysbet heeft verleid. Gerard
schiet hem dood, maar, Vestdijkiaans, niet om zijn belofte aan zijn
vader gestand te doen, maar omdat hij hem geen brood wil geven, of
misschien omdat hij Lysbet hypnotiseerde en omdat hij Zadko had laten
doodschieten.
Ondertussen heeft Gerard zijn geloof in God verloren. Hij
moest allerlei gruwelijkheden onderweg waarnemen. De meeste indruk
maakte een oudere vrouw die hen dwingend vertelt hoe ' men haar
achtjarige kleinzoon voor haar ogen gespiest had; het puntige hout was
er boven de navel weer uitgekomen; en daarna had de jongen nog twee
dagen geleefd'.
Als ze verder rijden door de woestenij ontdekt Gerard plotseling, dat
hij niet meer in God gelooft, omdat hij dit soort martelingen kennelijk
toelaat. Een God zonder macht was kennelijk een drogbeeld. 'Een blinde
natuurkracht, een onverbiddelijke wet van worden en vergaan, geboorte
en dood, had ik voor de God van de catechismus aangezien, - deze God,
die onder andere ook goedertieren was. Goedertieren!'
In een volgend gesprek met De Romanesque werpt deze tegen dat miljarden
mensen sinds het begin van de wereld hebben pijn geleden en dat God dit
nu eenmaal wil. Gods eigen zoon ging de mensen hier voor!
Wat betekent Lysbet voor Gerard? In een droom ziet hij haar
als Deliana. In zijn koortsdromen ziet hij steeds vuur. Zijn ongeloof
wordt in de droom voorbereid. Wat in vlammen mocht opgaan was
Heidelberg of zijn eigen hart of zijn lendenen, die brandden door de
opgevangen kogel, waardoor hij nooit kinderen zou kunnen krijgen, '
maar nooit en te nimmer dit duistere sparrenbos, want in dit bos was
God niet, en waar God niet was kon niets tot as worden verteerd. God
woonde, zoals Mozes reeds wist, in het vuur en verteerde de mensen'.
Verderop verhaalt men van allerlei folteringen. Niet alleen de
soldaten, ook de getergde boeren kunnen er wat van. Zo had een boer een
ladder over dronken soldaten gelegd, zodat de hoofden tussen de sporten
doorkwamen. Daarna waren de boer en zijn zoon op twee kanten van de
ladder gaan zitten en had de boerin de hoofden afgesneden. De
sardonische Vestdijk maakt er nog een bittere grap van. 'Tekenend leek
mij vooral, dat de boerin sneed, en niet de boer, maar misschien was
men dit in die boerderij zo gewend, wanneer er geslacht werd.'
Terug in Leiden. Gerard zorgt voor zijn zus en probeert zijn
vader met haar te verzoenen, wat voorlopig niet lukt. Het contact met
Deliana wordt hersteld en haar broer Reindert heeft zich er bij
neergelegd dat zij met Gerard wil trouwen. Ondertussen zoekt hij
contact met Lysbet.
Gerard wordt ontboden bij de dominee, die hem vraagt of hij Gerard nog
kan beschouwen als kerkelid. Zij hebben een gesprek over Gerards
ongeloof, waarbij beiden geen krimp geven. Gerards redenering is als
volgt: Ûf God is almachtig en dus een beul, een duivel (daar hij de
achtjarige jongen zo laat lijden), Ûf God is niet almachtig, omdat hij
geen gruwelen kan beletten, die hij krachtens zijn goedheid zou moeten
beletten, Ûf hij bestaat niet. Deze drie mogelijkheden komen vrijwel op
hetzelfde neer. De dominee kan daar niet veel anders tegen in brengen
dan dat God ondoorgrondelijk is. Hij verwijst nog naar Job, maar Gerard
zegt dat Job niet zo gepijnigd werd en bovendien alles terugkreeg,
terwijl de jongen het graf is ingegaan met kapotte darmen.
God is onkenbaar. Als men zegt: God bestaat, heeft men al een
geheim van hem ontsluierd. Ondoorgrondelijkheid in strikte zin is
hetzelfde als niet-bestaan. Maar, zegt de dominee, waar komt dan alles
vandaan? Er moet toch een schepper zijn? Gerard: Als dat zo is, waar
komt God dan vandaan? Dominee: hij is de ongeschapene.
Gerard schaamt zich voor een God die zijn plannen met de
jongen alleen kon verwerkelijken door hem te laten spiesen.
De dominee zegt over het lidmaatschap, dat hij voorlopig het
non liquet (het is niet duidelijk) zal betrachten. Tenslotte zegt hij
over Lysbet dat hij haar vader heeft afgeraden haar te ontvangen en
voegt er fijntjes aan toe dat hij weet waar zij woont en wie zij
ontvangt. Gerard beschouwt dit als laster en vertrekt.
Gerard is een buitengewoon intelligent en eloquent causeur,
net als zijn schepper, maar vaak heeft hij op beslissende momenten niet
door wat er werkelijk speelt of-anders gezegd-Vestdijk is een
meesterlijk intrigant met een superieur verstand, maar soms ziet hij
dingen niet omdat hij er om heen of er overheen denkt. Zijn gevoel
heeft het wel door, maar het wordt nog even weggemoffeld tot het
doorbreekt. Reindert beschuldigt hem van het hebben van vissenbloed,
koud.
Vestdijk voert de lezer langzaam en genadeloos naar het
dramatische einde. De plotselinge komst van Kaplirsch, de gevallen
eigenaar van de Bockshorn, die hem tracht te chanteren; de vergiftiging
van de hond van de schout door Reindert, met houtskool en arsenicum van
Gerard; het verraad van Kaplirsch over het kind van Lysbet - het voert
allemaal naar het eind.
Om allerlei redenen stelt Gerard het uit om Lysbet in te
lichten over dat verraad, waardoor zij denkt dat hij haar verraden
heeft.
Dit doet denken aan alle overwegingen die Nol Rieske had ten
aanzien van Trix in 'De koperen tuin', met het fatale gevolg: het
verstand heeft het gevoel verdrongen. Ook het burgerlijk eigenbelang
van de hoofdpersoon leidt tot het noodlottig einde.
Wat kan Gerard anders doen dan vluchten en zich in krijgsdienst
begeven, als dienaar van het vuur. Hij had toch al heimwee naar
buitenlands krijgsavontuur. Vestdijk heeft het goed voorbereid. Eerder
heeft Reindert zijn verbazing uitgesproken over het verslaafd raken aan
een kruid, 'dat om zijn ware deugden te ontvouwen eerst in brand
gestoken moet worden.' 'van de elementen is het vuur mij het liefst,
omdat het steeds een revelatie is, wanneer het verschijnt. Het vuur is
heilig, en verbranding wekt leven. Het zou mij niet verbazen, indien
het levensproces, dat men tot dusverre in een zo gunstig mogelijke
menging der vier elementen heeft gezocht, op een soort langzame
verbranding berustte.'<br>
De vader van Gerard, die de daad van Lysbet gehoord heeft van
Kaplirsch, citeert uit de bijbel: 'Een iegelijks werk zal openbaar
worden; want de dag zal het verklaren, dewijl het door vuur ontdekt
wordt.'
Is 'De Vuuraanbidders' een historische roman? Ja. Is het een
avonturenroman? Ja. Een psychologische roman? Ja. Een beschouwing van
een gelovige ongelovige of een ongelovige gelovige? Ja.
De hoofdpersoon kan niet in een onmachtige God geloven. God moet
almachtig, alwetend en goedertieren zijn.
Dat hoeft niet van alle volkeren. Goden zijn vaak onderworpen
aan het noodlot en/ of ze hebben allerlei ondeugden. Maar
Gerard(Vestdijk) is daar niet tevreden mee. God is niet goed, dus
bestaat hij niet. Als hij bestaat is hij onkenbaar en kun je er niets
over zeggen. Als je zegt dat hij bestaat, heb je al teveel gezegd.
Na de ramp denkt Gerard dat het noodlot alle brandstof om hem
heen opstapelde " tot de ontploffing mij bewees, dat er inderdaad niets
anders bestond dan wat ik alleen als hoogste macht erkende; een duwen
en stoten, een strikken en knopen, beweging en stilstand, val en
botsing, -verder niets; nihil. Wie het sterkst is wint het in deze
wereld van blinde kracht."
Wat doet hij als soldaat: " Wij laten het vuur los om ons aan
de as te verlustigen. (-) De wereld in brand stekend, legitimeren wij
ons als de ware Vuuraanbidders, die zich buigen voor een macht, welke
men groter en sterker dan de mens kan noemen zonder zich schuldig te
maken aan een vrome of onvrome leugen. Misschien zijn wij onmensen; de
mens is nu eenmaal geschapen als onmens; het is niet onze schuld."
Vestdijk (Gerard) zegt dat hij van de wereld niets begrijpt.
Maar, als atheÔst heeft Gerard zijn geweten verfijnd. Hij ziet zijn
schuld in en dan vooral de schuld tegenover Lysbet. Hij is
tekortgeschoten. Hij wilde het aanzien van zijn zus herstellen, maar
hij heeft haar vernederd. Hij had haar nooit uit zijn huis moet
zetten... Eerder nog Deliana. Lysbet was zijn eigenlijke levenstaak.
Het is de stem van de moralist die tot hem spreekt. Ik buig mij voor
deze stem. 'En wie mij zegt dat het de stem van God is (-) heb ik maar
met ÈÈn gebaar te antwoorden: mijn wijzende hand op mijn eigen borst."
Paul Johnson publiceerde in 1996 'The quest for God', een
persoonlijke pelgrimage. Hij schrijft met veel historische en
godsdienstwetenschappelijke kennis over zijn geloof. Johnson is
katholiek opgevoed, maar hij vindt dat hij moet zoeken naar betere
antwoorden.
Het nu volgende is een samenvatting van en reactie op zijn gedachten.
Het bestaan of niet bestaan van God is volgens Johnson de belangrijkste
vraag die mensen ooit gesteld hebben. Als God bestaat en als we als
consequentie daarvan geroepen zijn tot een ander leven na ons aardse
leven, heeft dat effect op ons alledaags bestaan. Ons leven wordt een
voorbereiding op de eeuwigheid.
Hierbij stel ik de vraag of het bestaan van God en wat bedoelen we
daarmee?, noodzakelijk betekent dat er een leven is na ons aardse
leven. Is een hiernamaals van ons als individu een logisch gevolg van
het bestaan van God?
Vooruitlopend op zijn betoog verklap ik alvast, dat hij gelooft in een
persoonlijke, almachtige, alwetende, alomtegenwoordige entiteit die ons
allen en verder ook zijn hele schepping tot en met alle atomen en
deeltjes voortdurend in het oog heeft. De god van Spinoza wijst hij af.
Deze vergelijkt hij met primitief pantheÔsme en animisme. God is niet
gelijk aan alles: hij heeft alles geschapen en staat er dus tegenover.
Als God niet bestaat is dit leven het enige dat we hebben. We hebben
dan, volgens Johnson, geen verplichtingen. Dan hebben we alleen onze
eigen interesses en pleziertjes. Natuurlijk zijn er dan nog de wetten
van de samenleving, maar die kunnen we zoveel mogelijk negeren. In een
goddeloze wereld is er geen basis voor altruÔsme. Er is alleen nog maar
morele anarchie en egoÔsme.
De evolutieleer maakt echter duidelijk dat ook dieren altruÔstisch
gedrag vertonen. Frans de Waal heeft aangetoond dat bijvoorbeeld apen
heel goed rekening met elkaar kunnen houden en zelfs reageren op het
onrechtvaardige gedrag van verzorgers naar soortgenoten. Op internet
zijn filmpjes te vinden van allerlei dieren die voor elkaar opkomen. Je
kunt dat berekenend gedrag noemen, maar het lijkt toch op de gulden
regel van Jezus, Boeddha en andere geestelijke leiders. Wat gij niet
wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Het lijkt op een
soort basislogica: ik wil een andere goed doen, opdat hij mij goed
doet. De mentaliteit van de Sade, zijn totale zelfzucht en genotjacht,
wijzen we af, niet omdat we bang zijn in het hiernamaals gestraft te
worden, maar omdat we het niet goed vinden. Waarom niet? Omdat we,
uitzonderingen daar gelaten, niet willen leven in een sadistisch
universum.
Ook Johnson erkent een altruÔsme, los van God. Hij zegt dat
het lijkt alsof we moreel niet in staat zijn tot een leven zonder enige
moraliteit. Overigens hebben we ook een neiging tot kwaad en dat
verklaart veel ellende in de wereld.
Onze neiging het goede te doen maakt, zegt Johnson, het voor atheÔsten
mogelijk het bestaan van God en zijn geboden en straffen, voor onnodig
te verklaren.
Hoe kunnen we het altruÔsme sterker laten zijn dan de verleidingen tot
het kwaad? Dat kunnen we door de juiste morele opvoeding aan te bieden.
Maar, zegt hij, mensen die dat geloven zijn in de minderheid. AtheÔsme
heeft gefaald in het overtuigen van de meerderheid. Dat is nu niet
anders dan vroeger. De meerderheid is gelovig of agnost, geen atheÔst.
We hebben allemaal een geweten. We willen anderen in nood helpen.
Niemand is gewetenloos. Waar komt dat vandaan? Het darwinisme mag een
wetenschappelijke waarheid zijn, maar het verklaart niet waarom de mens
zich bewust is van zichzelf. Iemand moet ons zelfbewust hebben gemaakt.
Kan de evolutie niet leiden tot met taal begiftigde
zoogdieren, die door de taal hun bewustzijn vergroten en tot reflectie
komen?
En dan is er nog, zegt Johnson, de angst: 'De vreze des heren is het
begin van de wijsheid.'(Spreuken 1:7; Job 28 :28). De angst voor het
onbekende is het begin van geloof. Als we geplaagd worden door armoede
en ziekte en angst voor de toekomst, is atheÔsme niet genoeg. Staand
voor de dood, gaan we geloven. Soldaten op het slachtveld, zeelieden in
de storm, vragen om God.
Zolang de mens bestaat, geloofde hij in God of goden. Ook in de moderne
tijd waarin onze kennis van de materiÎle wereld sneller groeit dan we
kunnen bevatten, neemt de ontkenning van God af. We weten minder goed
wat God van ons wil dan onze ouders en voorouders, maar als Johnson
iemand vraagt: 'Geloof je in God?', zegt vrijwel iedereen: 'Ja, in
zekere zin, neem ik aan.'
En als hij dan vraagt wat de ander bedoelt, zegt deze: 'Dat is een
moeilijke vraag.' 'Er moet wel iets zijn.'
God is niet gestorven in de 20ste eeuw. Men dacht, vooral de rijke
intellectuelen, dat God zou verdwijnen, maar het is niet gebeurd. De
idee van een levende, persoonlijke God is even reÎel als ooit in de
geesten en harten van talloze miljoenen over de hele planeet.
Sir Walter Raleigh in de 16de eeuw werd een atheÔst genoemd,
maar hij geloofde alleen maar niet in de christelijke drieÎenheid. Ook
Bacon geloofde, ondanks allerlei kritiek, in een goddelijke hand in de
geschiedenis.
Kant publiceerde zijn 'Kritiek van de zuivere rede' en Hegel
filosofeerde over de vooruitgang van de menselijke rede, waarbij men
dacht dat de notie van een persoonlijke God zou verdwijnen zoals de
vreemde krokodil-goden van het oude Egypte waren verdwenen. De
historiteit van het oude testament werd ondergraven. Zo dacht men
tenminste. AtheÔsten gebruikten de theorie van Darwin om te betogen dat
het religieuze geloof op de terugtocht was. Nietzsche verklaarde God
dood. Matthew Arnold verbeeldde dat in zijn indrukwekkende gedicht
'Dover Beach'
De zee is kalm vannacht.
't Is vloed, de blanke maan
Ligt op de Straat; het Franse kustlicht
Komt en gaat; de krijtrotsen van Engeland
Staan hoog en blinkend in de stille baai.
Kom naar het raam, de nachtlucht is zo zacht!
Alleen, vanaf de lange lijn van schuim,
Daar waar de zee het maangebleekte land ontmoet,
Klinkt, luister! In het bruisen het geschraap
Van kiezels, door de golven weggehaald
En bij hun terugkeer hoger op het strand gesmeten,
Aanzwellend, plots verstillend, en dan andermaal,
In trage, aarzelende regelmaat, een droef verhaal
Van eeuwig komen en weer gaan.
Toen Sophocles in het ver verleden
Ditzelfde hoorde aan 't EgeÔsch strand,
Deed het hem denken aan de troebele onzekerheden
Van het menselijk lot; ook ons,
Aan deze verre noordelijke kust,
Doet dit geluid een overweging aan de hand.
De Zee van het Geloof
Vierde ook eens hoogtij, en haar vloed
Lag als een glanzend snoer
Gespreid om 's werelds kust.
Maar nu is alles wat ik hoor
De langgerekte jammerklacht
Van haar terugtocht langs de eindeloze stranden
En kale kiezelvlakten van de wereld in de nacht.
Ach, liefste, laten wij elkaar
Toch trouw zijn! want de wereld,
Die ons nu nog een dromenland toeschijnt,
Zo mooi, zo boeiend en zo nieuw,
Biedt ons in werkelijkheid geen vreugde, liefde, of licht,
Geen zekerheid, geen vrede, geen remedie voor verdriet;
En wij staan hier als op een duistere vlakte
Bestormd door het verward rumoer van angst en lijden,
Waar blinde legers elkaar 's nachts bestrijden.
( vert. Ko Kooman)
Vele intelligente lezers deelden zijn bewustzijn van het verdwijnen van
het geloof en betreurden het verlies van zekerheid. Maar op eb volgt
vloed!
Er zijn niet meer atheÔsten dan in de tijd van Hegel en Arnold. Er zijn
meer agnosten. En er zijn meer christenen gekomen, aldus Johnson.
Marx' communisme heeft het bestaan van het christelijk geloof
niet overleefd. Waarom heeft het geloof in God of in iets boven ons in
de 20ste eeuw standgehouden?
Wetenschap heeft zijn macht om het geloof te ontkrachten verloren.
Darwin zei al dat wat wetenschap ons leert geen relevantie heeft voor
wat we voelen in onze geesten en harten over God.
Metafysica speelt zich af op een ander plan. Toen mensen nucleaire
energie uitvonden, raketten bouwden en op de maan landden; toen zij de
dubbele helix ontdekten en de genetische basis van het ontstaan van
leven begonnen te decoderen, werd het geloof of ongeloof in een eerste
beweger niet aangetast. Wetenschappers behielden hun geloof. Wetenschap
en geloof werden geen vijanden, eerder weer vrienden.
De wetenschap van de moderne archeologie bijvoorbeeld ondersteunde oude
Bijbelse teksten. De historiciteit van de Pentateuch werd niet
gereduceerd tot louter mythe of volkslegende, integendeel. De zondvloed
bleek een historisch feit. Abraham, Isaak en Jakob bleken normale namen
in het Midden-Oosten. Kleitabletten ondersteunden de bekende Bijbelse
transacties. Allerlei vondsten bevestigden de Bijbelse verhalen. Dat
bewijst natuurlijk niet dat God bestaat, maar wel dat de HebreÎen in
hem geloofden.
Astrofysica bevestigt de notitie van een bepaald moment van de
schepping.
Foto maart '15
De ene heer is een koning. Ja, die functie bestaat nog. We
hebben er niet voor gekozen, maar ja. Zijn linkerbeen is sierlijk
gebogen naar achter en dat lijkt op een houding van zijn moeder. Dat
was op een vliegveld in Bonn, meen ik waar de toenmalige president van
Duitsland haar een hand gaf. Het leek op een liefdesgebaar.
Op deze foto is de andere heer slechts 45 jaar, maar hij lijkt met zijn
omvangrijke middel op een oude koning van BelgiÎ of Zweden. Hij neemt
de hand van onze koning in ontvangst alsof hij zelf de koning is en
misschien zegt hij wel: ' Jouw grootvader was stroper, de mijne jager.
Maar nee, dat zei hij ooit tegen een collega in de Tweede Kamer, een
SP'er. Een grap. Hij is minister geworden dienaar van het volk dus,
maar hij is vast niet van plan het volk te dienen. Hij gaat het volk
vermaken met flamboyante grappen, niet kwaad bedoeld, maar wel zo
bedacht en uitgevoerd dat het duidelijk moet zijn hoe de verhoudingen
liggen. Een zak tomaten voor een SP'er, rood en groen, biologisch. De
SP'er moet maar eens verder kijken dan de kleur rood. Zo zal hij ook
eens een vegetariÎr uitnodigen voor een maaltijd van lamsschouder,
gestoofd vlees met ansjovis voor de pittige smaak en natuurlijk
geserveerd met een voortreffelijke wijn, Domaine de Bechellery.
Schaafschade
Grunberg is beroemd/berucht om zijn aforismen. 'De Mensheid
zij geprezen' lijkt een opgestapelde hoeveelheid aforismen. Een
voorbeeld is: 'Een slachtoffer vraagt om zijn dader zoals een krop sla
om azijn en olie.' Een typische Grunberg-vergelijking.
De sla is het slachtoffer; azijn en olie de dader? Heel ver doordenkend
kan sla geslachtofferd worden door te veel of verkeerde azijn en olie,
maar wat is de relatie met het onderwerp van de 'Lof der zotheid'? De
mens is als sla. De poppenspeler is azijn en olie.
'Geen beest is zo belasterd als de mens', luidt de openingszin van 'De
Mensheid zij geprezen'. Een advocatenstem verdedigt de mens, nu ja,
maakt duidelijk hoe beklagenswaardig de mens is. De mens is een
marionet en we zouden eigenlijk de Poppenspeler moeten aanklagen. Wie
is de Poppenspeler? God bestaat niet. Je kunt de evolutie moeilijk een
poppenspeler noemen. De mens heeft zichzelf niet gemaakt en zijn
treurige constitutie is allicht een gevolg van zijn afkomst, maar er is
geen Poppenspeler. 'Alleen op de maan kan het leven heilig zijn, want
daar is geen leven.'
Er zijn vele illusies rond de mens. Er was en is geen paradijs; geen
rechtvaardige wereld. Liefde is gespiegeld egoÔsme. Goed en kwaad zijn
relatieve begrippen. Het leven is een wreed en onbegrijpelijk spel. Je
kunt maar beter meespelen volgens Grunberg, plezier hebben aan de
absurde neigingen. Hij citeert Hermans uit 'De donkere kamer van
Damocles': 'We moeten nooit ons gevoel voor humor verliezen.' Je kunt
maar beter weinig weten, dan ben je niet verantwoordelijk voor wat je
niet weet. Hij citeert ook uit 'Les liaisons dangereuses': zoek je
genot en laat je niet tegenhouden door een zogenaamd vals geweten. En
natuurlijk De Sade. De haat verkleed als liefde of omgekeerd.
Dan komt er nog een krankzinnig loflied op necrofilie. Waarom zou je de
necrofiel pervers noemen? Een dode is dood en heeft geen last van
verkrachting. 'Ik ben al jaren necrofiel en de necrofiel heeft meer
voor mij gedaan dan Onze-Lieve-Heer voor de christenen en boeddha voor
de boeddhisten samen.' Weer zo'n rare vergelijking.
'Seks tussen een levende en een dode is de meest ethische vorm van seks
die er bestaat.' Dat is dan weer een Grunberg-aforisme. Een kind maken
is de grootste misdaad. Die is van Emants.
Kwaad
Onder de provocerende titel 'Godverdomse dagen op een
godverdomse bol' publiceerde Dimitri Verhulst zijn negatieve, sombere,
maar in zijn ogen wellicht realistische visie op de evolutie, die leidt
tot de domme, beklagenswaardige mensen die wij zijn.
