Alvorens
mijn onlust de vrije loop te laten moet ik nog een
paar relativerende opmerkingen maken. Vergeleken bij
vroeger leven vrouwen tegenwoordig in een paradijs.
Een westerse vrouw die in antwoord op de bekende
vraag "In welke periode zou u het liefst geleefd
hebben?" een andere eeuw kiest dan de
twintigste, identificeert zich met de uitzonderingen;
haar vergissing is dat ze de meerderheid over het
hoofd ziet.
Pro forma vermeld ik voorts dat ik heus wel oog heb
voor hiërarchie. Er zijn belangrijker problemen in
de wereld - oorlog, honger - dan de ongemakken waar
een Nederlandse vrouw mee te kampen heeft, en men kan
een hele reeks kwesties noemen van gelijke
importantie. Iedereen heeft zijn privélijst, en als
die niet compleet is komt dat alleen doordat er
zoveel dingen buiten zijn gezichtsveld liggen. Nu
ligt deze materie binnen mijn gezichtsveld, en dat is
mijn enige rechtvaardiging voor het schrijven van dit
stuk. Hopelijk kan mijn privé-inventaris
verhelderend werken. Mijn privé-inventaris, want het
is uiteraard onmogelijk te spreken namens de helft
van de Nederlandse bevolking. Ik kan alleen maar
hopen dat sommige vrouwen mijn onbehagen delen en dat
een grotere groep het op den duur zal gaan delen.
Afgezien
van het formele - kiesrecht - wilden de feministen
drie dingen: dat de vrouw een vrij mens zou worden,
dat ze haar potenties zoveel mogelijk zou
verwerkelijken en dat ze een volwaardig lid zou
worden van de maatschappij. Op geen van deze drie
gebieden is het ideaal van de feministen bereikt, op
geen van deze drie gebieden ook zijn vrouwen zover
gekomen als theoretisch mogelijk was geweest. Ik
spreek nu over vrouwen als groep. Er bestaan
natuurlijk uitzonderingen, maar die zijn er altijd
geweest: een mooi voorbeeld van zelfstandige vrouwen
vormen de courtisanes van Colette.
Wat
de meerderheid van de vrouwen betreft zou men kunnen
zeggen dat de emancipatie in het passieve stadium is
blijven steken: de mogelijkheden zijn binnen de
horizon gekomen, maar daar is het dan ook bij
gebleven: zij zijn net als vijftig jaar geleden
huisvrouw en hebben geen verdere aspiraties. Als ik
nu verderop de nadruk leg op de vrouw in de
maatschappij dan is dat omdat daar, geloof ik, de
duidelijkste aanknopingspunten liggen. De beide
andere aspecten - zelfontplooiing, vrijheid - komen