De vloek betekent allicht zoiets als 'vreselijke' of
'verschrikkelijke', maar is toch afkomstig van de wens verdoemd te
worden. In ieder geval is de mens in deze tekst een verdoemd wezen, een
volgens L.H.Wiener 'kwaadaardig virus'. In het begin kruipt een lend
wezen uit het water. 'Wel toe, 't schijt nog een laatste keer hevig in
de zee, zijn symbolisch geladen manier om een beslissing te
onderstrepen, legt zich te druipen en te drogen waar de parelgierst
vlot kiemt en trekt dan de rimboe in om er zich te vormen tot een
bekijkelijk monster...' Er zijn al 'houders van kloten en dragers van
spleten. Maar 't is, met uitzondering van een voor de rest niet ter
zake doende bonobo, het enige schepsel en zal ook het enige schepsel
blijven waarbij de reu de teef langs de voorkant neemt en volpompt met
een nageslacht; zo kan de reu de haat en de angst zien op het ruwe
smoelwerk van de teef, de aversie, de walging.'\u8232 Op een gegeven
moment bedenkt de mens een god, 'een oorlogsgod, bij wie het kan
mouwvegen om de zege te verkrijgen. Wordt de oorlog verloren, dan is
die god een slechte god, ha ja, en wordt hij afgedankt en vervangen
door een andere.'
Is Verhulst schatplichtig aan Hermans? Hij schrijft: 'Er is genoeg
vertier voor iedereen. In het sadistisch universum worden tepels
afgebeten, botten gebroken, tanden getrokken, duimschroeven aangelegd
en zware gewichten aan de roze gewrichten gehangen.'
Nu ja, volgens de Heidelbergse catechismus is de mens onbekwaam tot
enig goed en geneigd tot alle kwaad.
Vrouw en onzekerheid
Hoe atavistisch zijn de klachten van Simone de Beauvoir die
zij noteert in 'De tweede sekse' over de ouder wordende vrouw. Ze is
pas net veertig als ze dit schrijft. Een oudere vrouw? Wij zouden nu
zeggen: een jonge vrouw. Maar wat vindt Simone van de 'ouderdom': de
vrouw is niet meer vruchtbaar, niet meer erotisch aantrekkelijk. Laten
we er tien jaar bij optellen en zelfs dan ben ik er, als man, niet mee
eens. Niet vruchtbaar? Wanneer leven we? In de oertijd waarin vrouwen
broedmachines waren? Misschien ook toen niet. Mannen verwekkers?
Wellicht waren ze toen ook al meer dan dat. De oudere vrouwen waren
belangrijk bij het doorgeven van leefervaring, bij het verzorgen van de
kleinkinderen.
Simone overdrijft geweldig, als Grunberg in zijn versie van 'Lof der
zotheid' met een sarcastische blik op de mens, en als Verhulst in zijn
'Godverdomse dagen op een godverdomse bol' met zijn cynische blik op de
evolutie. De 'oudere' vrouw bij De Beauvoir is ten prooi aan
verwarring, radeloosheid en wanhoop. Zij speelt op een deerniswekkende
manier dat ze nog jong is. Zij staat voor de spiegel en haat haar ouder
wordend gezicht. In feite doet ze mee aan het vooroordeel dat de waarde
van een vrouw wordt bepaald door jeugdige schoonheid.
Ik kijk naar de foto van Henriette Roland Holst als ze echt oud is en
ik zie een prachtig doorleefde kop, fel en actief.
Overigens vindt De Beauvoir een nieuwe vriendin als ze 62 is. Zij is
dan 29. Deze vriendin speelt mee in de 'cercle' rond Sartre. Een
samenlevingscontract bestaat nog niet en dus wordt Sylvie Le Bon De
Beauvoir geadopteerd, na de dood van Sartre, zodat de nalatenschap is
veilige handen is.
Simone is misschien slachtoffer van het feit dat haar vader haar lelijk
vond en meer waardering had voor haar minder intellectuele zus.
Opmerkelijk is dat Simone haar eerste orgasme beleefd zou hebben op
haar 39ste, dank zij haar Amerikaanse vriend.
Laf?
Regisseur Ruben ÷stlund heeft een voortreffelijk scenario in
de film 'Turist' waar een echtgenoot, vader het vege lijf redt en
wegrent - met Iphone - uit angst voor een naderende lawine. Zijn vrouw
blijft bij de kinderen achter op een hotelterras en roept tevergeefs
haar man, Tomas. Tomas komt terug als de poedersneeuw is neergedaald.
Het viel allemaal mee, de lawine is gestuit, maar Tomas' vrouw is
voorgoed teleurgesteld in haar man, die haar en de kinderen in de steek
liet. Ook Tomas is zeer teleurgesteld: hij ontkent zijn gedrag tot hij
breekt en huilend erkent dat hij die ander, die lafaard haat. Hij
biecht meteen maar andere slechte eigenschappen van zijn alter ego op:
echtbreker, valsspeler.
De regisseur heeft ook uitstekende acteurs uitgezocht: het lijkt of je
aan Tomas' gezicht kunt zien dat hij zich in grote angst niet kan
beheersen. Zijn vrouw Ebba (Lisa Loven Kongsli) kan veel met haar
gezichtsspieren: woede, teleurstelling, ongeloof, angst, bescherming
beeldt zij uit in haar mimiek.
Na het breken denk je als toeschouwer: wat moet het gezin nog? Weg
gaan? Maar de laatste dag gaan ze toch nog hoog de bergen in en boven
gekomen, is de mist heel dicht. Ebba vraagt haar man of het wel veilig
is. Hij zegt dat ze de bakens kunnen volgen. Hij gaat voorop, de
kinderen (die heel goed kunnen snowboarden) na hem en Ebba sluit de
rij. Ze verdwijnen voor de kijker in het wit. Je hoort alleen nog
stemmen. Dan staan Tomas en de kinderen stil. Ebba is er nog niet. Zw
wachten geruime tijd. Tomas gaat roepen en schreeuwen en besluit terug
te lopen. De kinderen moeten wachten. Hij vindt Ebba en daar komt hij
aanlopen, naar de kinderen toe, Ebba in zijn armen. Wat is er gebeurd?
Ebba staat in de sneeuw. Tomas vraagt: 'Kun je lopen?' Ja, ze trekt
zelfs niet met een been. Ze loopt terug. Om haar skies op te halen? Was
een een proef om te zien of Tomas haar zou redden? Als dat zo is, heeft
ze een huwelijkreddende truc bedacht. Tomas is toch een opofferende,
reddende man. Zijn gedrag bij de lawine was alleen maar een
instinctmatige vluchtreactie.
Daarna vertrekken ze naar beneden. De buschauffeur rijdt gevaarlijk en
nu reageert Ebba instinctmatig. Ze dwingt de chauffeur te stoppen en
haar paniek wordt gedeeld door de anderen in de bus. De laatste
beelden: ze lopen (waarschijnlijk kilometers lang ) naar beneden. Tomas
krijgt een sigaret. Zijn zoontje vraagt: 'Papa, rook je?' Ja, nog een
slechte eigenschap die verborgen bleef.
In de bus is alleen nog de chauffeur en een vrouw die eerder in het
verhaal een gesprek had met Ebba, over elke dag een andere man, terwijl
haar eigen man thuis is met de kinderen. Waarom niet? Zo is de
afspraak. Ieder zijn vrijheid en toch een zekere gebondenheid. Voor
Ebba is dat voorlopig onmogelijk.
Eenzame doden?
Willem Jan Otten (Trouw 14/02/15) schrijft:" Doden zijn
eenzaam - en dat mogen ze niet zijn, hun eenzaamheid maakt ons eigen
besef van eenzaamheid, dat ons nooit niet o(n)verhoeds zou kunnen
overmeesteren, onverdraaglijk."
Wat een wonderlijke nonsens.
Doden zijn niet eenzaam, omdat ze geen gevoelens meer kennen. Of
gelooft Willem Jan Otten dat de doden voortleven in een hiernamaals?
Dan zijn ze evenmin eenzaam, want opgenomen in de gemeenschap. Ik ga er
maar vanuit dat Willem Jan Otten de hel met vlammen en duivels geen
reÎle optie noemt, maar misschien beschouwt hij het niet opgenomen
worden in een hemelse gemeenschap als de hel?
Wij zijn eenzaam, omdat we, levend, nooit echt kunnen deelnemen aan een
gemeenschap. Hoogstens heel even in de gemeenschap in de seksuele
betekenis, maar misschien zijn we er dan even niet, treden we even uit
een reflexief zelfbewustzijn.
Maar waarom zou onze eenzaamheid, die een menselijke conditie is,
onverdraaglijk zijn vanwege de zogenaamde eenzaamheid van de doden?
Zijn wij eenzaam omdat wij sterfelijk zijn? Dat lijkt me niet. Onze
sterfelijkheid maakt ons alleen maar tijdelijk zoals een bloeiende
bloem.
De wederopstanding beleven we elke lente. Pasen is een lentefeest. We
willen geloven dat achter de cyclus van sterven en geboren worden een
hogere zin schuilt. Doden leven voort in het bewustzijn van de
nabestaanden, totdat die ook gestorven zijn. Sommigen-Plato,
Shakespeare, Bach-leven wat langer voort dan de meesten van ons, maar
dat is betrekkelijk. Uiteindelijk zijn ook zij voorgoed verdwenen. Of
zou een groter bewustzijn over miljarden jaren nog de klanken van de
Mattheus Passie of de woorden van de Politeia of the Tempest bevatten?
Praatjesmaakster
Margriet Sitskoorn is neuropsycholoog en hoogleraar Klinische
Neuropsychologie en zij krijgt op de tv van de NTR Academie een klein
half uur om haar verhaal te vertellen. Ze zal er vast meer hebben,
bijvoorbeeld over haar plagiaat, maar nu vertelt ze over trucjes om je
eigen brein te bedotten. Als je op een wond een vergrootglas zet, wordt
de pijn erger en als je een verkleinglas gebruikt juist minder. En wat
nog opmerkelijker is: de zwelling neemt in het laatste geval af.
Als je je mondspieren een lach laat nabootsen, voel je je ook blijer.
Probeer het maar. Een bekend verhaal.
Ze laat ook zien dat multitasking niet altijd zo'n goed idee is, want
als je het ÈÈn doet, krijgt het andere minder aandacht. De hersenen
hebben even tijd nodig om te schakelen. In die tussentijd is er
onvoldoende aandacht voor beide taken. Zet maar eens een handtekening
terwijl je been rondjes draait. Dat wordt een slechte handtekening of
je been draait geen mooi rondje.
Ze doet nog een spel. Ze laat een meisje op een bank zitten, drukt met
haar vinger op haar voorhoofd en vraagt haar of ze kan opstaan. Dat
lukt. Bij een jongen lukt het niet. Dat komt omdat bij meisjes het
zwaartepunt onder en bij jongens boven het middel ligt. Leuk, maar ik
begreep niet zo goed wat dat met hersenen te maken had.
Maar nu over het programma. Het wordt gemaakt door iemand die denkt dat
de kijker een gering functionerende prefrontale cortex heeft. Dan moet
er steeds iets nieuws komen. De kijkers kunnen niet langer dan enkele
minuten luisteren naar een betoog.
Dus: daar komt Margriet aangestapt. Mooie vrouw, goed gekleed,
spannende bibs, een haarstreng nauwkeurig gedrapeerd in haar decolletÈ.
Ze praat tegen ons; de camera rijdt voor haar, achterwaarts. Ze is op
weg naar een collegezaal met een aantal oudere toehoorders, een enkele
jongere. Ze vertelt wat ze gaat vertellen. Maar, hup, daar is ze weer
buiten. Het is mooi weer. Het verhaal gaat gewoon door. In de
collegezaal wachten ze wel. Er zit een meisje op een bankje en Margriet
vraagt of ze een klein experiment wil ondergaan. Experiment? Dat klinkt
spannend. Het meisje vindt het goed. Ze legt een wijsvinger op haar
voorhoofd. Dat legt ze ook uit, ze vraagt toestemming om het te doen.
Dan vraagt ze of het meisje wil opstaan. Het meisje doet het. Daarna de
jongen. En hup, daar gaat Margriet weer. Stukje collegezaal. Hup,
Margriet achter haar bureau met een model van hersenen. Ze laat de
frontaalkwab zien en legt uit dat die verbindingen heeft in de diepte.
Ze haalt de kwab weg en laat ons in de diepte kijken. O ja! Hup, is ze
weer in de collegezaal en hup, weer op straat en zo gaat het door. Ze
heeft haar tekst goed uit haar hoofd geleerd; dat kon ze altijd al. Ze
lijkt meer op een actrice in een speelfilm dan op een neuropsycholoog
die een college geeft.
Misschien ligt het ook wel aan Margriet zelf, die zich meer profileert
als bestseller schrijfster ('Het maakbare brein') dan als serieus
wetenschapper.
(Twee artikelen van neuropsycholoog Margriet Sitskoorn
bevatten flinke passages die ze heeft overgeschreven uit niet vermelde
Amerikaanse stukken. 'Kort en goed noemen we dit in gewoon taalgebruik
plagiaat,' zegt de hoofdredacteur van het blad Neuropraxis waarin de
stukken zijn verschenen.' Vrij Nederland)
Aalst en Dendermonde
Elk jaar bij carnaval bespotten de inwoners van Aalst en
Dendermonde elkaar.
Vanmorgen voer een grote boot uit Aalst door het Van
Starkenborgh-kanaal. Onwillekeurig dacht ik: die van Aalst die zijn zo
kwaad, omdat hier 't ros Beyaert gaat. Als ik nu bij een haven kwam
waar die boot stil lag en de schipper stond op dek, zou ik dan zingen?
't Ros Beyaert doet zyn ronde
In de Stadt van Dendermonde;
Die van Aalst die syn zoo quaet,
Omdat hier 't Ros Beyaert gaet.
Dat zou de schipper vast niet leuk vinden. Maar kwam de
schipper zelf wel uit Aalst? Ik zou kunnen vragen: 'Komt u uit Aalst?
Of uit Dendermonde?' Dan zou hij het wel begrijpen, tenminste als hij
daar vandaan kwam.
Ik zong ook: '"'t ros Beyaert hoog verheven / hij is in het vuur
gebleven', maar ik dacht dat klopt niet. Hij is immers na veel pogingen
verdronken, met molenstenen aan zijn benen? Ik zoek het lied op en
inderdaad:
't Ros Beyaert hoog verheven
Heeft hem in vuer begeven;
En 't Ros Beyaert is een peirt
Met een strick op synen steirt.
Ik vond nog meer. Reinout was de eigenaar van het geweldige
paard. Hij had de zoon van Karel de Grote gedood en moest vluchten.
Karel nam zijn vader gevangen en Reinouts moeder smeekte om hulp. Karel
wilde alleen toegeven als het paard werd verdronken.
Het werd naar de Dendermonding in de Schelde gebracht en met een aantal
molenstenen in het water gegooid, maar het geweldige paard trapte de
molenstenen stuk en kwam weer boven water en zwom naar Reinout. Dat
gebeurde drie keer. De laatste keer wendde Reinout, die het niet langer
kon aanzien, zijn hoofd af. Volgens het verhaal dacht het ros dat zijn
meester hem niet meer wilde zien en verdronk.
In Dendermonde wordt het paard elke tien jaar rondgedragen. Het is een
enorm kunstwerk van bijna vijf meter hoog en ruim vijf meter lang. Het
hoofd is van eikenhout, 120 centimeter lang. Het geheel weegt 800 kilo
en wordt gedragen door 12 dragers, die dus ieder ruim 85 kilo moeten
torsen, want er zitten ook nog vier mannen op het paard. Ze zullen wel
afgewisseld worden.
Het hoofd is al heel oud. Ook daar is een verhaal aan verbonden. Lieven
Van de Velde was een houtkunstenaar die vooral in de kroeg was te
vinden. Om zijn verslaving te bekostigen overviel hij een man, maar hij
werd opgepakt en tot de strop veroordeeld. Ondertussen moest het Ros
Beyaert weer zijn ronde doen. Nu bleek dat het oude hoofd was verwoest
door houtworm. Er was maar ÈÈn man die zo'n hoofd kon maken en dat was
Lieven. Hij werd vrijgelaten, beitelde het hoofd en leefde sindsdien
buiten de kroeg. Een ander verhaal - dat is ook zo bij mythen - vertelt
dat hem de ogen werden uitgestoken, zodat hij geen tweede beeld zou
kunnen maken. Het verklaart wellicht zijn nuchtere levenswijze
sindsdien.
In de tienjaarlijkse ommegang moeten vier heemskinderen (Reinout en
zijn drie broers) worden gevonden. Zij moeten echte broers zijn, die
elkaar in leeftijd opvolgen, tussen 7 en 21, maar er mag geen meisje
tussen zitten. Zij moeten in Dendermonde geboren zijn, net als hun
ouders en grootouders. Zeer autochtoon dus. Lukt dat nog? In 2010 werd
de ommegang op zondag 30 mei gehouden. De gebroeders Michiel, Dieter,
Niels en Maarten Van Damme voldeden aan de criteria. Zij moesten
maandenlang oefenen om uren op de brede rug te zitten, met grote
belasting van benen en bekken en onderrug. Een fysiotherapeut leert ze
hun pezen en spieren te rekken tot een zo groot mogelijke spreidstand.
Daarna wachtte roem tot hun dood. Ook de dragers moeten maandenlang
oefenen, niet alleen in het dragen van het gewicht, maar ook in het
zogenaamde steigeren, waarbij de voorste dragers het geheel optillen en
de achterste door de knieÎn gaan.
Op 31 mei 2020 is het weer zover. Zou het lukken om aan de criteria te
voldoen?
La Terrazza (Ettore Scola)
Het is een intiem terras in Rome. Aan het eind van de film
breekt een onweer los en vluchten de gasten het huis binnen, waar de
gastvrouw hen een maaltijd aanbiedt. Het aanbieden van de maaltijd komt
in de film vier of vijf keer voor. Steeds horen we flarden van
gesprekken, die vanuit een nieuwe hoek zijn gefilmd en waarbij de
sprekers verschillende kanten uitwaaieren. Een vervreemdend effect.
Scola speelt met de tijd.
Wie zijn de gasten? Mannen en vrouwen. De mannen hebben het
hoogtepunt van hun aanzien, macht achter de rug. De vrouwen zijn juist
hun eigen levens aan het herinrichten. De gasten zijn of waren
celebrities op politiek, artistiek gebied.
Er is een filmproducent, rijk, maar hij moet nodig een nieuwe
film maken. Zijn scenario-schrijver belooft tekst, maar dat lukt niet.
Hij verbergt zich nogal kinderachtig en liegt over de tekst als hij
gesnapt wordt. Rent naar huis om te werken, maar zit de hele nacht
achter zijn schrijfmachine te roken voor een leeg blad. Later maakt
hij, behoorlijk knap, portretten met behulp van de letters. Hij heeft
een dure elektrische puntenslijper, waarin hij nieuwe potloden tot
stompjes slijpt en uiteindelijk zijn vinger, zodat hij in een
ziekenhuis beland en weer later in een psychiatrische kliniek. Zijn
vrouw ondergaat het allemaal geduldig en naar het schijnt liefdevol.
Zijn probleem is dat hij iets moet maken om te lachen.
Het is een thema uit de film: kijkcijfers zijn belangrijker
dan artistieke integriteit. Het geldt ook voor de televisiemaker
Sergio, die op een zijspoor wordt gezet. Zijspoor? Nee, hij wordt
letterlijk ingeperkt. Zijn kantoor wordt verkleind door een
verplaatsbare wand bijna tegen zijn bureau te plaatsen, ten gunste van
een belendende kamer van iemand die de nieuwe orde wel begrijpt. Sergio
loopt op het feest verloren rond, knaagt wat groente aan en verdwijnt
uiteindelijk ondervoed onder de kunstsneeuw in een tv-studio.
De journalist Luigo probeert zijn vrouw te behouden, maar haar
liefde is bekoeld. De vrouw van de rijke filmproducent vernedert haar
man en gaat haar eigen weg. Een parlementslid wordt na een
woordenwisseling met een jonge vrouw gevangen in haar aandacht en meent
dat zijn nieuwe geluk zijn politieke carriÎre en zijn huwelijk mag
opofferen. Helaas laat zijn jonge liefde hem in de steek.
Het gaat over wisseling van de wacht: jong neemt oud over,
vrouwen nemen de positie van hun mannen 'over' , populaire cultuur wint
het van ' hoge ' cultuur.
Dit allemaal met veel humor in beeld gebracht. Het gezelschap
is een treurig zootje, maar aan het slot zijn de mannen als jongetjes,
kameraden, om de piano oude liedjes aan het zingen, terwijl de vrouwen
spottend en ook wel medelijdend toekijken.
Vroeger kende elke stad een rechtssysteem dat gold voor de
stadbewoners. Het recht in andere steden kon anders zijn. Wat in de ene
stad een halsmisdrijf was, kon in de andere een geoorloofde of zelfs
wenselijke handeling zijn. DaarvÚÚr was er het recht van de sterkste,
al hield men ook in zwervende groepen rekening met elkaar en zal er
vast wel een notitie zijn geweest van de zogenaamde gouden regel:
behandel een ander zoals je zelf behandeld wenst te worden, al was het
maar uit eigenbelang. Ook apen kennen die regel: als ik aardig ben voor
jou, ben jij het vast voor mij.
Later was er het recht van een koninkrijk. De koning bepaalde
- als plaats- bekleder van goddelijke macht - wat goed en kwaad was. De
oorsprong van de rechtsorde was het goddelijk Woord. De Bijbel, de
Koran. Als het recht op aarde niet kon worden uitgevoerd, was er altijd
nog het hiernamaals waar God onfeilbaar beloonde of strafte. In het
Oosten kende men beloning en straf als hogere of lagere reÔncarnatie.
Verlichtingsfilosofen geloofden dat er van nature ethische
wetten waren: recht op leven en vrijheid bijvoorbeeld. Maar was
iedereen het met geformuleerde wetten eens? Heel lang werden vrouwen,
kinderen, negers, buitenlanders, dieren buiten de rechtsorde gehouden,
omdat ze geen ratio zouden bezitten.
De denkers omtrent het globalisme/kapitalisme menen dat de
markt voor een rechtvaardige samenleving zorgt en voor een juiste
verdeling van de welvaart. Bovendien zouden de verschillende culturen
steeds meer naar elkaar toe groeien, zodat er uiteindelijk ÈÈn
rechtvaardige wereldorde zou ontstaan. Helaas blijkt in onze dagen dat
dat voorlopig (?) een illusie is. In het Westen worden de verschillen
tussen rijk en arm groter. Zogenaamde liberalen menen dat de door hen
vergaarde rijkdommen hun rechtmatig toekomen.
In het middenoosten wordt heel anders gedacht over de positie
van de vrouw, of over homoseksualiteit. Bovendien wordt daar gestraft
volgens de vermeende wetten van de islam: handen afhakken, stenigen
etc. Het oog om oog, tand om tand-principe, dat we ook kennen uit het
Oude Testament wordt daar nog gehuldigd.
Plato schreef al in de 'Politeia': "Een wet zal nooit bij
machte zijn nauwkeurig te omvatten wat voor allen samen het beste en
het rechtvaardigste is. Dat zal verschillen van mens tot mens en van
handeling tot handeling!" En ook van cultuur tot cultuur. Bestaat er
zoiets als een universele wet van de mens?
Ik herinner me dat een plaatselijke dominee weigerde 'De
universele verklaring van de rechten van de mens' te steunen. Dat was
een schokkende ervaring. Zo dicht bij huis!
We hebben moeten leren dat de opvattingen in het Westen niet
gedeeld worden door zeer grote groepen elders. We willen geloven dat
het een kwestie is van geestelijke ontwikkeling.
Thucydides over de strijd tussen Athene en Sparta, met enkele
veranderingen
'De meesten waren dezelfde mening toegedaan: volgens hen waren
de Russen al bezig onrechtmatig te handelen en moest men niet aarzelen
een oorlog te beginnen. Nu kwam hun dame uit Duitsland, Angela Merkel,
naar voren, een vrouw die als intelligent en verstandig gold, en zij
zei het volgende. 'Zelf heb ik al in veel oorlogen ervaring opgedaan,
Europeanen, en dat geldt ook voor mijn leeftijdgenoten die ik hier in
uw midden zie. Niemand van ons kijkt dan ook - wat bij de meeste mensen
wel voorkomt - bij gebrek aan ervaring of omdat hij oorlog als
wenselijk of ongevaarlijk beschouwt, verlangend uit naar het uitbreken
van de krijgshandelingen. Wanneer ieder van u met overleg een afweging
maakt, zult u allen tot de slotsom komen dat deze oorlog, waarover u nu
beraadslaagt, bepaald niet van geringe betekenis zal zijn. Tegen de
rebellen immers zijn wij in militaire kracht opgewassen; we zijn in
staat iedere actie tegen hem op de kortste termijn te beginnen. Maar
hier en nu gaat het om mensen als Poetin wier grondgebied ver van het
onze ligt, mensen die op gebied zeer ervaren zijn en in ieder ander
opzicht uitstekend zijn geoutilleerd: ruime financiÎle middelen bij de
individuele burgers en bij de staat, een leger, tanks, wapens en een
groter bevolkingsaantal dan enige ander gebied in Europa. Hoe zou men
tegen hen lichtvaardig oorlog kunnen gaan voeren? Welke stevige basis
hebben we om ons zonder voorbereiding in zo'n oorlog te storten? Onze
voetleger soms? Maar op dat vlak doen we juist voor hen onder, en voor
training en voorbereiding hebben we tijd nodig. Onze financiÎle
middelen dan? In dat opzicht schieten we nog veel sterker tekort: als
staat beschikken we er niet over. Misschien zijn sommige mensen er wel
gerust op dat wij deze tegenstanders door ons militaire potentieel en
ons aantal de baas zijn, zodat we geregeld invallen kunnen doen in hun
grondgebied om het te verwoesten. Maar zij hebben nog veel meer
grondgebied in hun macht en zullen alles wat ze nodig hebben door de
lucht importeren! Wat moet dat dan voor een oorlog worden die we denken
te voeren? Hoe ver moet het gaan? Als Poetin op verlies staat zal hij
misschien zo onbesuisd zijn kernwapens in te zetten en dan zal Amerika
niet aarzelen terug te slaan, met fatale gevolgen, juist voor Europa.
Dit zeg ik omdat we ons vooral niet moeten laten leiden door de illusie
dat deze oorlog spoedig beÎindigd kan worden, als we er maar in slagen
hun grondgebied te verwoesten. Ik ben eerder bang dat we dit conflict
aan onze kinderen zullen nalaten, zeer ligt het voor de hand dat de
Russen, gezien hun trots en zelfbewustzijn, zich niet afhankelijk
zullen maken van hun grond en zich evenmin, zoals mensen zonder
ervaring, door de oorlog zullen laten demoraliseren.
Uittreksel van: Thucydides. 'De Peloponnesische Oorlog'.
Tong is taal is betekenis
Waarom zou je niet kunnen horen met je tong? Horen betekent
toch trillingen opvangen met je trommelvlies, die via hamer, aambeeld
en stijgbeugel en vervolgens haarcellen worden omgezet naar
actiepotentialen in de gehoorzenuwen, die leiden naar de hersencellen
die op wonderlijke wijze dit alles interpreteren en zelfs betekenis
kunnen geven. Je hoort een leeuw brullen en dat heeft betekenis. Wij
mensen kunnen ook roepen: 'Pas op, een leeuw!' en dan zijn we in staat
die veel ingewikkelder signalen om te zetten in vluchtgedrag.
Als je nu de trillingen omzet in actiepotentialen die de fijngevoelige
zenuwen in de tong raken middels een klein apparaatje, kun je leren dat
de trillingen die ontstaan bij het uitspreken van het woord 'leeuw'
worden geÔnterpreteerd als dat bepaalde roofdier. Dat blijkt in enkele
maanden te kunnen.
Ik moet denken aan Helen Keller die bepaalde figuren die haar juf in
haar hand maakte, leerde te interpreteren als letters waarmee ze
woorden leerde onderscheiden. Dat lijkt meer op braille: een bepaalde
configuratie krijgt de 'betekenis' van een letter. Uiteindelijk leerde
ze zelfs klanken maken die leken op de klanken van normaal horenden. Ze
leerde door de vingers van haar juf tong- en mondspieren aanspannen
etc.
In het geval van de horende tong zijn er trillingen die omgezet worden
in elektrische signalen. Het apparaatje is nu nog groot en onhandig,
maar de onderzoekers van Colorado State University werken aan een
implantaat, dat veel eenvoudiger en goedkoper is aan de brengen dan het
bekende bionische oor.
Tijdgeest in gedichten
Janita Monna schrijft in Trouw stukjes over gedichten. Het
gedicht staat, wat een weelde, groot afgedrukt op een hele pagina! De
stukjes van Janita hebben een impressionistisch karakter, maar dat is
voor veel lezers prettig, neem ik aan. Onlangs had ze het over
'tijdgeest' naar aanleiding van drie bundels van dichteressen, die
volgens haar een gebrek vertoonden aan reflectie op de tijdgeest. EÈn
van de drie was Saskia Stehouwer die op haar blog reageerde. Ik neem
een flink stuk van haar reactie over: "Monna schaart zich in haar
recensie achter Erik-Jan Harmens die in 2006 schreef: 'Ik wil poÎzie
die op geen enkele manier vrijblijvend is. Ik wil poÎzie die zich aan
iets committeert. Ik wil poÎzie die zich op zijn minst aan zichzelf
committeert.' Voorwaar, een wens waar geen serieuze kunstenaar het mee
oneens zal zijn. Wat beiden denk ik bedoelen is rechtstreekse
reflectie. Ondubbelzinnig engagement. Je moet in het gedicht die
heersende debatten en eigen standpunten terug kunnen vinden. En dat is
het punt waar onze wegen scheiden. Met Hegel geloof ik dat kunst altijd
een reflectie is van de tijd waarin zij gecreÎerd is, omdat de
kunstenaar immers een product van die tijd is. Dat klinkt gemakzuchtig,
maar ik ga ervan uit dat een dichter die zichzelf serieus neemt, ook
zijn (of haar) tijd serieus neemt. Dat wil zeggen dat hij zich
betrokken voelt bij de wereld - of zich juist van haar afkeert - en in
zijn poÎzie iets zegt over zijn wereld. En dat kan - gelukkig - op
oneindig veel manieren. Je kunt een SyriÎganger in je gedicht opvoeren
maar ook een oudere vrouw die zich eenzaam voelt. Je kunt bomen aan het
woord laten om iets te zeggen over de puinhoop die wij van de aarde
maken, of openlijk van leer trekken tegen die puinhoop. Of de boodschap
overkomt, hangt niet af van de graad van 'rechtstreeksheid', maar van
de kwaliteit van de dichter. Ik wil geen gedicht dat mij vertelt hoe
het zit en wat ik moet denken. Daarvoor lees ik opiniestukken (of juist
niet). Ik wil poÎzie die mij iets laat zien wat iets verschuift in mijn
hoofd. PoÎzie die mij mijn vrijheid als lezer niet afneemt. Die niet
onverschillig is, maar mij zelf mijn mening laat vormen. Die mij een
bouwsteen levert waar ik zelf een huis naar keuze mee kan bouwen. Goede
poÎzie is tijdloos, of zij zich nu rechtstreeks met de actualiteit
bezighoudt of niet."
Stad en platteland
Ralf Bodelier legt in De Groene van 8/1/2015 verrassend genoeg
uit dat krottenwijken, bijvoorbeeld in Malawi, laboratoria zijn van
solidariteit en ondernemingslust. Je kunt beter wonen in de krottenwijk
van een grote stad dan op het platteland waar de gezondheidszorg slecht
is, waar de school ontbreekt. In de dorpen heerst stilstand. Ook voor
het milieu zijn de slums een zegen, omdat alles wordt gerecycled. Oude
auto's die op het platteland wegroesten, worden hier tot de laatste
gram in nuttige voorwerpen omgezet. De bevolking is energiek en de
mensen brengen elkaar op ideeÎn. Ze zijn creatief in het overleven.
Wijken als Ndirande zijn niet arm, omdat ze mensen arm maken, maar
omdat ze arme mensen aantrekken, die verwachten het beter te krijgen.
Deze waarnemingen worden ondersteund door Alex Pentland, de schrijver
van ' Sociale Big Data'. Steden stimuleren innovatie. Ze maken
efficiÎnter gebruik van natuurlijke hulpbronnen en produceren meer
uitvindingen met minder wegen en diensten per hoofd van de bevolking
dan landelijke gebieden. Pentland noemt steden ideeÎn machines.
29-1-15
Er zit een klein toneelstukje in het actietheater 'De
verleiders; door de bank genomen'. Pierre Bokma speelt een
strandtenthouder die bedonderd wordt door een zogenaamde vriend
hypotheekverkoper, die 80% van de verkochte waar in zijn eigen zak
steekt. Als de strandtenthouder een slecht seizoen heeft en de
aflossing even niet kan betalen, gaat de bank de kleine letters in
werking stellen, zodat de lener volkomen wordt leeggezogen en geen
andere weg ziet dan de zee in lopen. Zijn vrouw, die vroeger bange
vragen stelde, maar werd weggewoven, kan de erfenis van schulden
weigeren, maar dan mag ze niets van hem, ook geen dierbare
herinneringen, achterhouden.
Het lijkt op ouderwets vormingstheater; het publiek rechtstreeks
toespreken; de geheven vinger; adhesie oproepen. Nu geen dikke, sigaar
rokende kapitalisten met hoge hoed, maar enge, formele mannetjes, die
uiteindelijk hetzelfde effect najagen: zich verrijken ten koste van de
sloebers.
Er is nog een verschil behalve de sigaren en dat is de
vuilbekkerij. De bankiers geilen elkaar op met verhalen over grove
seksavonturen. Ze laten de meisjes hun stront eten, met een lepeltje
uit de anus opscheppen en ze stoppen $ 100 biljetten in hun kutjes, zo
diep dat ze deze er alleen met de grootste moeite kunnen uithalen.
Helaas blijft de les over rente en schulden onduidelijk. Wat is geld?
Als Duitsland Griekenland geld leent, moet de belastingbetaler dat dan
betalen of is het virtueel geld?
We begrijpen dat de bijbel en de koran terecht rente verbieden
en dat in oude culturen schuld periodiek werd kwijtgescholden.
We begrijpen ook dat we de petitie moeten tekenen waarbij de Tweede
Kamer wordt gevraagd deze problemen te bespreken.
De Tweede Kamer heeft het misschien al te druk met het bespreken van de
overwinning van Tsipras?
27-1-15
Er was een programma waar kinderen vragen aan mochten stellen;
liefst een beetje moeilijke vragen.
Mijn zoon was destijds zes jaar en hij vroeg: 'Waar komt de fantasie
vandaan?'
Nu lees ik 'By force of fantasy' van Ethel S. PERSON en ik denk over
zijn vraag.
Evolutionair hebben dieren voordeel van een goed voorstellingsvermogen
en misschien ook wel fantasie. Een tijger moet zich voorstellen waar
antilopen kunnen schuilen. Een hert moet in de toekomst kunnen kijken
of er een slang aan kan komen. Dit alles uiteraard zonder woorden, maar
wel met beelden of duidelijke gevoelens. En al eerder in de
ontwikkeling: een stekelbaars 'fantaseert' over een vrouwtje dat hij
naar zijn tunneltje wil lokken. Een dier dat zijn voorstellingsvermogen
of zijn fantasie beter gebruikt zal meer overlevingskans hebben.
Maar wacht: is voorstellingsvermogen hetzelfde als fantasie?
De menselijke verbeeldingskracht of fantasie is het vermogen om zich in
situaties in te leven of gebeurtenissen te bedenken die nog niet
aanwezig zijn. Je spreekt eigenlijk pas over fantasie als je ook
bedoelt: je dingen of gebeurtenissen voorstellen die niet bestaan, die
alleen maar denkbaar zijn.
Daarvoor is wellicht al taal nodig. Kun je je een vampier voorstellen
zonder het begrip? Kun je extrapoleren van een bloedzuigende vleermuis
tot een vampier zonder taal?
We nemen aan dat een dier niet beschikt over fantasie, maar het lijkt
ook duidelijk dat de fantasie ontwikkeld is uit voorstellingsvermogen.
Fantasie biedt de mens mogelijkheden, positief en negatief. Denk aan
angstfantasieÎn. In dromen gaat onze geest zijn gang. We 'zien' dan
dingen die helemaal niet kunnen. Denk aan vliegdromen.
Literatuur kan de fantasie prikkelen: je stelt je voor dat jij ook in
een positie verkeert als het personage van de roman en wat je dan zou
doen.
Door te fantaseren kun je op nieuwe ideeÎn komen, oplossingen voor
praktische problemen. LuciÎnne laat in de volgende tekst een poes
fantaseren. Kan de poes fantaseren? In ieder geval is het een
staaltjevan empathie.
Er zit een lekker hapje op het dak.
Het wast zich voor mijn ogen en weet nog niet
welk gevaar er loert.
In gedachten lik ik alvast de sporen van geur
op mijn snorrebaard.
Willoos maken mijn kaken een smakkend geluid.
Ik vernauw mijn ogen, leg mijn oren vast plat
om vleugelslagen te ontwijken.
Ik voel al het gefladder tussen mijn tanden,
het vechten om leven.
Straks, als ik naar buiten mag, dan,
ja dan, grijp ik die kauw in mijn klauwen
en hap stevig toe.
Nu, ja nu, is alles nog verlangen: de waarheid
staat fier op het dak.
Thucydides (460-400 vC) was van mening dat een democratische
staatsvorm
alleen houdbaar is wanneer een grote persoonlijkheid als Perikles er
een sleutelpositie in bekleedt. Hij is voor een gematigde democratische
staatsvorm, waarin een parlement met allerlei partijen en dus met
weinig eenheid, geen overheersende rol kan spelen.
Als je kijkt naar Poetins optreden tegenover de Navo, zie je een
overeenkomst tussen de vrees van Sparta voor de groeiende macht van
Athene. De Spartanen voelden zich gedwongen tot het voeren van een
oorlog. Het zou de Peloponnesische oorlog worden, die duurde van 431
tot 404 vC, 27 jaar dus. Waar angst handelingen stuurt, is redelijk
overleg een probleem. Uiteindelijk verloor Athene door
zelfoverschatting en interne verdeeldheid. Een les voor de Europese
Unie!
Thucydides vraagt: 'Wat geeft de machtigen het recht om over zwakken te
heersen? Hoe duurzaam kan op onrecht gebaseerd gezag zijn? Hoe ver gaat
onze verantwoordelijkheid voor onze bondgenoten wanneer ons eigen
voortbestaan in het geding is?'
(17-1-15)
Spraakmakende dubbeltalenten
Van maandag 5 januari t/m dinsdag 3 februari is er een bijzondere
expositie van spraakmakende dubbeltalenten in Groninger Forum
Bibliotheek. Dichters laten hun andere kant zien. Op woensdag 4
februari worden de werken geveild!
De Rijke Buit
Een bijzondere expositie met expressionistisch, abstract, figuratief,
grafisch, monomaan, kleurrijk, hartstochtelijk werk. Aan dit unieke
event doen de volgende dichters\beeldend kunstenaars mee: K. Schippers
(film), Arjen Nolles (film), Neeltje Maria Min, Remco Ekkers, Tonnus
Oosterhoff, Frank Starik, Vrouwkje Tuinman, Hans Wap, RenÈe Luth,
Victor Schiferli, Joost Oomen, Freda Kamphuis, Maria Barnas, J¸rgen
Smit, Bas Kwakman, Anne Vegter, Kamagurka, Liesbeth Annokkee, Annemieke
Gerrist, Martijn den Ouden, Joke van Leeuwen, Ted van Lieshout, Mowaffk
Al-Sawad, Arnoud Rigter, Lies Van Gasse, Koos Dalstra, Wim Hofman,
Rense Sinkgraven, Henk van der Waal, Titi Zaadnoordijk, Frans BudÈ,
Yvon NÈ, Kees van der Hoef en Fred Pollack.
De expositie de Rijke Buit is van maandag 5 januari t/m dinsdag 3
februari te bezichtigen tijdens openingsuren in Groninger Forum
Bibliotheek, Locatie Oude Boteringestraat 18 enwordt afgesloten met een
veiling op woensdag 4 februari. De veiling is van 19.30-23.30 uur in
het Martini Hotel, Gedempte Zuiderdiep 8. De toegang is gratis.
Vanaf 5 januari zijn de kunstwerken online te zien op de site van
Kunsthandel Richard ter Borg http://www.terborg.com en kunnen
biednummers voor de veiling gehaald worden bij de portiersbalie van
Locatie Oude Boteringestraat 18.
De expositie en veiling zijn gratis toegankelijk en vinden plaats in
het kader van de landelijke PoÎzieweek van 29 januari t/m 4 februari.
Opstelten is zo'n politicus die zijn gebrek aan inzicht en
strategisch
vermogen verhult door dikdoenerige kletspraat. Hij kan zinnen maken,
woorden achter elkaar uitspreken en de suggestie wekken dat zijn
mededelingen informatief zijn. Integendeel: hij herhaalt zijn
nietszeggendheden en kijkt erbij of hij zeer wijze en verstandige
dingen zegt. Van de week zagen we hoe een intelligente vragenstelster
als MariÎlle Tweebeeke wanhopig probeerde hem een zinnig antwoord te
laten geven. Je zag haar denken: als hij geen antwoord geeft, geen idee
heeft hoe wij moeten reageren op terroristen, laat hij dan zeggen: ik
weet het niet. Maar dat behoort niet tot zijn repertoire. Hij heeft
ooit geleerd: geef nooit toe dat je iets niet weet. Klets eromheen,
herhaal je nietszeggendheden met andere woorden, liefst in POPULAIR
taalgebruik. Een beeld uit de sportwereld is altijd geschikt. Of uit de
huishoudelijke wereld: een schepje erop.
(16-1-15)
Het overtuigen van anderen, mede door inzicht in wat de
anderen
beweegt, is ouder dan de mensheid. Dat blijkt uit de observaties van
Frans de Waal. Primaten tonen tolerantie, altruÔsme en
terughoudendheid. Dat betekent dat ze empathische vermogens hebben. Ze
konden elkaar ook bedriegen, wat alweer betekent dat ze inzicht hadden
in andermans verwachtingen.
Een meester op dat gebied was Sun Tzu (500 vC). Hij leerde dat je moet
doen wat de vijand niet verwacht. Je moet hem dus interpreteren. Je
moet onbekwaam lijken als je bekwaam bent; passief als je actief bent;
dichtbij als je ver bent en omgekeerd. Lafheid moet je simuleren. Dat
kun je alleen als je dapper bent. Als de vijand opvliegend is, kun je
hem gemakkelijk irriteren. Als hij eenvoudig tot woede is te brengen,
kun je hem beledigen, zodat hij verblind wordt. Als hij zich superieur
voelt, zal hij de verdediging verwaarlozen. Zorg er voor dat je
voorkennis hebt door nauwkeurige waarneming van de omstandigheden.
Verkenners en spionnen zijn belangrijker dan de gevechtshandelingen.
Homerus maakte al een onderscheid tussen bie (kracht) en metis (list).
Odysseus' list maakte een eind aan de tienjarige strijd om Troje en
niet de kracht van Achilles.
De inwoners van Jericho waren bang voor de IsraÎlieten. Dat was al een
geweldig strategisch voordeel. De Heer zei tegen Jozua dat hij met zijn
weerbare MANNEN om de stad heem moest trekken: zeven m
aal. Op de zevende dag moesten zij zeven keer om de stad trekken en
daarbij op de ramshoorn blazen. Daarna pas moesten ze luid schreeuwen.
Daarvoor waren er verkenners geweest, die een zwakke plek in de muur
hadden gevonden, als gevolg van een recente aardbeving. Zij werden
verborgen door een waardin, Rachab. Zij moest met haar familie gespaard
worden. Alle andere mensen, de kinderen en het vee, moesten gedood
worden.
De schrijvers van de Pentateuch weten maar al te goed hoe moeilijk het
is om een volk blijvend te overtuigen van het feit dat het alleen goed
met ze gaat als ze gehoorzaam blijven aan Jahweh en geen andere goden
aanbidden. Keer op keer moet het volk hier voorbeelden van horen. Het
begint al met Adam en Eva. Hun ongehoorzaamheid wordt bestraft. Denk
ook aan de watersnood, aan Sodom en Gomorra, aan de toren van Babel.
Jahweh maakt gebruik van listen en bedrog. Denk aan Jakob en Ezau, aan
Laban, aan de zonen van Jakob, aan de farao wiens hart door Jahweh
wordt verhard, zodat Ezau, aan Laban, aan de zonen van Jakob, aan de
farao wiens hart door Jahweh wordt verhard, zodat het nog duidelijke
wordt hoeveel macht de god van Mozes heeft: tien plagen achtereen en
dan nog eens de Rode Zee. Aan Jozua en Jericho, David en Goliath,
Simson etc. Etc. EÈn verhaal is niet genoeg.
Waar het literatuuronderwijs in Nederland nagenoeg is
afgebroken, en
zeker de literatuur van de middeleeuwen, daar begint de NRC met het
uitgeven van een mooi geÔllustreerd boek van de 'Ferguut', het verhaal
over de boerenjongen die met een emmer op zijn kop, zittend op een
boerenknol, in zijn hand een riek, naar het hof van Arthur vertrekt om
tot ridder te worden geslagen. Een verhaal om voor te lezen. Hij wordt
natuurlijk uitgelachen, vooral door Keye, maar Arthur ziet iets in zijn
naÔeve dapperheid, schenkt hem een goed zwaard en harnas en zendt hem
op queeste. Op zijn eerste nacht in een hem logies biedend kasteel
maakt hij een onvergeeflijke fout. Hij begrijpt de LIEF
DE van een jonkvrouw niet en zendt haar bruut weg. Zij heeft de
onbegrijpelijke moed begaan om 's nachts naar de logeerkamer te gaan en
te vertellen dat zij haar hart heeft verloren. Ferguut zegt: ik heb het
niet gezien, ga het maar zoeken.
'Segt mi, wat soekdi hier nu?'
Galiene sprac: 'Ic come hier tu
Lief, u minne heft mi ghevaen;
Ghine troest mi, si sal mi verslaen,
U minne doet mi groten toren.
Al mine herte hebbic verloren
Die hier tote u quam gevaren.
Waer es soe, lief? Wijstmi, caren,
Geef mi mijn herte, soe doedi wel.'
Ferguut sprac: 'Houdi u spel
Joncfrouwe? in sach u herte nie.
Sine quam hier niet; in segt bedie
Haddicse, ic en gavese u niet;
Ic ensachse nie, joncfrouwe, vliet!'
'Ay! her ridder, en secges nemmeer:
Ghi hebt mijn herte, gi doet mi seer.
Ghi hebter qualijc omme gesien
Dat gi mi wech hetet vlien;
Si es tuwen dienste lude en stille.
Ghi moget met mi doen uwen wille.
Ic en werde nemmer bliede
Sonder u in enegen tide;
Om u ben in in groter noet.
Ghi hebt mijn leven ende mijn doet.'
Al lachende sprac Ferguut:
'Joncfrouwe, omme ander dinc ben ic uut
Dan omme dusdane saken, comen:
Ene battaelgie hebbic genomen
Die ic emmer voldoen moet.'
De jonkvrouw, GaliÎne, huilend af. Pas de volgende dag dringt het tot
hem door en ja, dan wordt hij ook verliefd, maar nu moet hij allerlei
avonturen ondergaan, voor hij haar terugvindt. Ondertussen stuurt hij
alle schurken en valse ridders die hij verslaat, naar het hof van
Arthur. Zij moeten vooral hun opwachting maken bij Keye, die steeds
benauwder wordt.
Tenslotte keert hij terug als een gelouterd ridder. Hij verslaat Keye
en bijna alle ridders aan het hof in een tournooi. GaliÎne, die niet
weet dat hij de boer is van vroeger, is onder de indruk. Hij weet wel
wie GaliÎne was en is. Hij doet het voor haar en dan zegt de
middeleeuwse schrijver: 'Elc en haette anderen niet sere.' Dat heet een
understatement.
Door dit verhaal te vertellen breng je de toehoorder iets bij. Ferguut
kan zich niet verplaatsen in de gedachtenwereld van GaliÎne. Hij kan
haar niet lezen. Hij is een onbeschaafde man, die door zijn avonturen
moet leren om inzicht in anderen te krijgen. Pas daarna is hij geschikt
voor deLIEFDE . Hij is een gentleman geworden.
James Salter begint zijn 'A sport and a pastime' met een
citaat uit de
Koran: 'Remember that life of this world is but a sport and a pastime '
Het echte leven begint na de dood. Wat zou Salter bedoelen? Is het spot
of ernst?
Het verhaal begint in september. Het was een mooie zomer. Parijs begint
weer vol te lopen. Een ik-figuur trekt juist naar het land, naar Autun,
midden-Frankrijk.
Hij vertelt hoe hij de trein instapt, een leeg compartiment zoekt, dat
niet vindt en dan maar een lege plaats zoekt. Hij gaat naar binnen,
zwaait zijn koffers in het rek, ploft neer en bekijkt zijn
medereizigers. Een Fransman slaapt. Hij heeft een blauw jasje en een
blauwe broek, maar de blauwen passen niet bij elkaar. Hij kijkt hoe de
trein Parijs uitrijdt, langs gewone straten, langs voorsteden,
appartementen, tuinen, muren. En dan is Parijs verdwenen en opent het
land zich. De ik voelt zich al vrij. Groen, burgerlijk Frankrijk. De
boerderijen zijn opgebouwd met steen. Land is de enige rijkdom. Er is
een meisje in het compartiment. Hij beschrijft haar nauwkeurig, net als
alles wat voorbijtrekt, bomen, tussenstations, groene kanalen,
hooiland, voetbalvelden. Het meisje zoekt naar sigaretten. De sluiting
van haar handtas is gebroken. Het is warm in de zon. Hij valt in slaap.
Het meisje is verdwenen. De trein gaat over een rivier. Ze komen langs
een hotel. De trein staat even stil op een station. Bij een kar kun je
sandwiches en bier kopen. Een zwanger meisje met een zongebrand gezicht
en bleke ogen komt langs en kijkt naar hem als ze passeert. Ze heeft
een serene uitdrukking. Mensen worden weer echt, vooral vrouwen. Anders
dan in Parijs. In het compartiment is een zwijgzaam meisje gekomen met
een vogelgezicht. Het is bewolkt geworden. Het licht is veranderd. Het
meisje haalt een toffee uit haar tas. Hij is benieuwd naar haar tanden.
Ze draagt een trouwring. Hij kijkt naar buiten. Ze naderen Autun. Hij
stapt uit met nog twee, drie passagiers. Het is leeg op het perron. Hij
loopt naar een huis bij de Romeinse muur. Hij loopt door een laan met
bomen, komt bij een groot plein. Het is stil, een Utrillo-achtige
stilte. Hij ziet de kathedraal. Hij komt bij het huis, Wheatland'
house, groot van steen, het hout verwaarloosd. Hij denkt dat hij de
plek kent. Hij ziet een inscriptie 'Vaincre ou mourir'. Hij is 34.
Waar gaat dit naar toe?
De strategie van het Westen tegen het moderne terrorisme is
eindeloos
en uitzichtloos. Moeten we dan maar niets doen en de gewelddadige groep
radicalen hun gang laten gaan in het islamitisch kalifaat? Als we
bombarderen lokken we jihadisten van Europa naar SyriÎ. Als we niets
doen, wordt hun macht steeds groter. Of gaan ze aan zichzelf te gronde?
Kunnen zij geen staat in stand houden? Hoeveel slachtoffers moet/ mag
dat kosten? We kunnen evenmin dollars gaan rondstrooien. Die verdwijnen
uiteindelijk in de zakken van toch al rijke profiteurs. Hoe geef je de
bevolking meer uitzicht op werk en inkomen? Onderwijs en ontwikkeling
worden door de jihadisten tegengehouden. De situatie lijkt hopeloos.
Het lijkt me duidelijk dat wij geen macht hebben over de gebieden waar
de bevolking zich vastklampt aan middeleeuwse overtuigingen. Als het
leven geen hoop biedt, vlucht men in uitzicht op een te verwachten
paradijs, hier op aarde beloofd door IS of na de dood. Zelfs redelijk
opgeleide jonge mannen uit Europa zijn bereid te sterven voor hun god,
hun profeet, hun heilige boeken. Er is een zekere RELATIE tussen
armoede, onkunde en onderwerping aan een illusoire metafysica:
secularisering is een welvaartsproduct.
De Amerikaanse filosoof Richard Rorty schreef:'When life seems so
desperate that you can't imagine it ever becoming any better, people
take refuge into another world.'
Veel jonge mannen en massale werkloosheid LEIDEN tot sociale onrust en
jihadisme. Moeten we die jonge mannen dan maar plat bombarderen? Als we
het al zouden willen, we zouden het nooit kunnen realiseren! De
bombardementen verwoesten niet alleen levens, maar ook culturen en
toekomstperspectieven, waardoor hun haat en wanhoop alleen maar groeien.
Het is ook een illusie dat we onze eigen veiligheid thuis kunnen
garanderen door nog meer veiligheidsmaatregelen, ijzeren
grenzen,camera's.
Wat te doen? Geduld oefenen? Infiltreren met voedsel en onderwijs?
Volgens Geert Corstens, voormalig voorzitter van de Hoge Raad
van Nederland, moet men streven naar vergeving en daarvoor is het nodig
dat men begrijpt wat de vijand bezielt. Dat betekent niet dat we alles
maar goed moeten vinden of dat we onze eigen waarden cadeau geven.
We hoeven de misdaden van de ander niet te vergeten en we moeten hem
nog steeds ter verantwoording roepen, maar we zullen moeten blijven
proberen zijn motieven te begrijpen, in het geloof dat geen mens, met
uitzondering misschien van een enkele psychopaat, de belichaming van
het absolute kwaad is.
In haar boek De nieuwe religieuze intolerantie schrijft de filosofe
Martha Nussbaum over de noodzaak dat mensen zich oefenen in
verbeeldingskracht, om hun wereldbeeld te verbreden en wellicht te
relativeren.
Jim Forest, schrijver en vredesactivist, zegt dat angst voor de vijand
de oorzaak van oorlog is. Als we de vijand niet kennen, zijn
beweegredenen niet kunnen achterhalen, worden we bang. Zelfs over IS
zegt Forest, dat de dreiging groot is en reÎel, maar dat we toch moeten
proberen ons te verplaatsen in het gedachtengoed van de radicale
jihadist. Waar komt hun ideologie vandaan? Wat willen ze? Waarom zijn
ze zo kwaad of wanhopig? Waarom doden ze kinderen?
In het geval van Hebdo is het duidelijk. Het blad beledigde hun
godsdienst en de jihadisten vinden het dan hun plicht om er een eind
aan te maken. Dat dat niet lukt is vers twee. Dat het ons niet lukt om
aanslagen te voorkomen is ook duidelijk en zo kom je terecht in een
spiraal van geweld. Wat te doen? Het geloof van een ander niet
frustreren?
In hun staat is het nog ernstiger. Daar gaan de jihadisten moordend
rond, ook als de bewoners niet provoceren. Daar geldt alleen hun wet en
onderwerpen ze ieder aan hun gezag en dwang. Moeten we die staat
uitroeien? Is dat mogelijk? Kunnen we hun gemeenschap isoleren en
wachten tot de mensen binnen hun grenzen zelf in opstand komen en een
eind maken aan een doorgeschoten ideologie?
Ben ik schepper van mijn kinderen? Ik heb ze 'gemaakt', samen
met mijn
vrouw. Heb ik dat bewust gedaan? Ik wilde kinderen. Op een dag stormde
mijn jongste zoon mijn studeerkamer binnen en vroeg, nogal heftig:
'Waarom heb je me gemaakt? Ik zei niet: 'Opdat je deze vraag zou
stellen.' Ik zei: 'Omdat ik van je moeder houd, omdat we samen vrijden,
omdat ik van kinderen houd.' Toen hij weg was, dacht ik: het was
allemaal instinctmatig, al heb ik er over nagedacht. Ik geloof ook in
de zin van mijn bestaan; van ons bestaan. Ah, daar hebben we het: ik
geloof. Ik geloof in de zin van het bestaan. Die zin is gelegen in de
opdracht: groeien in bewustwording. Van wie of wat de opdracht komt is
onbekend. Misschien van het leven zelf.
We beginnen met een collectief onbewustzijn. Als we gaan leven moeten
we groeien in individueel bewustzijn. Na onze dood gaan we misschien op
in een collectief bewustzijn. Buiten ons begint alles met een kiem van
bewustzijn, die zich materialiseert en uiteindelijk bewuste wezens
voortbrengt.
Ik las bij Marcellus Emants dat de grootste misdaad het maken van
kinderen is. Later leerde ik dat onze aarde vier miljard mensen kan
voeden op het niveau van het huidige westen. Er zijn nu zeven miljard
mensen op aarde. Moeten we er nog meer maken, ook al hoop je op
verbeterde middelen om voedsel te produceren? Doe je ongeboren kinderen
≠ wat een merkwaardig begrip ≠ een PLEZIER ze geboren te laten worden?
Kinderen kiezen er zelf niet voor geboren te worden. Je doet, zegt
Phillip Huff, iemand iets aan waarom hij niet heeft gevraagd. 'Daarmee
verhoog je de hoeveelheid lijden in de wereld (want elk leven, hoe
gelukkig ook, wordt gekenmerkt door een hoge mate van leed) ≠ niet
alleen op grote, onpersoonlijke maar ook op kleine, persoonlijke
schaal.'
Volgens Willem Frederik Hermans leven we in een sadistisch universum of
in een zinloze chaos. Ik kan dat niet geloven, hoewel allerlei
waarnemingen: bloedkanker bij kinderen van vier jaar, een tsunami of
een vulkaanuitbarsting of een mogelijke meteoriet die de aarde
verwoest, dat geloof ontkrachten. Moet ik mijn intuÔtie serieus nemen?
Decaf reality?
Marian Donner heeft het over krakers in 1980 Amsterdam.
Voor het huis van haar vader, de schaker, waren krakers bezig met
barricaden. Hij ging naar buiten en vroeg of ze de rommel een paar
huizen verderop wilden neerzetten. De krakers gehoorzaamden.
Ik moest even denken aan het lijk uit de roman van zijn vriend Mulisch
('De Aanslag') dat ook versleept moest worden en aan protesten van
mensen nu over het huis van een pedofiel of het neerzetten van een
windmolen: not in my backyard!
Marian Donner vertelt het verhaal over haar vader omdat ze wil aangeven
dat zo'n gebeurtenis nu ondenkbaar zou zijn. Ik vraag het me af. Er
zijn ook nu ontruimingen, maar ik denk dat krakers nu niet zo beleefd
zouden zijn om hun barricade te verhuizen op verzoek van een bekende
schaker. Marian Donner beweert dat we nu leven in een steriele wereld:
in de cafÈ's geen rookwalmen meer.
Dit allemaal naar aanleiding van een klacht van Joost de Vries dat de
huidige romanpersonages zo weinig met de wereld bezig zijn en zo veel
met zichzelf.
Marian schrijft dat het komt omdat de schrijvers wit, welgesteld en
hoogopgeleid zijn. Er zijn geen schrijvende outcasts, zwervers,
verschoppelingen meer. Geen Jan Cremer of Jan Wolkers. Hun wereld zou
zijn ontdaan van bedelaars en junks. Ze zijn opgesloten in hun eigen
wereld van Facebook en Twitter met hun koptelefoon en iPhone.
Maar ik zie wËl zwervers en bedelaars en junks en mensen die hun eten
moeten halen bij een verdeelcentrum. 'Decaf reality' citeert zij Slavoj
Zizek: geen echte koffie, suikervrije snoep, alcoholvrij bier,
elektronische sigaret. Ik zie en lees over comazuipers; ik zie jonge
mensen zuigen aan echt brandende sigaretten, een blik bier in hun hand.
Ik lees dat jonge mensen sterven door vervuilde drugs.
Ik zie oorlogen, ik zie neergeschoten vliegtuigen, ik zie jongens en
meisjes uit Nederland op weg naar SyriÎ, ik zie jihadisten een
journalist onthoofden, ik zie raketten op Israel, bommen in Gaza,
gewonde en dode kinderen, verkrachte vrouwen.
Zijn de schrijvers over wie Joost de Vries het heeft doof en blind? of
is er iets anders gaande?
'Vrijdag' van Hugo Claus
Hoe vaak heb ik 'Vrijdag' van Hugo Claus op toneel gezien?
Was dit op vrijdag 2 januari 2015 de derde of vierde keer? In ieder
geval was het een prachtige voorstelling, emotionerend, alsof ik het
drama voor de eerste keer beleefde. Het sterke spel deed de vorige
uitvoeringen vergeten en het wonderlijke is dat ik precies wist wat er
zou komen en dat het toch verrassend was. Ariana Schluter als Jeanne
was zo mooi, realistisch, aantrekkelijk, zo overtuigend in haar
handelingen en gedrag. Een sterke vrouw, die opkwam voor haar minnaar,
de vader van het pasgeboren kind, maar die ook koos voor haar man, hoe
gefrustreerd en gewond door de gevangenis en zijn misstap. En ook
Stefan de Walle was zo overtuigend in zijn ellende, maar ook in zijn
nauwelijks getoonde liefde voor zijn vrouw, zijn afkeer Ën zorg voor
het nieuwe kind, zijn woede op de buurman, de oude vriend.
Jeanne besluit haar Erik weg te sturen naar Rouen, dan kan George zijn
baan (morgen al!) overnemen en Erik laat zich sturen, ook mooi
neergezet door Vincent van der Valk, als eenvoudige jongen, maar wijs,
wijs! Net zo wijs als Jeanne, die desondanks stomme soaps bekijkt en
niet weet wat ze met haar avond moet doen als George die nog niet
afbetaalde tv stuk trapt. George eist dat ze boven afscheid nemen, dat
ze het nog ÈÈn keer doen en dat ze niet mogen doen alsof, maar Jeanne
bekent later dat ze maar wat op het bed gesprongen hebben en geluiden
hebben gemaakt. George moet het maar accepteren. Erik zal elke maand
betalen voor het kind, maar hij komt niet meer, nu ja, misschien later
om zijn dochter nog eens te zien.
Wat een meester is Claus als toneelschrijver met emotionerende Ën
nuchtere teksten, situaties, versnellingen, vertragingen. Hoe goed is
deze voorstelling geregisseerd door Casper Vandeputte. De terugblik van
George met de verleidingsscËne, waarbij Sallie Harmsen laat zien hoe
het zo gekomen is. Claus legt niet uit dat dochter en moeder elkaar in
de weg zaten. Hij laat wel vertellen dat George zijn dochter heeft
weggestuurd vanwege losbandigheid, die misschien is ingegeven door
afstand nemen van een burgerlijke moraal en godsdienst: ik ben een ding
en ik wil me laten nemen als een ding! Zij komt verhaal halen. Ze weet
dat Jeanne weg is en morgen pas terugkomt. Ze mist haar vader en wil
wraak nemen. Pappa was haar held en moet nu haar minnaar worden en
George is niet tegen haar opgewassen. Jeanne zegt: als je een jonge
meid ziet op straat, wil je dan niet mij als te oud zien? Ik mag er
toch nog wel zijn? Ik heb geen afgezakt figuur?
Nee Jeanne, denk ik, je mag er nog zijn en je bent aantrekkelijk met je
borsten en heupen en bewegingen en je hebt behoefte aan een man. En
samen gaan jullie verder en je zorgt voor het kind en voor elkaar.
Dobb en Adan
De Oxford Dictionary zegt over religie: 'de erkenning door
de mens van een hogere onzichtbare macht die zijn lot in handen heeft
en die recht heeft op gehoorzaamheid, eerbied en aanbidding'. Gebrek
aan eerbied en gehoorzaamheid betekent zonde.
Dobb realiseert zich dat de opmerkingen van Adan hem raken. Hij heeft
hem immers geschapen, maar hij heeft zich niet bekend gemaakt. Hij kan
de wereld van de personoÔden vergroten, verkleinen, vernietigen. Dobb
is ten opzichte van hen almachtig, maar zegt hij: ze hoeven me niet
dankbaar te zijn. Stel je voor dat er aan mijn computer een groot
hulpstuk wordt gezet, een soort hiernamaals. Ik zou hen die mij eer
bewezen, kunnen belonen door ze daar te laten 'leven'. De ongodzaligen
zou ik kunnen straffen door ze te folteren. Aan eeuwige straffen durf
ik niet eens te denken ≠ zo'n monster ben ik niet! Het bestraffen moet
toch gezien worden als een exces van buitengewoon schaamteloos
egotisme, een laaghartige daad van irrationele wraak tegenover wezens
die slechts hun logica hebben.
Moet ik de wezens overtuigen van mijn bestaan? Moet ik een reactie van
hun kant verwachten? Ik zou me diep schamen.
De schrijver Stanislaw Lem geeft het toeval een essentiÎle plaats in
het universum van zijn fictie. Het mechanistisch universum van Newton
heeft plaats gemaakt voor een probabilistische wereld als gevolg van
het uitdenken van de quantummechanica. Als cyberneticus is Lem
geÔnteresseerd in zichzelf-organiserende systemen. De evolutie van het
universum is een eenmalig, onomkeerbaar proces. Een dissipatief systeem
is een open systeem dat in zijn omgeving energie en materie uitwisselt.
Vanaf het begin, de zogenaamde 'big bang' had zich een geheel ander
universum kunnen ontwikkelen. De mens is het resultaat van een
specifiek evolutieproces, dat op een gegeven moment op aarde mogelijk
en logisch werd, maar dat ook anders had kunnen verlopen. Als
bijvoorbeeld de grote meteoriet niet op aarde terecht was gekomen.
Overigens is Lem, net als Voltaire er van overtuigd dat de mens
tragisch is, omdat hij wel behept met zelfbewustzijn toch sterfelijk
is. Met zijn dood verdwijnt zijn bewustzijn. De essentie van Èlk in dit
universum denkbaar bewustzijn is lijden, omdat perfectie, die wel wordt
nagestreefd, onmogelijk is en verval en dood onvermijdelijk zijn. Het
creÎren van individueel bewustzijn betekent het creÎren van lijden en
dat moet leiden tot schuldbesef bij de schepper, zoals Dobb beseft.
Misschien zijn tradities en rituelen essentieel om het met bewustzijn
toegeruste dier voor een morele chaos te behoeden, maar de mens kan
alleen echt getroost worden door het accepteren van zijn beperkingen.
Hij moet accepteren niet alles te kunnen begrijpen en tenslotte moet
hij zijn eigen dood accepteren. Men moet zijn gevoelens serieus nemen,
zijn intuÔtie. De ratio kan niet het laatste woord hebben.
Theodicee
Dobb onderzocht generaties personoÔden gedurende meer dan
2000 jaar, waarbij het tempo van de computertransformaties afwisselend
werd opgevoerd en vertraagd, zodat de waarnemers de gesprekken konden
afluisteren. Het ging hem om theologische discussies.
Adan 300 zegt dat zij God dankbaar moeten zijn voor hun bestaan en dat
zij God ook moeten dienen. God heeft de macht duidelijk te maken dat
hij bestaat. Hij heeft dat niet gedaan. Zij moeten dus maar gissen. De
ongodzaligen, zij die niet geloven, kunnen dan niet gestraft worden
voor hun ongeloof. Adna vraagt hoe zij moeten aankijken tegen het kwaad
dat men naasten kan aandoen. Adan zegt dat hij geen oordeel heeft over
het kwaad buiten hen om, maar dat voor hen zelf de regel geldt: wees
voor mij zoals ik voor jou ben.
Hij zegt dat dit niets te maken heeft met het al of niet bestaan van
God. 'Als ik geen kwaad zou doen omdat ik er rekening mee houd, dat ik
er ginds voor gestraft zou worden, of als ik goed zou doen omdat ik
reken op een beloning, dan heeft goed doen geen betekenis.'
Adan zegt ook dat voor alle werelden geldt dat de ethiek van het
tijdelijke altijd onafhankelijk is van de ethiek van het
transcendentale.
Naad zegt dat God misschien niet wil dat zijn schepsels gedwongen
worden in hem te geloven, maar Adan wijst op zijn almacht en
alwetendheid. Hij weet wat zijn schepselen kiezen. Hij hoeft ook geen
wonderen te verrichten om zijn bestaan te bewijzen, want wonderen
verstoren de autonomie van het geschapene.
De discussie gaat voort: moeten we niet in een geloofsbelijdenis afzien
van de logica. Maar hoe kun je een logica scheppen en daar dan van
laten afzien? Dat is op zijn minst wiskundig onelegant, een eigen
wanordelijkheid, een incoherentie van de scheppingsdaad. Maar misschien
wil god wel ondoorgrondelijk zijn en blijven voor zijn schepselen. Hij
eist suprematie van het geloof boven de logica. Maar dat leidt tot een
dilemma van morele aard. Men moet zijn redeneringen onderbreken en
inruilen voor een onduidelijk vermoeden.
Moeten wij dankbaar zijn voor de scheppingsdaad? Is god dan in staat
niet te bestaan en zou dat slecht zijn? Dan is er een dwang tot geloof
dat het beter is er te zijn dan er niet te zijn. Adan meent dat God
niets toekomt: geen liefde, geen haat, geen dankbaarheid, geen verwijt,
geen hoop op beloning, geen vrees voor straf. Liefde die aangewezen is
op vermoedens of de geliefde bestaat is nonsens.
Personetica
Hoe krijgt Dobb het voor elkaar de personoÔden te laten
evolueren tot denkende wezens? Hij laat de tijd in de computer 30
miljoen maal sneller verlopen dan in ons universum.
De personetica (de schepping van persona) is een wrede wetenschap,
omdat geÎxperimenteerd wordt met levende wezens. Anders levend dan wij,
maar toch levend in zekere zin en behept met een bewustzijn. Wat Dobb
interesseert is de experimentele theogonie. Zullen denkende wezens op
een moment in hun evolutie komen op het idee van een schepper? Eerst
wordt het computergeheugen geladen met mathematisch materiaal. Dit
materiaal is het protoplasma van het universum waarin de personoÔden
zullen 'leven'. Zij komen ter wereld in een machinale, digitale
omgeving die oneindig is. Zij voelen zich dus niet gevangen: hun
omgeving heeft geen grenzen.
De wezens leven in een ÈÈn dimensionale wereld, die van de tijd, die
echter gemanipuleerd kan worden door de experimentator. Onze minuten
worden eonen. Tijdens die perioden vinden allerlei reorganisaties en
kristallisaties plaats en ontstaat een synthetische kosmos. Dobb kan
dit niet goed uitleggen. Het is een soort science fiction. Laten we de
schepping van de personoÔden maar beschouwen als een
gedachtenexperiment.
De personoÔden ontstaan in de kiem dank zij een programma; zij groeien
in het tempo dat hun wordt opgelegd door de experimentator. Zij
ontwikkelen een taal en beschikken over emoties. Zij zijn geen strikt
rationele wezens, maar zijn zoals de mens behept met tegenstrijdigheden
en raadsels. Zij moeten beschikken over tendenties tot zelfvernietiging
en zij moeten innerlijke spanningen ervaren. Zij stuiten op een gegeven
moment in hun ontwikkeling op het grote raadsel: waar komen we vandaan
en waarom zijn we zo en niet anders? Waarom heeft de wereld die we
waarnemen deze en geen andere eigenschappen? Zijn wij geschapen of
spontaan ontstaan?
Er zijn onderzoekers die de personoÔden laten weten dat ze door hen
geschapen zijn, maar Dobb vindt dat onwaardig. Wel luistert hij ze af,
hoewel ook dat onethisch is, omdat hij geÔnteresseerd is in de
theodicee, die immers een rechtvaardiging geeft van de paradoxale
situatie dat God goed en rechtvaardig is, terwijl zijn schepselen toch
gebukt gaan onder het kwaad. De aardbeving in Lissabon van 1755, op een
kerkelijke feestdag, zette de filosofen van de Verlichting aan het
denken.
Beelden
De grote kapel of de kleine kerk tegenover ons appartement is
altijd
gesloten. Er staat een verlichte kerstboom half voor de deur en in de
nis boven de deur staat een klein heiligenbeeld of Jezus-beeld; dat is
niet goed te zien. Wat heeft hij in zijn hand?
De deur is dicht en is gedurende de kerstdagen ook niet open geweest,
vermoed ik. Wat is het nut van een gesloten kerk? Een monument? Maar
ook een monument wordt gebruikt bij een herdenking en wat is een betere
herdenking voor een Jezus-beeld dan de viering van zijn geboorte? Is er
dan toch sprake van een gewone heilige? Moeten we wachten op de naamdag
van de heilige.
Ik vraag het onze verhuurder. Hij heeft de sleutel en we mogen gaan
kijken. Het is een kapel voor Sebastiaan en een expressief beeld van de
man met de pijlen staat voor in de kapel, die groot genoeg is voor een
kleine dienst. Sebastiaan, altijd weer Sebastiaan
In Aken zie we in het museum Suermondt-Ludwig een houten beeld van de
vlucht naar Egypte. Maria zit op een ezel en houdt een ingepakt popje
vast, haar kindje Jezus.
Een stenen beeld: de kleine Maria, maar ze heeft al een kroon op haar
hoofd, staat bij haar moeder Anna, die haar leert lezen uit een dik
boek.
Een houten beeld: een mantelmadonna. Meestal zagen we schilderijen waar
een groep mensen schuilden onder de mantel van Maria. Het hout is op
enkele plaatsen beschadigd geweest, misschien al bij het snijden en de
maker of restaurateur heeft er een nieuw stukje hout in gezet van een
andere kleur.
In de grote zaal boven foto's van Dennis Stock. Heel veel van James
Dean, bekende en onbekende foto's. James was toen nog niet beroemd. Hij
was een vriend van Dennis en deze werd door de foto's bekend bij
filmsterren als Marilyn Monroe, Audrey Hepburn, Marlon Brando en musici
als Igor Strawinsky, Louis Armstrong, Billie Holliday en Ella
Fitzgerald. Dennis liet ze zien als gewone mensen, zonder glamour. Hij
fotografeerde ook onbekende mensen, hippies, strandgangers, stadse
voorbijgangers.
Liefde of seks?
Marja Pruis hoeft, lijkt me, niet ingewijd te worden in
sexualis. Toch bekent ze in een bespreking van Peeks nieuwe roman
'Godin en held' dat ze voor de zekerheid het woord 'vulva' opzocht via
Google.
Het boek van Peek wordt door velen een liefdesroman genoemd, zo ook
door Pruis. Ik bewonder haar columns en oordelen over literatuur en was
dus wat verbaasd over haar positieve oordeel. Niet dat ik vind dat Peek
niet kan schrijven! Hij is aangenaam informatief en verrassend, maar de
truc van deze roman, het vertellen van achteren naar voren, werkte bij
mij niet en het geneuk, gelik, gegeil, het pik, kont, kut, vagina of
vulva verveelde me en deed me verlangen naar een wat meer impliciete
beschrijving van het liefdesspel.
Liefdesspel? Ja, natuurlijk houden Tessa en Marius van elkaar, maar het
lijkt toch niet veel verder te gaan dan de obsessie voor elkaars
lichaam. Wat een verschil met de 'Alpenroman' van Vestdijk! Daarin gaat
het over een obsessionele liefde!
En ja, Peeks roman gaat over meer dan seks: de dood speelt een
intrigerende rol en het ouderschap, maar deze motieven worden wel wat
ondergesneeuwd door het spuiten van sperma.
Toch is mijn belangrijkste bezwaar het gebrek aan psychische diepgang.
Misschien moet ik de roman van achter naar voren lezen en zo de
chronologie herstellen. Dan werken de hiaten in de tijd wellicht ook
beter. Misschien kom ik op mijn oordeel terug.
Doorbraak
De Saar heeft er miljoenen jaren over gedaan om zijn weg
tussen het steen
van het Taunuskwartsiet te vinden. Een doorbraakdal, waar ook Hitler
kwam kijken. Men besloot een gedenkplaat aan te brengen, maar die is na
'45 weer schielijk weggehaald.
Honderdtachtig meter boven de rivier is een uitzichtspunt, Cloef in
Orscholz, gemaakt met een stenen overkapping waarin ook een groot
haardvuur kan worden aangebracht. We besloten af te dalen naar het
water en dat duurde meer dan een half uur. We zagen er tegen op om weer
omhoog te moeten klimmen, maar er bleek een alternatieve route die
minder steil en glibberig was. We verzamelden moed in het veerhuis met
koffie en gebak. In het restaurant had een familie een feestelijk eten
besteld. De tafelschikking was goed overdacht. Het minder begaafde
familielid, misschien een late dochter, zat naast vati en tegenover
muti en zij had plezier. Ze had haar servet in de hals van haar jurk
gepropt en at met grote happen en open mond. Ze had een heel groot
hoofd en woeste donkere haren. Ik zag nog hoe haar vader haar voerde.
Waarom? Was er iets wat ze niet lekker vond? Later zou vader zeggen:
'Johanna heeft genoten hË? Ze at alles op en hoorde je hoe ze steeds
wilde proosten?' Moeder knikte.
Aan de andere kant van de tafel zaten de kleinkinderen. Een jongen zat
naast zijn grotere nicht en ze spraken met elkaar. Tegenover hem zat
een iets oudere nicht. Ze had zich feestelijk aangekleed en liet zich
de wienerschnitzel met frites goed smaken. Pas na het eten zocht ze
haar smartphone op.
Aan de overkant van de rivier liep een paar, maar ze konden niet
oversteken, want het veer ging in de wintermaanden niet. We groetten en
zij zwaaiden terug. Hoe liepen ze? Ze moesten rond en dan omhoog naar
een kasteel, een burcht, en dan achter de berg naar een andere parking
dan de onze.
Wij gingen over een breed pad langzaam omhoog, langs een stroompje,
over houten bruggen en een hoge trap, passeerden uiteindelijk een stel
struisvogels, ondergingen even enige hagelneerslag en kwamen terug bij
onze auto.
Ontroering
'The king's speech' gezien op de Duitse tv, met uiteraard
Duitse taal. Extra ontroerend als je de eindspeech hoort van King
George VI. Deze speech is de oorlogsverklaring aan Duitsland. Even
eerder in de film hebben we Hitler horen schreeuwen en het kan niet zo
zijn dat de Engelse koning een stotteraar is. Dat was ook niet zo, want
Edward VIII, zijn broer, was koning, maar die moest aftreden wegens een
ongeoorloofd huwelijk. George stotterde en zijn vrouw zocht een goede
leraar. Logue is zo iemand; een onconventionele leraar die de
aanstaande koning durft te vertellen wat er met hem aan de hand is en
die een effectieve methode hanteert om zijn stotteren te verzwakken.
Helemaal lukt het niet, maar de speech komt er krachtig uit. Twee maal
loopt George bij Logue weg, maar als de belangrijke speech er aan komt,
voor de radio!, moet hij wel. Zij werden vrienden voor het leven, dat
voor George niet zo lang duurde, want hij kreeg longkanker na veertien
jaar. Bij elke speech was Logue aanwezig.
's Middags zagen we een kerststal in de stad Luxemburg in de
Trinitariskerk. Er was een ontvangst voor de protestantse gelovigen,
waarschijnlijk Lutheranen, te zien aan de vrouwelijke dominee en haar
kraag en te voelen aan de vriendschappelijke sfeer. De
kerststal-figuren waren alle of allen? gemaakt van wol; je zou bijna
zeggen antroposofisch.
Daarvoor zagen we een mooie kerststal in de kathedraal, die vol was met
gelovigen. Die kerststal leek in de Palestijnse omgeving in Bethlehem
authentiek, afgezien van de mythische grot. Bij de communie
assisteerden een vrouw en een neger. Zij deelden met de priester de
hostie uit, maar het viel op dat de rij voor de priester langer was en
bleef. De twee burgers trokken er zich weinig van aan en schoven op
naar de priester, waardoor sommige mensen toch uit de rij stapten en
zich de hostie lieten aanreiken door vrouw of neger.
'Weet j't al?'
'Weet j't al? Kindje Jezus is geborenweet j'tal?'
Maar hier in Wincheringen is de kribbe nog leeg. Het is de eerste
kerststal die we zien: Maria, Jozef, os en ezel en schapen en verderop
een oude herder die erg op Jozef lijkt. Nog geen engel en de kribbe is
leeg.
In Wincheringen staat op de heuvel boven de Moessel de bergkerk, die
donker is. In de vestibule is een Mariabeeld waarvoor kaarsjes kunnen
worden gebrand, maar als wij er zijn is er niet ÈÈn kaarsje aangestoken.
In Nennig is het 's middags al vroeg donker, zeker in het bos, de
heuvel op. Je kunt rustig een uur lopen zonder een vogel te horen of
een mens te zien. Uiteindelijk kom je de plek waar de Moessel een
slinger heeft uitgeslepen in de heuvels. Daar stonden twee dagen eerder
jongens op een muurtje boven de afgrond. Een meisje nam de foto en nog
een keer. Weer sprong een jonge man op het muurtje en ik dacht: als hij
valt is hij dood, maar het viel mee, hij viel niet en als hij was
gevallen was hij wellicht niet dood geweest. Er was nog een helling met
struiken.
Anneke Brassinga
'Des werelds wildernis verzoenen '
De titel is dubbelzinnig: het land is goed. De dichteres wil in haar
bundel en in de eerste afdeling met dezelfde naam de schoonheid van het
land laten zien. Dat leidt tot lyrische, Gorteriaanse en dus soms
ouderwets aandoende lofzangen: zo in 'Stilleven' en in:
Tuinman zon
O blonde jonkman in het groen
vertier van kruinen die beladen staan
met blinkende, taaie waterdroppels
draaiende op rilling van licht.
Breek ze in kleuren
o blonde baron bij de rode
overdadig bloedige kardinaalsmuts.
Hij plukt juwelen uit de bomen,
zwingt het mes door geruis, door zuchten
en vogelgeluid. ()
Maar de dichteres is geen onnozele, blinde natuurliefhebster, zij leeft
niet in de negentiende eeuw, zij ziet de velden korenverdringende
veevoeder: mais, en vraagt met doeltreffende enjambementen: 'Is dit een
plant? Hij schiet / uit de grond stil als hij staat,/ verkapte
moordenaar. Ploegscharen,/ zwaarden in zijn koker van groen.' Toch
overheerst de lofzang op natuur, bloeiend leven en wat daarbij hoort:
[p. 19] Aan het slot van haar bundel 'Landgoed' zegt Anneke Brassinga
in 'Envoi', samenvattend en besluitend: 'Ik wil u aan mijn voeten
leggen.' De dubbelzinnigheid van deze wens: onderwerping van de lezer,
die in bewondering moet opzien naar de dichteres, die echter ook
troostbiedster wil zijn en aldus zelf knielt, blijkt uit de tweede
regel: 'Knielende kameel/ met zachte mond uw droefenis/ besnuffelend -/
kom berg u in mijn zand.' En dan komt haar eigenlijke wens: 'Des wereld
wildernis wil ik/ verzoenen, lippen drenkende/ kameel vol bulten
zijn,'. De dichteres weet niet of haar woorden helpen: 'Rijst er een
horizon als ik u/ mijzelf reik, versmachtend?' Evenmin is de
aanwezigheid van de lezer zeker en als hij er al is, in welke mate dan?
'Fata morgana, dorst naar ons.' In die laatste regel vinden we weer een
dubbelzinnigheid. De lezer is fata morgana en moet naar de dichteres
(in pluralis majestatis of modestiae) dorsten.
De dood aan het eind van het bloeien, de rotting die tot nieuw leven
leidt. Uit het gedicht 'Tuinman zon': 'De blinde prins slaat heerlijk/
stralend alles tot gisting, vormloos moes,/ vruchtbare voortreffelijke
mest.'
De dichteres houdt, als zoveel dichteressen voor haar ≠ Vasalis,
Michaelis, De Waard van bomen. In 10 van de 16 gedichten uit de eerste
afdeling figureren bomen. Zij identificeert zich ermee. Vooral de
kringloop van het leven, bloeien en sterven, ziet zij er in terug:
'Niet om niet is het/ volbracht: aarden en drinken/ gloeien en een
laatste zucht/ van vallend blad.'
Natuurbeelden geven ook vaak aanleiding tot poÎticale regels. Zo geeft
het beeld van een schuur in de avond haar de volgende regels in:
'Dichten is van dichte deur/ een kier, licht/ dat aan de drempel
lekt.'; of, naar aanleiding van de bomen in haar tuin, '() zij leven/
van blad en licht dat valt/ onveranderlijk, zijn daaraan gelijk.' en:
'Wie nergens huist/ geeft schoonheid toevlucht/ in het vlietend weer
kerend/ van weten afgedwaald oog.'
De gedichten van de tweede afdeling 'Woorden' zijn eerder als poÎtisch
proza gepubliceerd in NRC Handelsblad. Dat Anneke Brassinga een
woordkunstenaar is, blijkt op elke bladzijde. Zij geniet zichtbaar van
klankassociaties, van het uitspreken van klankgroepen. Woorden lijken
soms mooier dan de werkelijkheid. Toch is het voortborduren op
mogelijkheden die klanken bieden naar mijn smaak al gauw flauw, waarbij
het breken in versregels al te vaak bepaald wordt door regellengte en
bladspiegel. Het zijn eigenlijk grillige betoogjes die beter in het
bescheidener gewaad van proza passen. Verder zijn de voor- en afkeuren
van bepaalde klankgroepen te vaak particulier bepaald, door eigen
ervaringen. Wie ooit aan een groep mensen heeft gevraagd zogenaamd
mooie en lelijke woorden te noteren, weet dat wat de ÈÈn lieflijk, de
ander juist hatelijk noemt. Het lijkt niet de taak van de dichter te
onderzoeken of er bovenpersoonlijke criteria zijn voor sommige
klankgroepen. Overigens levert zo'n woordenspel dan toch plotseling een
prachtig beeld, bijvoorbeeld in 'Fungilore', waar de associatie met
viezigheid leidt tot de volgende precieze beschrijving van een geziene
situatie: 'Ook was er een man, ik zag hem eerst/ voor een hond aan ≠
hij bukte zich juist, / gehuld in zwart imitatiebont vol kale plekken ≠
die op de tramhalte graaide/ in de etensresten, peukjes en schillen/ in
de vuilnisbak. Veel van wat hij eruit-/ haalde bleef onzichtbaar,
verdween in zijn mond./ Andere dingen werden in zijn plastic tas/
gepropt. Zei niet de baron van buiten-/ landse zaken dat de burger van
nu/ consument is? Zijn gebogen rug en aandachtige/ vaardige keuze
maakten hem tot vakman./ Hij keerde zich niet om/ toen hij klaar was
maar vervolgde overstekend/ zijn weg. Ik zag dat hij kauwde, zo mager
was hij dat ik om hem heen/ kon kijken; er steeg ook rook/ boven hem
op. Even later laaiden/ in de prullenbak flinke vlammen op. ()'.
De nauwkeurige blik en de woede om wat hier te zien is, laadt even
later in het gedicht het woordspel functioneel op: '() Gezwam of
gedicht?/ Fungilore? Groenfuil? Gnuifroel?//-f-nulgroei? ()' Het
gedicht eindigt met de bittere constatering: 'Natuurlijk:/ wij zijn de
natuur. Zoals elektrische/ stadsuurwerken in de schemer volle maan
zijn.'
Hier ziet de dichteres door haar in wezen liefdevolle beschrijving kans
'des werelds wildernis' even te verzoenen.
Een politiek gesprek?
Vraagt Jeroen Pauw Diederik Samson wat hij denkt van de
samenwerking met de VVD, naar zijn plannen om het afbreken van zorg en
cultuur om te buigen of op zijn minst af te zwakken?
Nee, Jeroen Pauw en zijn redactie maken stemming. Ze laten een filmpje
zien met donder en bliksem, met scheuren en rook. Het geluid van de
donder duurt lang en Samson kijkt er naar met een moeilijke grijns.
Zegt Samson: 'Meneer Pauw, zullen we het over de politiek hebben. Weet
u eigenlijk wat u hier en nu doet? De PvdA verder afbreken. Steeds maar
praten over opiniepeilingen en wat ik hiervan vind. Dat lijkt me wel
duidelijk. Een overbodige vraag. Vraag liever naar onze overwegingen.
Het zijn toch niet de peilingen die regeren?'? Nee, dat zegt Samson
niet en Pauw blijft spottend en triomfantelijk kijken. O, wat heeft hij
zijn opponent in de tang. 'Dit wordt geen leuk gesprek', zegt hij.
Antwoordt Samson: 'Dat kan ik me voorstellen. Waar bent u op uit?'?
Pauw speelt op de man: 'Dit komt allemaal op uw bord terecht. Kunt u
dit nog lang volhouden?' Wat wil hij? Dat Samson in huilen uitbarst en
zegt: 'Meneer Pauw, troost me dan toch!' Pauw kijkt op als Samson zegt
dat hij soms denkt 'krijg allemaal de vinketering'. Waarom kijkt hij
op? Is dat toneelspel voor het publiek? Voert hij een stukje op? Daar
is hij toch op uit, dat zijn gesprekspartner, wat zeg ik, tegenstander,
toegeeft dat hij er wel eens genoeg van heeft? Dan scoort hij als
tv-maker.
met dank aan De snijtafel bij De Correspondent
Les extrÍmes se touchent
Turkije een democratie? Op 14-12 zijn veel journalisten
opgepakt, mensen die kritische geluiden lieten horen over de regering.
Erdogan is al jaren bezig om zijn land weer terug te brengen bij de
waarden van de Islam. Onder Kemal Atat¸rk (Vader van de Turken) moest
Turkije aansluiting zoeken bij het Westen. De naam Atat¸rk, werd in
1934 aan hem toegekend (en verboden voor enig ander persoon) door het
Turkse parlement. Verboden voor andere personen, dat zegt genoeg.
Erdogan deseculariseert en hij doet meer: hij rekent af met
intellectuelen, met de zogenaamd witte Turken, met de elite. Hij is er
voor het volk dat de Westerse kunst verafschuwt. Erdogan roept dat
ballet onderbuikkunst is. Afschaffen! In een toespraak van 2012 richtte
hij zich tot de elite en vroeg: 'Zijn jullie soms de enigen die bevoegd
zijn iets over kunst te zeggen?' En hij waarschuwde: 'Die tijden zijn
voorbij. De tijden dat jullie als tirannieke intellectuelen met
opgeheven vinger deze natie konden kleineren zijn voorbij!.'
Het is nu de tijd voor protserige paleizen om het volk te imponeren.
Het zou Geert Wilders moeten aanspreken. Jammer alleen dat dit gezegd
wordt door een moslim.
Turkse acteurs protesteerden tegen een nieuwe maatregel voor
gemeentelijke theaters : artistieke keuzes worden namelijk overgedragen
aan een literaire raad, die onder controle zal staan van Erdogan.
Linkse of scrabreuze teksten zullen worden geweerd.
In Zeeland wordt de programmamaker van een schouwburg gekapitteld door
de gemeenteraad waar de SGP machtig is. Cabaret van Theo Maassen of
Joep van 't Hek? Dat is beledigend voor godsdienstige bewoners. Het
moet afgelopen zijn met de subsidie voor het theater, oordeelde de
raad. De PVV zal er van harte mee eens zijn. Is dat censuur? Welnee,
het is luisteren naar het volk. Heidelandschapjes in plaats van kunst
om over na te denken, provocatieve video-kunst of performances. Ons
goede geld mag niet naar verontrustende kunst. Kunstenaars die ons
vermaken mogen best wel wat geld krijgen, maar we betalen geen
belasting voor onbegrijpelijke praatjes!
Achterhaald
Judith Eiselin zet een hoge borst op. Zij wil graag dat
vrouwelijke auteurs net zo uitvoerig en expliciet over seks schrijven
als sommige mannelijk collega's. De erotiek van Lydia Rood is haar niet
genoeg. Het moet 'stomen'. Ze wil branie. Het lijkt haar logisch 'dat
ook vrouwen op straat best eens het hoofd van een al dan niet onwillige
passant met kracht tussen hun dijen zouden willen duwen en waarom
zouden ze daar niet over kunnen schrijven?'
Misschien omdat het ze niet erg interessant lijkt?
In dezelfde week pleit Oek de Jong voor meer suggestie bij het
beschrijven van seks-scËnes, al hoeft het niet zo verborgen als in
"Effi Briest" van Fontane. 'Nu steeds meer schrijvers ons vervelen met
expliciete seks, begin je weer te verlangen naar impliciete en
suggestieve erotiek.'
Effi Briest
Effi is zeventien als baron von Innstetten uit Achter-Pommeren
haar
vader von Briest om haar hand vraagt. Hij, de baron was ooit verliefd
op haar moeder, maar die werd weggekaapt door Effi's vader. Dat is
achttien jaar geleden. De baron is nu achtendertig. De vrouw van de
dominee van het dorp zegt: 'Ja, ja, zo gaat dat. Natuurlijk. Als ze de
moeder niet kunnen krijgen , dan moeten ze de dochter hebben.' De
dominee betreurde deze vinnige uitspraken, van zijn ex-huishoudster.
Effi is een vrolijk, beweeglijk meisje, opgevoed in adellijke kringen,
gehoorzaam en ze weet niet beter dan dat ze blij moet zijn met het
aanzoek. Voor het aanzoek speelde ze nog verstoppertje met haar
vriendinnen of ze schommelde.
Haar moeder zegt: 'Je hebt hem eergisteren gezien, en ik geloof, dat
hij ook bij jou in de smaak is gevallen. Goed, hij is ouder dan jij,
wat alles bij elkaar een geluk is, en bovendien een man van karakter,
van positie en goede zeden, en als je geen "nee" zegt, wat ik me van
mijn schrandere Effi nauwelijks kan voorstellen, dan ben je met twintig
even ver als anderen met veertig. Je zult je Mama ver voorbij streven.'
Daar gaat het om: positie. Het huwelijk heeft weinig te maken met
liefde.
Haar vriendinnen vragen of hij wel de ware is en Effi antwoordt: 'Zeker
is hij de ware. Dat begrijp jij toch niet, Hertha. Iedereen is de ware.
Natuurlijk moet hij wel van adel zijn en een positie hebben en er goed
uitzien.' Ben je gelukkig, vraagt Hertha en Effi antwoordt: 'Als je
twee uur verloofd bent, ben je altijd helemaal gelukkig. Tenminste, dat
denk ik zo.' Hertha vraagt nog of ze het niet een beetje gÍnant vindt,
maar Effi denkt dat ze daar wel overheen komt.
In de verlovingsperiode, waarin alles voor het huwelijk in gereedheid
wordt gebracht, meubels, linnengoed, servies ≠ het wordt allemaal
gekocht in de duurste zaken van Berlijn ≠ schrijft Instetten haar elke
dag een brief. Hij kan niet wachten op zijn mooie, jonge Effi.
Theodor Fontane, de schrijver, besteedt geen letter aan Effi's
gedachten over de seksuele kant. Ze moet die gehad hebben. Er moeten
gesprekken geweest zijn met haar moeder over, ja wat? Verplichtingen?
Als Effi een brief krijgt van haar verloofde, maakt ze die pas na een
half uur open op aandringen van haar moeder, en zij leest hem voor.
Moeder zegt nog: als er geen al te persoonlijke dingen in staan Maar
die staan er niet in. Hij schrijft 'Lieve Effi' en 'kleine meid' en hij
denkt vast aan de ontmaagding, maar geen woord daarover.
Na de bruiloft gaan ze naar ItaliÎ en hij laat haar onderweg in M¸nchen
en in Regensburg alle musea zien en later in ItaliÎ. Hij weet er veel
van en hij is een man van principes en Effi wordt daar een beetje moe
van en ze is ook wel bang voor hem. Toch krijgen we van Fontane een
gesprek tussen de jong gehuwden op terugreis dat heel plezierig en
amicaal is.
Wanneer gaat het fout?
Effi Briest 2
De vader van Effi zegt tegen zijn vrouw dat zij in alle
opzichten beter bij Instetten gepast had dan Effi. "Jammer, maar nu is
het te laat! "
En wat antwoordt zijn vrouw, niet op haar mondje gevallen?
" Bijzonder galant, nog afgezien ervan dat het onbehoorlijk is. Maar
onder alle omstandigheden, wat voorbij is, is voorbij. Hij is nu mijn
schoonzoon, en het leidt nergens toe, telkens weer over dingen uit onze
jeugd te beginnen."
Je zou denken dat het haar nog steeds spijt dat zij niet met Instetten
is getrouwd. Toch kan ze goed opschieten met haar man. Liefde? Nergens
voor nodig. Kameraadschap, daar gaat het om.
Moeder denkt dat Effi, hoewel levendig en temperamentvol en bijna
hartstochtelijk, niet op de liefde gesteld is. Zij heeft weliswaar
ergens gelezen dat liefde het hoogste, het mooiste is, maar het gaat
haar vooral om vermaak en eerzucht. Eerzucht, dat komt wel goed met
Instetten, Maar haar behoefte aan spel en avontuur? Zal ze zich niet
gauw vervelen? Moeder zegt dat het een tijd goed zou gaan, maar
uiteindelijk zal het saaie van Instetten Effie kwetsen en "hoe
zachtmoedig en toegeeflijk zij ook is, zij heeft ook iets heftigs en
gaat tot het uiterste." Hoe goed kent zij Effi! Wij zijn gewaarschuwd.
De ochtend van de eerste nacht in het nieuwe huis wordt Effi wakker om
9.00 uur. Dat is laat voor Instetten, die altijd vroeg opstaat, want
langslapers kunnen de hele dag geen orde meer scheppen. Na zich
verzorgd te hebbente laten hebben door een bediende gaat ze naar haar
man, die aan zijn schrijftafel zit. Zij omarmt en kust hem. Hij zegt:
"Nu al?" En zij antwoordt dat hij dat zegt om de spot met haar te
drijven. Let wel: meisje van 17, man van 38. Zij zegt ook dat de
wittebroodsweken al achter hen liggen en dat hij hij niet meer hoeft te
vleien.
De koffie is uitstekend en Effie concludeert:" Echt waar, Geert, nu zie
ik pas, hoe een voornaam huwelijk ik gedaan heb. Bij ons thuis kon
alles er maar net mee door!'
Naar de tweede winter
De mensen in de omgeving van Kessin waren saai en
vervelend, hun dominees kleine pausen. De enige attente man voor Effi
was de apotheker.
" Instetten was lief en goed, maar een minnaar was hij niet. Altijd aan
het werk. De hond kwam naar Effi en zij zei: " Ja, Rollo, wij zijn
alleen."
Om 9.00 uur verscheen Instetten voor de thee, meestal met de krant in
zijn hand. Hij sprak over zijn werk, de verkiezingen. Hij verzocht Effi
iets te spelen uit Lohengin of Walk¸re, want hij had iets met Wagner,
vanwege zijn zenuwen, of vanwege 'het jodenprobleem'. Om 10.00 uur uur
was hij moe, gaf zich over aan 'ietwat vermoeide tederheden, die Effi
zich liet welgevallen zonder ze eigenlijk te beantwoorden."
Effie vindt op het kerkhof Roswitha, bij het graf van haar gestorven
mevrouw. Effie vertrouwt haar en neemt haar aan als min voor de baby
die moet komen. En ook als gezelschap tegen de angst in het spookhuis.
Het kindje komt. Effie gaat naar haar ouders, heeft gesprekken met haar
vader, komt weer in het spookhuis en Instetten is blij en zegt dat ze
veranderd is sinds het kind (Lutje Anna). Zij is meer verleidster
geworden. Er is een majoor, Crambach gekomen, met een melancholische
vrouw.
Effi gaat naar het strand en gaat paardrijden. Het is een mooie nazomer
en herfst, maar de winter komt.
Effi 4
Crambach neemt zijn tijd. In de mooie dagen was hij met
Effi naar het strand geweest. Ze hadden veel gepraat. Er was altijd
iemand bij, maar tegen het eind van het jaar hadden ze een rit gemaakt
door de sneeuw en op de terugweg was de slee van Effi niet geschikt
bevonden om een waadplaats over te steken, zodat ze een omweg moest
maken, terwijl Instetten in een andere slee was. Crambach was naar haar
toegekomen. Ze reden door een donker bos en Crambach had in haar oor
gefluisterd en hartstochtelijk haar vingers gekust.
Fontane weidt er niet over uit, maar Effi voelt zich schuldig en ze is
blij dat Crambach niet in staat is om bij hun langs te komen, wegens
werkzaamheden. Ook over het toneelspel, waarbij Crambach regisseert en
Effi een belangrijke rol speelt, wordt niet veel geschreven.
Bij een eerdere gelegenheid, als de verplichte bezoekjes afgerond zijn,
zegt Effi tegen Instetten dat ze god zij dank rust hebben. 'Alleen een
kus zou je me kunnen geven. Maar daar denk jij niet aan. Heel die lange
rit heb je je niet verroerd, ijskoud als een sneeuwpop. En altijd maar
die sigaar.'
Op een feest waar adel van de overkant van de rivier aanwezig is,
vraagt een vrijmoedige vrouw aan Effi hoe het eigenlijk met haar gaat.
Effi antwoordt dat het goed gaat: 'ik heb een zeer uitstekende man.'
Zo'n antwoord zou een jonge vrouw nu toch niet meer geven? Misschien
zou ze zeggen dat ze een lieve man had, maar eerder nog zou ze over
haar werkzaamheden praten. De vrouw zegt: 'Weet ik. Maar daar heb je
niet altijd wat aan. Ik had ook een uitstekende man. Hoe staat het
ermee? Geen aanvechtingen?' Een verrassend vrijmoedige opmerking. Effi
schrikt dan ook, maar ze is ook ontroerd, door de persoonlijke
opmerking neem ik aan en ze antwoordt 'Ach, geachte mevrouw'
De vrouw blijft persoonlijk: 'Daar heb je het al. Ik ken dat. Altijd
hetzelfde. Daar veranderen de tijden niets aan. En misschien is het ook
maar goed zo. Want waar het op aankomt, mijn lieve jongedame, dat is de
strijd. Men moet altijd worstelen met de natuurlijke mens. En als men
dan zich zelf neergelegd heeft en bijna zou willen schreeuwen, omdat
het pijn doet, dan jubelen de engelen.' Het gesprek neemt een
godsdienstige wending. Even later komt Crampas er aan. Effi bloost en
haar gesprekspartner lijkt het te begrijpen.
Effi worstelt. Als zij hoort dat er misschien huzaren komen in het
stadje is zij blij: afwisseling, beweging. Zij voelt zich een gevangene
en zij lijdt en dan schrijft Fontane: 'Maar hoewel zij tot sterke
gevoelens in staat was, was zij toch geen sterke natuur; wat haar
ontbrak was vasthoudendheid, en alle goede opwellingen gingen weer
voorbij. () Het verbodene, het geheimzinnige had macht over haar.'
Schuld (Effi 5)
Instetten krijgt een eervolle promotie. Het gezin moet naar
Berlijn. Effi is zielsgelukkig, maar moet dat voor Instetten verbergen.
Waarom? Heb ik iets gemist? Ik weet dat ze bang is voor het spook en
dat Crampas heeft uitgelegd dat haar man het spook gebruikt als een
pedagogische maatregel? Wat ik begrijp is dat het spook haar slechte
geweten lastig valt en dat als Effi rein is, zij niet bang hoeft te
zijn. Maar ze was toch meteen al bang? Voordat zij Crampas kende? Wat
is dan haar schuld? Dat ze Instetten heeft getrouwd zonder liefde? Maar
dat huwelijk was gearrangeerd. Effi trouwde uit berekening van haar
ouders en zij was het er mee eens. Instetten was een goede man die
carriËre zou maken. Met Crampas heeft ze nauwelijks iets ongeoorloofds
gedaan. Van haar gedachten zijn wij, de lezers, niet op de hoogte
gebracht. We moesten tussen de regels door begrijpen dat zijn aandacht
haar niet onwelgevallig was en dat begrepen we goed, omdat Kessin zo
saai is.
Er is iets gebeurd, nauwelijks, tussen Roswitha en de koetsier. Zij
stond vertrouwelijk met hem te praten en dat was al te veel. Effi roept
haar tot de orde.
Er komt een brief van haar moeder uit Berlijn, die daar is om medische
redenen. Zij heeft van de promotie gehoord en vraagt Effi naar Berlijn
te komen om een woning uit te zoeken. Dat is een vrouwenzaak. Effi wil
eigenlijk meteen al weg, ondanks het feit dat Instetten net terug is
van een reis. Zij moet schipperen tussen zogenaamd willen blijven en
willen weggaan. De brief helpt haar snel naar Berlijn te gaan. Zij
schrijft een brief aan Crampas, neemt afscheid. Ze schrijft hem dat ze
niet terugkomt, 'u weet het Het zou het beste geweest zijn, als ik dit
deel van de aarde nooit gezien had. Ik bezweer u, dit niet als een
verwijt op te vatten; alle schuld ligt bij mij. () Uw gedrag moge te
verontschuldigen zijn. Mijn schuld is zeer zwaar.' Is dit niet wat
overdreven?
Eenmaal in Berlijn doet ze extra lang over het kiezen van een woning en
als Instetten ongeduldig wordt, wendt ze ziekte voor, die vier dagen
voor zijn komst naar Berlijn genezen is. De oude dokter heeft haar wel
door, maar heeft begrip, zonder dat hij weet wat er aan de hand is.
Instetten is blij met de woning en met zijn (weer) vrolijke en
onbevangen vrouw.
Effi (slot)
En dan worden door een ongelukkig toeval de brieven gevonden. Instetten
leest ze, is diep beledigd, zijn geluk is verdwenen en hij roept een
vriend op secondant te zijn bij een duel. Deze vriend zegt dat het toch
al lang geleden gebeurd is en dat Instetten niet moet duelleren.
Instetten zegt dat hij zijn vrouw wel wil vergeven, hij houdt nog van
haar, maar dat nu zijn vriend het ook weet, zijn eer gewroken moet
worden. Een dwaze redenering.
Wat is er gebeurd? Wat staat er in de brieven? De vraag om op de oude
plek te komen, waar de gelieven 'elkaar rustig kunnen spreken'!
Spreken? En meer? Of doet dat er niet toe?
Intussen hebben we gelezen dat Effi tegen haar moeder zegt: 'Mamma, het
gaat nu beter. Instetten is altijd een voortreffelijk man geweest, zo
een als er niet veel zijn, maar ik kom hem niet echt bereiken, hij had
zo iets vreemds. En vreemd was hij ook in zijn tederheid. Ja, dan het
meest; er zijn tijden geweest dat ik bang voor hem was.'
En dan hebben we ook gelezen dat men moest aannemen dat het bij
Klein-Anna zou blijven. Waarom? Is Effi nu niet meer vruchtbaar? Slapen
zij en haar man niet meer samen? Fontane legt het niet uit.
Het noodlot voltrekt zich. Instetten wikkelt het geheel zakelijk af.
Crampas wordt doodgeschoten en Effi moet vertrekken, zonder dochter,
maar Roswitha komt haar na in een eenvoudige woning. Ze mag niet terug
naar haar ouders; ook vanwege de eer.
Eer, eer! Effie ziet na drie jaar haar dochter op straat. Ze wil haar
zo graag spreken! Ze gaat naar de vrouw van de minister en vraagt haar
Instetten te smeken om toestemming haar dochter te ontvangen. Instetten
stemt toe omdat hij de ministersvrouw niet wil weigeren. Het meisje
komt en gedraagt zich als een afgerichte papegaai (pappegaai). Hij
heeft het meisje van haar moeder vervreemd. Effi begrijpt haar schuld
en boete, maar dit vindt ze klein en gemeen. Ze valt in zwijm en dan
gaat het bergafwaarts. De oude dokter bekommert zich om haar en
schrijft een dringende brief aan haar ouders. En dan stuurt haar vader
een telegram: 'Kom, Effi!' Een ontroerende herhaling van wat haar
vriendinnen in het begin riepen: "Effi, kom!'
Er komt nog een brief bij Instetten van Roswitha die hem vraagt de hond
Rollo te laten komen. Instetten heeft inmiddels geleerd dat al dat
eergedoe niets betekent. Hij begrijpt, met zijn vriend, zijn secondant:
'Ja, die is ons de baas.'
Effie gaat sterven. Ze is nog zo jong, maar ze herinnert zich dat
Instetten haar eens voorlas over iemand die van een vrolijke tafel was
weggeroepen en die toen ze terugkwam, vroeg of ze nog iets had gemist.
Men had geantwoord: 'Ach, er was nog van allerlei, maar eigenlijk hebt
u niets gemist.' En dan zegt ze tegen haar moeder, die door Roswitha is
gestuurd: 'Kijk, Mama, deze woorden zijn me bijgebleven ≠ het heeft
niet veel te betekenen als je wat eerder van tafel weggeroepen wordt.'
Zij vergeeft Instetten, ook om haar kind. 'Want hij had veel goeds in
zijn karakter en was zo edel, als iemand maar zijn kan, die zonder ware
liefde is.' Bam! Dat komt hard aan.
Godsdienst en milieu
Woestijnvolken kennen een strengere God dan volkeren bij wie
de
vruchten aan de bomen groeien.
Waar men op elkaar is aangewezen, waar hongersnood altijd dreigt, waar
het water zeldzaam is, daar gelden strenge regels. De bevolking moet
goed in de gaten worden gehouden. De God van het Oude Testament is een
jaloerse God. Hij helpt zijn volgelingen andere volkeren uit te roeien,
mits zij hem onvoorwaardelijk dienen en offers brengen.
Ook in Europa en in Amerika op het platteland was en is men genoodzaakt
onderlinge afspraken te hebben die nauwgezet moeten worden gevolgd.
In Europa zie je verschillen tussen Noord en Zuid. Het verschil tussen
Rooms-Katholiek en Protestants is duidelijk, maar zelfs binnen het
Protestantisme zijn de verschillen zichtbaar tussen het Calvinisme
(vanuit de bergen) en het Lutheranisme.
Als mensen veel moeten samenwerken, zijn ze eerder geneigd om te
geloven in een God die goede sociale omgang beloont en egoÔsme straft.
Dergelijke mensen zijn ook minder tolerant voor vreemden en afwijkend
gedrag.
Hoe is dat bij de InuÔt?
Op de schroothoop
Veel dichters zijn geÔnspireerd door het Adam en Eva -verhaal.
Bertus
Aafjes schreef een lang gedicht "In den beginne", waar in hij Adam de
eerste dichter noemt en de zondeval symboliseert door het ontstaan van
onvruchtbare metaforen en tenslotte clichÈ's.
Hester Knibbe publiceert in " ArchaÔsch de dieren" een originele
afdeling " Vrijspraak voor KaÔn", waarin ze begrip toont voor de eerste
moordenaar. In zeven pro domo- gedichten pleit ze in wezen voor de
eigen zaak, maar begrepen als een pleidooi voor ons mensen.
In het paradijs lag de leeuw naast het lam. De mensen hebben nog geen
woorden. Dit herinnert aan het begin van Aafjes' gedicht. Langzaam
komen de mensen tot het begrip dat er meer moet zijn dan wat zij zien.
Er moet een begin zijn en dus ook een einde. Twijfel sijpelt binnen. Ze
hadden immers hersenen gekregen. En dan komt een storm opzetten " die
dwars door ons heen blies".
De lezer valt op dat het kwaad binnenkomt zonder dat de mens heeft
gekozen. Er komt geweld, gevaar, angst. De dichter noemt allerlei
negatieve woorden in een zeer originele volgorde: " woede / angst wens
afgunst slacht honger slaaf / meester hoer heiligenleven vuil ziek tijd
/ zwanger eeuwig windbuil zwaard gesel // en weemoed niet te vergeten".
Let op de woorden die positief lijken: wens, meester, heiligenleven,
tijd, zwanger, eeuwig.
Hester dwingt je deze woorden, begrippen, te overdenken. Is de wens
niet oorzaak van ons lijden (zoals Boeddha beweert)? Is niet de meester
de "oorzaak" van de slaaf? Is niet zwangerschap het begin van de dood?
"Onze fout? Dat we bestonden / uit lichaam, honger hadden, onze dorst
// verdronken. We hadden enkel / lucht moeten zijn die je uitblaast en
dat / werden we ook tenslotte."
Een andere afdeling heet "Thebe". Het gaat hier niet om de Egyptische
dodenstad, maar om het Griekse Thiva, waar nauwelijks nog restanten
zijn te vinden, onder andere van een heiligdom gewijd aan Amphiaraos
die over genezende krachten zou hebben beschikt. Kun je genezen van het
offer, de dood? Kun je een zoon maken? Ja, maar kun je hem behoeden
voor de schroothoop?
" hup de wereld in met je hart / dat men afpakken kan, kan breken / in
een hoek smijten: niks waard zo'n // hart geen porselein of goud, meer
een roestig / soort klei en je hebt er zoveel van, ook het jouwe/ gaat
straks op de schroothoop.'
De reeks eindigt overigens met een 'bejahend' liefdesgedicht: 'we
houden elkaar gewoon / bij de hand en waar de weg ophoudt zullen we
slapen.'
Een Zoeloe-dictator
Een hashtag laat je gemakkelijk berichten vinden over een
bepaald onderwerp. Als je het woord met hashtag aanklikt, kom je bij
alle andere berichten over dat woord, bij Twitter bijvoorbeeld.
Alfred Schaffer zet in zijn bundel 'Mens Dier Ding' echter een hashtag
achter het woord 'dag(droom) met spatie en dan een getal, aflopend van
12.868 tot 0, waarbij natuurlijk grote sprongen worden gemaakt,
bijvoorbeeld van 3 naar 37 naar 207. Ik veronderstel dat Schaffer veel
meer dromen heeft gehad dan hier zijn gepubliceerd, maar de gedachte
dat hij zo'n geweldig aantal geschrapt zou hebben, is onwaarschijnlijk:
hij zou dan 35 jaar lang elke dag een droom hebben moeten noteren.
Schaffer is van 1973 (Leidschendam), 41 jaar dus!
Het getal 207 vind je op p.131 met een gedicht over Amsterdam. In zijn
herinnering staat de ik op straat, hij weet niet waar, maar hij volgt
de gracht en dan komt er op absurdistische wijze, die we in veel van
zijn acht bundels terugvinden (Èen per jaar, Èen keer zelfs twee) 'een
gazelle briesend van de angst / over het zwarte water aangerend. / Drie
hyena's jagen hard als een alarm achter hem aan/'. (De Zoeloes onder
Shaka Zoeloe vreesden de vermeende macht van de hyena's.)
Schaffer woont afwisselend in Stellenbosch, waar hij aan de
universiteit doceert en in Amsterdam. In veel gedichten gebeuren
onheilspellende en verontrustende dingen. Er is een man die lijkt weg
te willen vliegen. Hij wordt een gewonde vogel in paniek genoemd. En
dan zegt de ik: 'die ben ik, hoe driftig ik ook sta te klapwieken / ik
kom gewoon niet van de grond.'
Vliegdromen zijn meestal verrukkelijk, maar hier lukt het niet. De
droom is een nachtmerrie van ontheemd zijn. Waar hoor ik thuis? Waar
kan ik mijn vleugels uitslaan?
De bundel vertelt vooral het verhaal van de dictatoriale Zoeloekoning
Shaka of Sjaka, die zijn macht misbruikte en moordend rondtrok, maar
Schaffer laat juist ook zijn kwetsbaarheid en zijn zwakheden zien. Hij
werd door buurtkinderen gepest.
In dag(droom) 2.109 kijkt de ik om zich heen. Hij is echt alleen ' als
mens als dier als ding / ik droomde niet, integendeel. / Zo stond ik
daar, nu zit ik hier.' Weer die ontheemding. De titel van de bundel
wordt hier gebruikt en slaat wel degelijk ook op de Zoeloekoning. Hij
is menselijk, dierlijk en hij is een (moord)machine. De dichter trekt
hier alle registers open.
De titel van Piet Gerbrandy's nieuwe bundel is een
tegenstrijdigheid: " Vlinderslag"; het zachte verbonden met het harde.
Dit vind je in zijn poÎzie terug. De bundel is een beurtzang met drie
stemmen. Op de linker bladzijden staan prozateksten met een poÎtisch
karakter, dat wil zeggen een tekst die verrast door zijn openheid,
onverwachte wendingen, tegenstellingen, herhalingen,
ongrammaticaliteiten, ellipsen. De ik pakt zijn fiets, kijkt naar de
wolken en rijdt in de richting vanwaar zij komen. Hij kiest voor
tegenwind.
"Zodra ik een pad gekozen heb, wijzen mijn voeten verder de weg. Die is
slechts in zoverre bepaald dat ik uiteindelijk wil uitkomen waar ik
vertrokken was." Hij vindt dat hij moet verhuizen als alle routes
gereden zijn. "Of opnieuw beginnen. Verhuizen is beter." Hij zoekt naar
"het ritme in de boventonen. Die vormen het eigenlijke verhaal."
Hij wil geen verhaaltjes vertellen. Hij is als een schilder die tijdens
zijn bezoek aan VenetiÎ geen schilderijen maakt van lagunes of
paleizen, maar met zijn rug naar de werkelijkheid kleuren kiest, een
compositie, een binnenwereld. De woorden van de dichter flitsen vanzelf
tevoorschijn.
Piet Gerbrandy waarschuwt de besprekers van zijn poÎzie, vooral degenen
die willen analyseren, bloot leggen. Hij zou het eens zijn met Tonnus
Oosterhof, die vindt dat blootleggen een schoolse term is. Je leest
gedichten en de toon, woordkeus, beeldspraak, bevalt je of niet. Zo
niet, ga je wat anders lezen.
Onder aan de bladzijden staat in cursief een uitspraak. Het lijkt alsof
de dichter het wonder van de poÎzie wil dempen door nuchtere regels,
axioma's, stellingen of maxime's, gemakkelijke geruststellingen na een
verontrustend tafereel.
Op de rechter bladzijde vinden we gedichten, strofen met afgebroken
regels.
Als Gerbrandy schrijft over een geliefde lijkt het ook wel te gaan over
poÎzie. Hij zegt dat scherpte een wapen is dat ontleedt. Je moet niet
teveel naar details kijken. Als hij kijkt naar de geliefde, wordt zij
"de mij meest vertrouwde vreemdheid". Zo moet de lezer kijken naar de
gedichten. "Om je lief te kunnen hebben moet ik je op afstand houden."
In een langere tekst "Golfslag" vinden we een laat-antieke dialoog. EÈn
van de sprekers zegt dat dichters niet graag over hun intenties
spreken. Ze willen iets onmogelijks onder woorden brengen. "De
onderwereld, die bron van chaos en verschrikkingen, bevindt zich niet
onder het aardoppervlak, maar in onszelf." Ik denk dat Gerbrandy dat
herkent. Het verklaart ook zijn vaak weerbarstige taalgebruik.
Francesca Melandri: Reis naar een vader
Francesca Melandri heeft haar debuutroman 'Eva slaapt'
genoemd. Ik vind dat niet zo'n goede titel, ook al komt op cruciale
momenten in de roman dat zinnetje 'Eva slaapt' terug. Waar gaat de
roman over? Over de strijd van Zuid-Tirol voor zelfstandigheid. Na WO1
hebben de politici het gebied aan ItaliÎ gegeven, maar de bevolking is
Duitstalig en heeft weinig of niets met de Italianen. De Italiaanse
overheid verbood de Duitse taal en gewoonten, maar de identiteit van
een bevolking kun je niet met dwang veranderen. Er komen aanslagen,
vernederingen, martelingen, doden. Alto Adice heet nu het gebied.
Inmiddels is het gebied een autonome provincie.
De roman gaat ook over Gerda, die bezwangerd wordt door een verwende
rijke jongeman, die haar in de steek laat. Gerda weet zich te redden
als hulpje in de keuken en later als kok en zelfs chef-kok. Haar
dochter Eva moet ze achterlaten in het arme bergdorp waar een
familielid met veel kinderen zegt: 'Ach, eentje kan er nog wel bij.'
Gerda mag haar af en toe opzoeken.
Een carabinere uit CalabriÎ, Vito, een bescheiden en fatsoenlijke man,
wordt na jaren Gerda's minnaar en Eva's stiefvader, maar zijn moeder
accepteert de ongehuwde moeder niet, evenmin als zijn superioren. Hij
wil met Gerda trouwen en Eva adopteren. Ze zouden elders kunnen wonen,
maar Gerda voelt dat hij ongelukkig wordt en kiest voor hem. Hij
vertrekt alleen naar CalabriÎ. Hij stuurt vele brieven, maar die worden
ongeopend in het vuur geworpen. Als Eva zestien is, komt een pakje met
een geluidsband, waarin hij zegt dat hij altijd aan haar denkt en dat
hij een vader voor haar wil zijn. Haar moeder weigert het pakje en laat
het terugsturen, 1300 km naar het zuiden.
Weer twintig jaar later wordt Eva opgebeld. Vito ligt op sterven en hij
wil haar zien.
In de roman wordt het verhaal over de politiek en dat van Gerda en Eva
afgewisseld met een etappe van de treinreis naar het zuiden. Die delen
worden opgevuld met observaties van het land en de passagiers.
Waar gaat de roman over? Politiek? Liefde? Wie is de hoofdpersoon? Eva
of Gerda?
Het gaat over verlangen naar erkenning. Ik stel voor als titel: 'Reis
naar een vader'.
Ben ik empathisch genoeg?
Weet ik dat ik niet alleen zelfzuchtig ben, maar dat ik ook
sociaal
ben? Dat ik het goed en prettig vind me in een ander te verplaatsen?
Begrijp ik dat een moslima onze seksuele gewoonten problematisch vindt?
Dat zij een hekel heeft aan onze reclame en aan de wijze waarop
westerse vrouwen in de zomer gekleed gaan?
Begrijp ik hoe moeilijk ons openbaar vervoer is voor mensen die slecht
ter been zijn of voor blinden, doven?
Wil ik luisteren naar de man die de Heidelbergse catechismus als
richtsnoer heeft gekozen of die door zijn opvoeding gebukt gaat onder
het besef dat hij tot niets goeds in staat is, omdat het goede alleen
van zijn God kan komen? Die weet dat hij misschien wel niet uitverkoren
is en daarmee moet leven?
Kan ik me verplaatsen in de gevoelens van een pedoseksueel, van een
autist, een bedelaar, een vluchteling, een egoÔstische bankier, een
interviewer die geen tijd heeft om het boek van de geÔnterviewde te
lezen?
Moet ik begrip hebben voor Marieke Heebink die "godzijdank niet naar
Meppel hoeft"?
Of voor Anouk die vindt dat je over lijken moet stappen en dat er
geneukt moet worden als dat belangrijk is om er te komen?
Voorbestemde liefde
Max Herder uit 'Het Belgisch huwelijk' van Marc Reugebrink
gelooft wel en niet in voorbestemde liefde. De ontmoeting tussen Max en
Isabelle kan onmogelijk toevallig zijn. Alles in het universum is er
altijd op gericht geweest dat zij elkaar ontmoetten. Dat wil Max
geloven. Dat neemt niet weg dat er andere meisjes /vrouwen waren vÛor
Isabelle, velen zelfs, maar allen waren alleen maar voor -beelden voor
Isabelle.
Het begon met Lisa op de kleuterschool, vier jaar oud. Max was niet erg
begaafd met het leggen van herkenbare plastic figuren. Hij kijkt
gefrustreerd op van zijn mislukkende werkje en ziet Lisa. Hij ziet haar
in een gouden gloed. Hij ziet heel precies wat ze allemaal aan heeft.
en hij ziet het nu als volwassen man nog. Zij kijkt op van haar werk en
hij hapt naar adem.
"Hij sloot zijn mond, hij vouwde zijn lippen rond woorden die hij niet
kende, die niet eens bleken te bestaan, hoezeer zij ook de grond, het
hart, de essentie waren, het enige zelfs, van wat hij voelde dat gezegd
moest en kon worden."
Wat is er aan de hand? Men wil uit zichzelf en in de ander kruipen.
"Wil je me troosten? Want als jij bij mij bent, dan kan ik mijn ogen
sluiten, dan kan ik sterven zonder vrees."
Dit is de Big Bang van de roman 'Het Belgisch huwelijk'.
Dan kan ik sterven zonder vrees, dan is het leven niet zinloos, dan
heeft alles er toe geleid, dat ik dit mag meemaken. Ik weet dat het
onzin is, maar ik wil geloven dat het zin is.
Isabelle dan. Hoe was het bij Isabelle? Anders, maar toch ook een
beetje hetzelfde. Isabelle vroeg nooit een jongen ten huwelijk. Zij
heeft altijd gewacht, ook al waren er jongens op wie ze indruk maakte.
Isabelle hoopte en verlangde, maar toen Max haar in zijn armen nam en
hij haar kuste en haar het gevoel gaf dat zij mooier was dat alle
meisjes in Vlaanderen, wist ze dat zij op hem had gewacht.
Perspectief en stijl
'Het Belgisch huwelijk' van Marc Reugenbrink is opgebouwd
uit veertien stukken die een onderwerp als titel hebben en een gekozen
perspectief. Zo heet het eerste Invitatie (Wij); het tweede
Giorgio(Max); het derde Max (Isabelle) etc.
Het eerste begint zo:
'Er is geen enkel liefdespaar dat werkelijk voorbestemd was om tot
elkaar te komen ≠ behalve misschien Max Herder en Isabelle Fabry.
Toegegeven, ook dat is niet erg waarschijnlijk.'
Wie is hier aan het woord? Toch niet Max en Isabelle. Wie geeft iets
toe? Dat moet de auteur zijn. Marc Reugebrink staat op de kaft en we
weten wel: dat is iemand anders dan de persoon Marc Reugebrink die
vlakbij Gent woont en die getrouwd is met de dochter van Stefan
Hertmans, Hanna, aan wie het boek is opgedragen en over wie in het
dankwoord wordt geschreven dat zonder haar dit boek nooit zou zijn
geschreven. Allicht niet. Het boek vertelt over een huwelijk zoals
ongeveer dat van Marc en Hanna, maar gefictionaliseerd, dat wil zeggen
dat er namen zijn veranderd, dat er personen en eigenschappen van
personen zijn verwisseld. Zei Vestdijk dat? De neus van de ÈÈn, de mond
van een ander. De alcoholiste kan een alcoholist worden, Goor Groeze,
de schrijver een kunstcriticus, de bitch uit een eerder huwelijk krijgt
een voornaam die de auteur, of moet ik zeggen de persoon van de
schrijver, alleen met afkeer uit de bek krijgt. Wie de schrijver
persoonlijk kent, herkent allerlei situaties uit de werkelijkheid en de
auteur heeft ongetwijfeld allerlei inside jokes toegepast die alleen
echte intimi begrijpen of misschien alleen de auteur. Dat mag
natuurlijk.
De trouwe lezer van Reugebrink herkent ook de stijl van de auteur,
zinswendingen, aarzelingen, zelfcorrecties, grappen, vrijmoedigheden,
zoals de trouwe Cees 't Hart-lezer die auteur ook herkent in zijn
kritieken in De Groene.
Terug naar het eerste stuk: de auteur neemt zogenaamd het standpunt in
van het liefdespaar. In 2 is zogenaamd Max aan het woord over Giorgio.
Max is de ik-figuur. Hij kijkt in een etalage en merkt op: 'De
jarretelle is terug, of nooit werkelijk weg geweest.' Kijk, dat is een
opmerking in de stijl van Reugebrink. Zoals even verder Max 'denkt':
'Racisme was dat niet. Seks misschien. Mannetjeseks. Bronst.
Territoriumdrift. Al kun je je afvragen of racisme iets anders is dan
juist dat.' Hier, in de opsommende herhaling en de redenering hoor ik
de schrijver Reugebrink.
In 3 kiest de auteur Isabelle als point of view: 'Dat mannen, ook als
ze ouder zijn, toch vaak van die jongetjes blijven, dat verbaast me
wel, moet ik zeggen. Het stoort me niet. Enfin, niet echt toch.' De
laatste zin is niet Isabelle-achtig, maar Reugebrinkeriaans. Die kennen
we uit zijn andere romans. Is dat erg? Welnee. In elk geval
onvermijdelijk, lijkt me toch. (En nu word ik besmet door de stijl van
Reugebrink.)
Woede
De auteur spaart Max in "Het Belgisch huwelijk", en dus
zichzelf (mag ik dat schrijven?) niet. Via Isabelle komt nogal harde
kritiek op zijn gedrag. Natuurlijk houdt ze van hem. Ze zegt het als
een mantra. "Maar hij houdt van mij, hij houdt van mij!" Een boos
jongetje is Max. "Maar ik houd van hem. Ik houd van hem."
Max kan verharden, een blok onverzettelijkheid worden. Isabelle ziet
het allemaal heel duidelijk. Vroeger was het anders. Vroeger reageerde
hij rustig op verkeerssituaties, maar tegenwoordig wordt hij boos,
steekt zijn middelvinger op, valt tegen Isabelle uit, verwijt haar dat
ze kiest voor de anderen.
Max kan onbereikbaar worden, uren mokkig zwijgen. Hij valt de Vlaamse
agenten of verkoopsters aan. Scheldt op hun achterbaksheid, hun gebrek
aan duidelijkheid. Isabelle zegt (Reugebrink schrijft): "Soms betrap ik
mij opop heimwee denk ik dat het is, heimwee naar de Max van in het
begin. Max met de fonkelende ogen, Max met die pretlichtjes en de
grijns."
Nu ergert Isabelle zich aan het gepeuter aan zijn nagels. Hij knipt
zijn nagels niet, hij scheurt ze. Zij geeft hem dan een tikje op zijn
hand. Ze heeft geleerd, toen ze 10 was, dat men een gentleman herkent
aan zijn handen en zijn tanden. Overal in huis vindt ze stukjes nagel.
In het voorafgaande stukje is Max zelf aan het woord. Hij is woedend.
Woedend op Mathilde die hem heeft verraden. Hij vertelt dat hij in alle
staten was, wilde haar wel van de trap af sodemieteren, als ze na een
lange avond, nacht, eindelijk thuiskwam. Hij had haar eindeloos gebeld,
maar ze nam niet op. Nu is hij bang dat Isabelle hem ooit verlaat. Hij
weet dat zijn eis hem nooit te verlaten absurd is, omdat ze "als ze
gaat, ze gaat, zonder rekening te houden met wat ik redelijk vind."
Uit een droom, waarin alles door elkaar loopt en de vrouwen Max
bedriegen, wordt hij wakker. Hij zoekt troost bij Isabelle. Hij is nog
woedend, maar hij wil "dicht tegen haar aan kruipen, verdwijnen in de
plooien van haar huid, in de warmte van haar schoot, haar armen om me
heen, en gewiegd worden, eindeloos gewiegd, zacht heen en weer bewogen
tot het niet meer hoeft, tot niets meer hoeft, tot ik klaar ben en het
voorbij is, alles."
De kleine jongen wil terug in de moederschoot. De laatste regels zijn
bepaald omineus.
Uitroeien
In Richteren staat het heel duidelijk, vele malen: de God van
IsraÎl
gaf opdracht alle Kana‰nieten uit te roeien, maar na Jozua hadden de
IsraÎlieten genoeg van het moorden. Zij wilden in vrede leven met hun
naburen en namen ook wel hun gebruiken over, hadden zelfs respect voor
hun goden en kijk, dat vindt Ik Ben Die Ben niet goed. Hij was altijd
duidelijk geweest: er is maar ÈÈn God en dan Ben Ik. Ik heb jullie dit
land beloofd en ik zal jullie helpen met listen en krachten, zo lang
jullie doen wat ik zeg. Zo niet, dan lever ik jullie uit aan de vijand.
Denk aan Jozua. Hij gehoorzaamde, hij verwoestte de altaren van de
Kana‰nieten en slachtte
ze allen af, mannen, vrouwen en kinderen. Hij trok moordend en
plunderend door het Beloofde land. Jozua 12:21 'In die tijd roeide
Jozua ook de Enakieten uit die in het gebergte woonden, in Hebron,
Debir en Anab, en verspreid over het bergland van Juda en IsraÎl. Hij
verwoestte hun steden en doodde de inwoners, zodat er geen enkele
Enakiet in het gebied van de IsraÎlieten overbleef, behalve in Gaza,
Gat en Asdod.'
Als niet alle mensen die in het Beloofde land wonen, worden uitgeroeid,
tot de laatste man en vrouw, kan IsraÎl nooit in vrede leven.
Een ander volk met een andere God wil leven naar de wet die hij gaf aan
zijn profeet. Die wet gaf aan dat alle ongelovigen moeten worden
onthoofd en dat hun vrouw slavin moeten worden.
Het begin van een liefde
Hoe beschrijft Vestdijk het begin van de liefde tussen Lucie
en Anna?
In het volkse hotel de Goldene Ochse ziet Lucie een jonge vrouw,
kellnerin die zij de hertogin van Kent noemt tegen haar man. Een
"lange, broodmagere vrouw van om en bij de 30, met een heel lang, smal
gezicht, lange Kin, laag voorhoofd, waarover blonde krulletjes
tuimelden, en armen als pijpestelen." Geen schoonheid dus. Haar man
ziet dan nog twee ronde borstjes net onder de rand van haar keurs. Anna
dus en Anna kijkt, we zijn op bladzijde 20, in Lucies' richting. De
volgende morgen klopt Anna op haar deur. Bij Anna is het dus al
gebeurd, begrijpen wij later, want er wordt verteld vanuit Lucie, die
schitterende blauwe ogen ziet. Lucie is zich aan het wassen, maar
geneert zich niet. Vrouwen onder elkaar, niet waar? Anna wil haar
ontbijt brengen. Lucy vraagt dan maar thee en beschuit. Ze kruipt weer
onder haar dekbed en doezelt weg. Daar staat Anna weer. Lucie kijkt
naar het meisje
"terwijl het van de vorige avond reeds vertrouwde iets van beklemming
bij haar teweegbracht, iets als een vage schrik, een gevoel van: zo is
het nu, dit is het, hoe idioot, hoe verbazend gek" Ah, ze voelt iets
maar weet nog niets.
Ze praat even met Anna en Lucie beseft dat ze gefascineerd moet zijn
door haar ogen. Dat is ze wel gewend. Later, als Lucy dankzij de
ontmoeting met haar jeugdvriend, de arts, die zegt dat een hart
getraind moet worden, in de bergen gaat wandelen -, later blijkt dat
Anna haar verwent met appels en chocola in een schoudertas en blijkt
dat Anna uit zorg haar achterna komt op een beetje gevaarlijke
wandeling. Dit doet overigens denken aan een scËne uit 'De arme
Heinrich', waar de ik-figuur, die dezelfde positie inneemt als Lucie,
gevolgd wordt in de bergen door Adri Duprez.
Lucy klimt meteen maar urenlang en ook langs steile en gladde paden.
Dan weet de lezer dat Anna van haar droomt, maar hij krijgt pas veel
later te lezen hoe heftig de liefde is. Ondertussen weet hij dat Anna
jaloers is op de aandacht van twee mannen voor Lucie en op het bezoek
van haar schoonzoon, die bekent van Lucie te houden. Anna voelt dat. Ze
laat de schoonzoon door haar ruwe verloofde molesteren en als Lucie
zegt dat ze naar een ander hotel gaat, breekt Anna en bekent hysterisch
haar liefde, waartegen ze vergeefs gevochten heeft. En het was nog
nooit eerder gebeurd! Lucy weet nog steeds niet dat zij ook van Anna
houdt, met een diepe alles overheersende liefde.
De uiterste seconde
In de "Alpenroman" van Vestdijk kom ik de volgende zin
tegen: " Niet het eeuwige leven was groots, maar dit verdwijnen voor
eeuwig".
Ik denk aan Vasalis' " En niet het snijden doet zo'n pijn /maar het
afgesneden zijn." Dit doet ook denken aan Vestdijks beroemde gedicht "
De uiterste seconde", waarin staat "Doodgaan is niet de aangrijpende
gedachte / Dat zij voortaan alleen die paden gaat.-// Maar dat dit
alles w‡s: een werk'lijkheid, Die duren zal tot de uiterste seconde;"
Er is veel gedelibereerd over dit gedicht, door Oversteegen,
d'Oliveira, Beekman, Otterlo en Hartkamp. Wat Vestdijk zegt in het
gedicht blijkt uit de geciteerde zin: dat niet het leven raadselachtig
is, maar het eeuwig verdwijnen ervan en dus toch de raadselachtigheid
van het even bestaan. Waarom? Waartoe? Wat is de betekenis van ons
leven als het voor eeuwig verdwijnt? Tot de uiterste seconde is het
aanwezig, daarna niet meer, nooit meer. Alle liefde, vreugde, maar ook
angst, verdriet en pijn ≠ voor altijd verdwenen. Alsof ze geen enkele
betekenis hadden! Maar er is volgens Vestdijk, blijkens opmerkingen
elders, ook een Nirwana, een vol-ledigheid.
De zin waarmee dit stukje begon, werd als het ware gedacht door Lucie
(alias Vestdijk zelf), die stijgt in de bergen. Ze wordt gevolgd door:
"Neen, nu had Lucie de weg niet meer kunnen zien, ook wanneer ze het
gewild had. De tranen liepen haar over de wangen, ze voelde zich ijl en
wijd, en volkomen gelukkig."
Weer denk ik aan Vasalis: "Denk aan de aandacht en de rust / als bij
het bestijgen van een berg. / Daarboven sneeuw, brandend van wit. / Zo
zou het zijn: langzaam, aandachtig, / ingespannen, stijgende, tot het
wit-gloeiende eind, / dat heilig is, eenzaam en wijd."
Vestdijk- schrijfcursus
Vestdijk heeft vast geen schrijfcursussen gevolgd, maar
bijvoorbeeld "Een alpenroman" is ideaal voor het geven van
schrijfadviezen. In het eerste hoofdstuk komt een 43-jarige vrouw,
Lucie, aan bij een hotel in de bergen, niet te hoog. Zij zit in de auto
van haar man en besluit in de Goldene Ochse haar intrek te nemen, omdat
zij langzaam achter ontroerende koeien moeten rijden. Tussen haakjes,
wat een verschil met nu, waar op de computer uitvoerig wordt gezocht
naar plaatsen en prijzen, met foto's en kaarten en
reserveermogelijkheden. We gaan niet meer op de bonnefooi reizen!
Lucie ziet een kellnerin die ze de hertogin van Kent noemt. Deze
kellnerin, ongeveer dertig jaar, brengt haar de tweede dag ontbijt op
bed met blauwe bloemen. Dat lijkt een intiem gebaar. De eerste nacht
slaapt haar man in de naastgelegen kamer en de volgende ochtend is hij
vroeg vertrokken. Lucy zou een hartkwaal hebben. Ze is niet van plan te
gaan klimmen. Dan ontmoet ze een oude jeugdliefde uit M¸nchen. Ah, dus
ze spreekt behoorlijk Duits. Deze man is arts, lijkt op haar eigen man
en binnen de kortste keren weet hij de oorzaak van haar hartkwaal bloot
te leggen. Ze heeft, zoals dat ouderwets heet, geen echtelijke omgang
meer. De oude vriend raadt haar zonder woorden aan om een
vakantieliefde te beginnen en mËt woorden om te gaan wandelen, steeds
hoger. Haar hart moet sterker worden.
Uit alles blijkt dat Lucie geen financiÎle belemmeringen heeft, maar
wat is er met de zaak van haar man aan de hand? Een schoonzoon lijkt
teveel financiÎle macht te hebben. Dat belooft nog wat. De lezer weet
waarschijnlijk al dat de roman gaat over een grote liefde voor een
vrouw. Dit is dus nu in vier hoofdstukken prachtig voorbereid. Je wordt
de roman ingetrokken en je verheugt je op de momenten dat je weer
verder kunt lezen, door de gebeurtenissen, de taal, de observaties.
Hoe anders dan het doorworstelen van de pagina's van "La Superba", bij
welk boek je je na twee hoofdstukken zo verveelt dat je het boek moet
wegleggen om te recupereren. Dit ondanks het feit, dat de ik-figuur
oprechte deernis heeft met vluchtelingen in Genua en dat hij
interessante filosofietjes blijkt te hebben. Bij Vestdijk geniet je van
elke bladzijde: de opbouw, de dialogen, de observaties, de mensenkennis.
Tasso
Hoewel Goethe zijn 'Torquato Tasso' meer een leesstuk dan een
speelstuk
noemde, besloot Theu Boermans het toch op het moderne toneel te zetten,
met jonge acteurs. Boermans maakte er een puberale soap van: Tasso
wordt een hysterische puber die verliefd is op de prinses, in haar
bijzijn zijn broek uittrekt en op de rand van de chesterfield bank gaat
zitten en als hij wordt afgewezen masturbeert op haar portret. Dan komt
zijn rivaal, de secretaris van zijn broodheer en succesvol diplomaat
binnen. Tasso moet van de prinses vriendjes met hem worden en reikt hem
de hand, die zojuist nog De secretaris weigert de hand en de
vriendschap. Hij zegt dat zij tijd nodig hebben. Tasso is mateloos, de
secretaris is beheerst. Tasso slaat uiteindelijk het portret kapot op
de kop van de als een zakenman geklede secretaris. De regie zit vol
clichÈ's. De prinses is ziek en neem af een toe een pil in met een glas
water en slaat dan haar hoofd achterover, want zo neemt men op films
een pil in. De hertog ziet er uit als een moderne jongen, straalt geen
enkel gezag uit, maar ontvangt via zijn mobiel wel allerlei
boodschappen, waarop hij joviaal Ën autoritair reageert en heel vlot
Italiaans gaat spreken, zoals we dat kennen uit Italiaanse detectives.
De vriendin van de prinses ziet er uit als een vlotte jonge meid, met
lachjes naar het publiek. Met een spuitbus verguldt zij de lauwerkrans
die Tasso op zijn hoofd gedrukt krijgt door de prinses. Hij weigert
eerst, maar is er wel heel blij mee en vindt ook dat het hem toekomt.
Boermans heeft zijn acteurs kennelijk voorgehouden dat ze het geheel
een beetje belachelijk moeten maken, maar de prinses speelt vooral
alsof alles een serieuze tragedie is. Wel heeft ze rare zwarte jurk aan
met een open rug, die haar zwarte bustehouder goed laat zien. Ze zit
vaak wijdbeens, zodat een deel van het publiek haar slipje kan zien.
In de historische werkelijkheid heeft Tasso, die beroemd werd met zijn
'Jeruzalem bevrijd' (van de Saracenen), een hoveling bedreigd en
vervolgens een tijd lang gevangen gezeten. Goethe wilde het hebben over
de spanning tussen poÎzie en politiek. Hij vond dat een dichter meer
oog moest hebben voor de realiteit Hij was tenslotte zelf minister van
Weimar. Boermans vindt dat de kunst zich te weinig heeft bezig gehouden
met het publiek. Kunst moet dichterbij de mensen komen. Met deze regie
heeft hij, naar mijn smaak, het publiek verder weg geduwd.
>Een jongetjesboek
'La Superba' is wel een beetje een drollerig boek. De
ik-figuur, die zo flink doet en zo slim is, is tegelijkertijd een
loser. Zijn praatjes over vrouwen zijn die van een in wezen bange
jongen. Hij doet flink, maar een beetje zelfbewuste vrouw blaast hem zo
omver.
Je krijgt als lezer een aardig beeld van de straten en bars en steegjes
van Genua. Over de Italianen lees je alle bekende clichÈ's. Wel geestig
genoteerd, maar net zo min als we in Nederland op klompen lopen, hebben
Italianen mooie schoenen aan.
Hij vindt Amerikaanse vrouwen erg omdat ze denken dat intelligentie
belangrijker is dan uiterlijk. Hij beschrijft zo'n vrouw: "Met haar
tieten als geklapte luchtballons in een gemakkelijk zomerjurkje als een
vooroorlogse tent had zij geen recht van spreken over welk onderwerp
dan ook. Ze zou zich moeten terugtrekken in een donker woonkamertje in
Ohio achter haar computer om met trillende vingers onder het pseudoniem
FaTgIrl Journal berichtjes te sturen naar internetforums voor vrouwen
met suÔcidale gedachten. Zij kwam in aanmerking voor een postnatale
abortus. Dat zij bestond was al erg genoeg."
In de bar met het mooiste meisje zit hij altijd te schrijven en hij
hoopt dat ze hem in zijn dure pak met hoed een keer aanspreekt. Wat
doet u toch? Wat schrijft u? Bent u beroemd? En dan zegt hij: 'ach,
eigenlijk ben ik een dichter.' 'Een dichter? Ik heb altijd een dichter
willen ontmoeten. Wilt u een gedicht voor me schrijven.' 'Dan moet ik
je beter leren kennen.' Naam.Telefoon nummer. Afspraakje, zoenen en
neuken.
Doel en middelen: Gavrilo Princip
Wat vond Gavrilo Princip het allerergste van zijn eenzame
opsluiting na
de moord op Frans Ferdinand en zijn vrouw Sophie in Serajewo? Dat hij
niets te lezen had.
Princip was een niet zo indrukwekkende Servische idealist die de
vernedering van zijn land door Oostenrijk wilde wreken. Hij had altijd
veel gelezen: niet alleen over anarchistische idealen waarin ieder zijn
leven mocht leiden volgens eigen principes.
In BosniÎ bezocht hij de middelbare school. Hij ging later studeren in
Belgrado en werd lid van de geheime Bosnisch-Servische socialistische
beweging, de "Zwarte Hand".
Een majoor van het Servische leger, die hem te klein en te zwak vond om
dienst te nemen, beledigde hem. Princip wilde bewijzen dat hij ook een
strijder kon zijn.
Na de knullige moord werd hij veroordeeld tot twintig jaar cel. Hij had
waarschijnlijk al tuberculose, waardoor in de gevangenis zijn arm moest
worden afgezet. In de gevangenis was hij altijd geketend, zodat hij het
's nachts erg koud had en volkomen verkleumd na enkele uren slaap
ontwaakte.
Nog voor het eind van de Eerste Wereldoorlog overleed hij in de
gevangenis.
Hoe zou je een toneelstuk kunnen maken over zijn leven; naturalistisch
en realistisch?
Eerste bedrijf: zijn jeugd en schooltijd.
Tweede bedrijf: studie en lidmaatschap van de 'Zwarte Hand'.
Derde bedrijf: voorbereidingen van de moord en het fatale schot.
Vierde bedrijf: rechtszaak.
Vijfde bedrijf: het leven in de gevangenis en zijn dood.
Zou dit een interessant toneelstuk kunnen worden? Dat hangt van de
verwoording af, van de scËnische opbouw, van de regie, van de acteurs.
De Warme Winkel maakte er een 'maniakale theatrale constructie' van met
veel schuivende, rollende en tenslotte neergelegde decors, live
filmbeelden, met geschreeuw en allerlei 'mooie' vondsten. Theater om
naar te kijken, om vermaakt en soms ontroerd te worden.
Concept en spel waren van Jeroen De Man, Maria Kraakman, Vincent
Rietveld, Mara van Vlijmen en Ward Weemhoff camera: Emo Weemhoff.
Eindregie: Marien Jongewaard.
In het begin van de voorstelling kwam Mara op die de kijkers inleidde
in de film op een superieur gespeelde lullige manier in een modern
cafÈ-taalgebruik.
Mijn bezwaar tegen de voorstelling was dat veel scËnes te lang duurden:
de spelers waren verliefd geworden op hun concept en spel. Marien had
moeten ingrijpen, maar hij maakte deel uit van het proces. Een
'vreemde' kijker zou heilzaam gewerkt kunnen hebben.
Aan het slot wordt aangehaakt op de actualiteit, ook nogal breedvoerig,
terwijl de kijkers allang de parallel hebben gezien met de
SyriÎ-gangers. Idealisten? Princip had spijt over de dood van Sophie,
maar niet over die van de kroonpretendent. Had Oostenrijk zijn land
maar niet moeten vernederen. Hij dacht als alle revolutionairen dat het
doel de middelen heiligt.
Perspectief
Liefde en dood, daar gaat het natuurlijk altijd over, ook
bij Vestdijk.
Het verschil tussen op een berg staan en in het dal, dat enorme
verschil, wordt in laatste instantie niet bepaald door het grimmige
uitzicht van de ene kant en de lieflijkheid van het landschap aan de
andere kant, nee, het is het feit dat je boven dood kunt vallen en
beneden niet. Je kunt, dat is waar een hartverlamming krijgen, heel
ongelukkig struikelen beneden, maar er is niet de zuigende kracht van
de diepte.
Vestdijk verbindt het met de liefde. Als je van boven uit het
zolderraam kijkt naar het meisje van je hart, is dat totaal anders dan
wanneer je beneden op het marktplein kijkt naar boven waar het meisje
zit.
Het gaat hier om het verschil in perspectief. Het schrikbarende is dat
iets of iemand zichzelf blijft en toch totaal anders wordt. Je ligt
bijvoorbeeld op een dijk met een meisje en je kijkt naar boven en je
ziet onder haar kin een vlek en je denkt: nee, dit meisje wil ik niet.
In de alledaagse liefde van een huwelijk blijft de geliefde zich zelf
en kan toch plotsklaps heel anders worden. Plotseling zie je dat de
geliefde niet mooi is of aantrekkelijk, zoals het landschap door de
perspectief verschuiving en de tijd van lieflijk grimmig kan worden.
Zo ziet de ik uit 'De arme Heinrich' het meisje Adri Duprez anders dan
in 'Het glinsterend pantser' en al eerder in dat eerste boek van de
reeks. Hij herkent haar niet eens aanvankelijk. Hij schakelt zijn
fietslantaarn in en daar staat ze. 'toen ik haar de hand reikte, dacht
ik bij mijzelf: wat ben je lelijk, godallemachtig, wat een
teleurstelling. Ik vond haar ≠ ik wil niet zeggen: ze was ≠ zo lelijk,
dat het haast pijn deed; maar ik had niet kunnen zeggen waarin die
lelijkheid nu wel bestond. Waren het haar schaduwen, was het de
lichtval van een stervende dag, die de boel nog gauw even bederven wil?'
Tijdens de eerste ontmoeting kijkt het meisje van zestien/zeventien hem
aan 'zoals niet veel meisjes mannen moeten aankijken, wil het goed
blijven gaan op de wereld.' Zijn ademhaling staat stil, het bloed
stijgt naar zijn hoofd.
Een volgende keer dat hij haar ziet, vindt hij haar dus lelijk en ja,
zo gaat dat bij Vestdijk, hij wordt hopeloos verliefd. Later bekent hij
dat vanaf het eerste moment in die stoel van haar gehouden heeft, maar
dat het overgaat. Het gaat altijd over. En hij zoent haar, wat ze laat
gebeuren.
Je inleven
Is verbeeldingskracht een noodzakelijke voorwaarde voor
empathie? Zonder verbeelding kun je je niet voorstellen wat een ander
doormaakt, hoe het is om echt honger te hebben of vernederd te worden.
Zonder verbeelding kun je je niet verplaatsen in de eet- en
leefgewoonten van een ander. Je reageert bot op andere gebruiken. Je
kunt je niet voorstellen wat mensen zoeken in een orthodoxe kerk of in
een andere partij.
Is verbeeldingskracht een morele vaardigheid, zoals Kees Schuyt betoogt?
Esther Gerritsen betoogt in een column dat te veel empathie je
onverschillig kan maken. Zo wordt zij vriendin van het pak melk dat zij
koopt, maar de onverschillige hand van de cassiÎre schuift het pak
opzij.
Is ontrouw een gebrek aan fantasie, omdat je je niet voorstelt wat er
allemaal kan gebeuren als je je geliefde verraadt? Of omdat je de
illusie hebt dat de liefde met een ander heel anders is? Of omdat je
met een beetje fantasie je bevrediging ook kunt vinden zonder
lichamelijke ontrouw?
Verhalen
Wij maken verhalen, altijd, van jongs af aan. Wij kunnen
niet anders, omdat we verslaafd zijn aan zingeving. Je moet er toch
niet aan denken dat alles zinloos is? Het leven moet toch meer zijn dan
een toevallige chaos?
De mens is van de vroegste tijden af ≠ en wellicht geldt het ook voor
dieren ≠ bezig om zinvolle verbanden te leggen tussen gebeurtenissen in
het leven.
Als er in het struikgewas geritseld wordt, komt er even later een slang
uit of een leeuw. Wegwezen dus. Of als je op jacht bent en je verwacht
ergens een prooidier, dan kan geluid of de verandering van een schaduw
aangeven, dat je je boog moet spannen en je speer moet ophouden.
Je legt voortdurend relaties tussen de gebeurtenissen. Wat doen de
wolken? Is er een kring rond de zon? Komt er storm en regen?
Wij kunnen niet leven zonder betekenis en als zij er niet is dan maken
we haar. Dat is van levensbelang.
In onze fantasie gaan we door met het leggen van verbanden. We vermaken
onszelf en elkaar daarmee, maar het heeft ook een voorbereidende
functie. We proberen mogelijkheden uit. Als dit, dan dat of misschien
dat. We bereiden ons voor op enge mogelijkheden of onvermoede kansen.
Tijdens onze slaap gaat dit door met absurde resultaten soms, want niet
gehinderd door een realistische bijsturing. Je staat bijvoorbeeld voor
een torenhoge loodrechte muur. Met een touw kun je omhoog klimmen.
Daarboven zijn winkels, waar je brood en kaas kunt kopen. Beneden is
ook een winkel, maar daar kan alleen een koning komen. Jij moet met de
anderen met moeite omhoog klimmen. Blijft de koning beneden? Nee, er is
een lift in de berg voor hem. Hij zoeft naar boven en kijkt rond.
Wat doen je hersenen? Zij verbinden elementen uit het waakleven, maken
er een verhaal van, hoe onlogisch ook.
Onze literatuur komt voort, van oudsher, van vÛÛr het Gilgamesj-epos,
uit deze hersenactiviteit: het leggen van verbanden tussen
waarnemingen, het doordenken van mogelijkheden: eerst is er dit, dan
dat en wat volgt dan. Je bedenkt het en bereidt je voor op een
mogelijke werkelijkheid.
De FeeÎntrein
Ze was negentien toen ze werd uitgenodigd op een groot
feest van de adelborsten. Dat waren jongens die zeeofficier wilden
worden. Ze werden opgeleid in gebouwen aan de Buitenhaven, naast het
Paleis, waar de Commandant Zeemacht woonde. EÈn maal per jaar werd er
drie dagen gefeest. Dat heette het Assaut. Eigenlijk betekent dat
stormloop, aanval. Een feestelijke stormloop. Omdat er toen nog geen
meisjes werden opgeleid bij de marine, haalden ze die uit het hele
land. De treinen kwamen samen in Amsterdam. Daar stapten de meisjes
over in De FeeÎntrein naar Den Helder.
Ik wachtte de trein op en dacht aan de trein vol meisjes, of vrouwen
met koffers waarin hun avondjurken waren opgevouwen, met blinkend
ondergoed en beautycases, stikvol met lipsticks, nagellak, poederdozen
en andere geheime spullen.
Hoe zouden ze er uitzien als de trein binnen kwam rijden?
Leken ze al op de vrouwen die ze op het feest zouden zijn? Ze hadden
zich natuurlijk opgemaakt, thuis, voor ze instapten, en ze hadden hun
make-up bijgewerkt voorbij Anna Paulovna, want hun adelborst stond in
Den Helder te wachten. Ze zouden omhelsd worden, gekust, al of niet
hartstochtelijk of verlegen. Sommigen zouden alleen een hand geven,
omdat ze de adelborst die haar had uitgenodigd nog niet zo goed kenden.
Dat zou na drie dagen feest anders zijn. Ze vertrokken vanaf hetzelfde
station naar huis heel anders, met meer verwachting of teleurgesteld.
Mijn zus, jouw oudtante, was fee. Zij hoefde niet te komen met de
feeÎntrein. Toch ging ook zij naar het station om te kijken naar de
andere meisjes uit Den Haag of Arnhem of Vlissingen en om haar gast op
te halen. Ze was met een taxi vertrokken, met twee adelborsten.
Ik moest om het station heenlopen om bij de voorkant te komen.
Op het stationsplein, ÈÈn van de weinige stadse plekken van Den Helder,
met de grote bomen van het Julianapark en de muziektent, was het druk.
Rijen taxi's en andere auto's stonden klaar tot ver op de Parallelweg.
Ik kocht van mijn beetje zakgeld een perronkaartje, want ik wilde langs
de trein lopen en er zelfs instappen om zoveel mogelijk meisjes te zien.
De adelborsten op het perron stonden bijna allemaal naar het zuiden te
kijken. Ze zagen er prachtig uit met hun slank afkledende zwarte
pakken. Het rood en het goud feestelijk, hun gezichten bleek of
blozend. Ze trokken nerveus aan hun ponjaard ≠ een kleine degen ≠ en
aan de goudkleurige ketting. Ze vroegen zich waarschijnlijk af of hun
fee wel in de trein zat en hoe haar stemming was.
Er kwam beweging. Alle koppen gingen naar links en daar reed de trein
binnen. Blazend, stomend. Na een krijsend geluid stond hij eindelijk
stil en gingen de deuren sissend open. Lachende meisjes keken uit naar
hun gastheer, kennis of vriend. De zwart-rood-gouden heren verloren hun
deftige houding en dromden naar voren. Een enkeling liep snel achter de
massa langs. Er was een stroom van uniformen. Daar achter stonden de
gastgezinnen, oudere heren vooraan, hun dames ÈÈn stap terug en dan wat
ongeregeld volk.
Ik stond achter de locomotief, bij de eerste coupÈ. In de wirwar van
kleuren en geluiden ontgingen mij details, maar al gauw kwamen er gaten
in de begroetingen. De meeste meisjes zagen er heel gewoon uit. Ik liep
naar voren toen de locomotief werd losgekoppeld en kwam bedachtzamer of
verlegener koppels tegen. Er liepen nu meisjes alleen met koffers.
Dravende, onhandige adelborsten kwamen haar tegemoet.
De trein was lang. Ik dacht toen dat de trein uit Maastricht kwam en op
allerlei tussenstations feeÎn opnam. Als de feeÎn instapten, herkenden
ze elkaar dan? Reisden ze samen? Ze praatten over hun jurken
natuurlijk. Ik kende van het vorige jaar de adembenemende, wijd
uitstaande tulen jurken. Het thema was dit jaar een Turkse serail,
sprookjes van duizend en ÈÈn nacht. Het Paleis werd in een week
omgetoverd tot een onbekende doolhof.
Ik liep door de lege trein. Hier zaten zij. Allemaal grote meisjes of
jonge vrouwen, met lange jurken, hoge hakken. 'Wat is het hier kaal',
zeiden ze. 'Geen bomen. En de bomen die er zijn, hangen naar het
oosten. O, die wind, ik zou hier nooit willen wonen. Ruik je de
zeelucht?'
Hier zaten ze, draaiden, keken naar buiten, zuchtten, lachten. Hun geur
hing nog in de trein. Een geur die ik kende van de badkamer, maar
minder fris, vreemder ook. Een chaos van geuren.
Een conducteur kwam mij tegemoet.
'Ben je iets vergeten? Zoek je iets?'
Ja, ik zocht iets, maar ik wist niet wat.
'Nee', zei ik. 'Ik kijk alleen maar even.'
'Pas maar op, we rijden zo weer terug. De locomotief is aan het
draaien.'
Den Helder was een kopstation. Als er geen stootblok stond en de trein
kon niet remmen, zou hij zo de zee inrijden.
Ik stapte uit. Op het perron waren bijna geen mensen meer. Mijn zus had
ik niet gezien. De kaartjescontroleur bij het tourniquet maakte
aanstalten om naar binnen te gaan. Op het stationsplein stond nog een
enkele auto. FeeÎn stapten in, een kofferbak werd dichtgesmakt.
Ik liep langs de andere kant van het spoor naar huis. Bij de overweg
moest ik wachten. De trein reed terug, heel wat leger nu.
De volgende dag stond er een foto in de krant: 'De feeÎntrein komt
binnen'. Lachende en wuivende meisjes hingen uit de ramen. Het zag er
veel vrolijker uit dan de dag er voor.
(Uit 'De FeeÎntrein', uitg. De Kleine Uil)
De volmaakte mens
Volgens Vestdijk berust geloof op het streven, onuitgesproken
en
onbewust, naar de vereniging met het ideaal van de volmaakte mens. Hij
streeft een totaliteit na van duurzaam geluk. Het geloof verbindt het
afzonderlijke met het oneindige. Geloof eist de totale mens en de
gelovige is dan ook bereid voor zijn geloof te sterven op de
brandstapel.
øWaarom gelooft men? Omdat men er gelukkig van wordt. Dat streven naar
geluk is een instinct. We verlangen naar vrijheid, onbezorgdheid,
geborgenheid. We willen onze angst overwinnen, ons schuldgevoel, ons
lijden.
øHet jonge kind is in zekere zin nog volmaakt, maar onbewust, omdat het
samenvalt met zijn verlangen en omdat de verrukking van het leven
totaal lijkt en omdat zijn behoeften door de moeder volledig worden
bevredigd: eten, drinken, koestering. (Dat geldt helaas niet altijd
voor alle kinderen.) De kleuter kent af en toe nog de ongeremde
vrolijkheid en levensblijheid, maar hij wordt al gehinderd door
ik-bewustzijn, door zich te vergelijken met de andere kleuters en door
zijn 'bezittingen' te verdedigen. De volwassenen hebben soms nog iets
van het kind in zich bewaard, alle volwassenen wel iets, maar sommigen
kennen het in ruime mate. Leo Vroman kon zo als een kind om zich heen
kijken en genieten van het licht en de kleuren.øWe willen het geheim
van het leven kennen, ontraadselen. Iemand die het duurzame geluk heeft
bereikt, heeft geen behoefte meer aan religie: hij is een volmaakte
geworden.øIeder mens beweegt zich in de richting van universaliteit tot
hij in de dood aan het universum teruggegeven wordt en erin oplost.øDat
is het. Dat is alles. Wij zijn zelf hier de werkelijkheid en er is
niets daarbuiten, niets dan iets onbenoembaars, dat ons omringt,
waarheen wij ons 'verwijden', maar dat wij nooit zullen ervaren en dat
ons strikt genomen ook niet aangaat.
We streven naar een ideale toestand, die volgens Vestdijk
vertegenwoordigd wordt door de eeuwige mens.
Bij het metafysische type pad naar de eeuwige mens wordt die als
transcendent of metafysisch gezien. Het ideaal is dan niet door de mens
ontworpen, maar door God, ook al kun je dat een projectie noemen, wat
de gelovige uiteraard niet doet.
Bij het sociale type wordt het ideaal geprojecteerd op een toekomstige
heilstaat: het gaat om een 'hemel' op aarde.
Bij het mystiek-introspectieve type is het ideaal te vinden in de mens
zelf, waarbij de volte tegelijk de leegte is.
Rijm en metrum in Mnemosyne
De duivelskunstenaar is niet alleen een rijmkunstenaar waar
hij in de vijfde zang van 'Mnemosyne in de bergen' meer dan honderd
strofen lang het rijmschema aaabb handhaaft, maar dat ook nog doet in
een ongebruikelijk metrum: de anapest en daarbij niet in een dreun
vervalt door af en toe antimetrische verzen te schrijven. Niet alle
strofen zijn briljant; er is onvermijdelijk geknutsel:
De student, door die glorie verontrust,
In het oosten nog steeds niet uitgeblust,-
Zelf geradbraakt en slecht uitgerust
Na de tocht van de vorige dag
En na al wat in dromen hij zag
In de vierde zang was het rijmschema abba en het metrum jambisch; in de
zesde zang is het rijmschema ababba en het metrum weer anapest.
Dit metrum noemt men stijgend (onbeklemtoond-onbeklemtoond-beklemtoond)
en vergis ik mij niet, dan heeft het een jagend effect, in elk geval in
deze zang, onder het teken van Jupiter en Erato. In deze zang wordt de
student geconfronteerd met de gerechtigheid, de dondergod die hem
aanklaagt wegens de moord.
In het begin van deze zang laat Vestdijk zien wat hem in het gebergte
aantrekt: de natuur geeft rust, blaast beslommeringen weg en voert tot
de kern van het menselijk zijn: tot vergetelheid. Wonderlijk nietwaar?
Mnemosyne is van het geheugen, maar uiteindelijk, in Boeddhistische zin
en volgens Vestdijk van de vergetelheid. De Lethe komt ook voor in deze
zang.
'Niet mÈer te zijn dan een leegte die uit elkaar spat
En weer volloopt, om ijlings door leeg'ren te worden verzwolgen'
Dit heeft te maken met wat Vestdijk schrijft in 'De toekomst der
religie': hij onderscheidt het metafysische type, het sociale en het
mystiek-introspectieve type. Het laatste type heeft volgens Vestdijk de
(verre) toekomst. Hierover later meer.
 
|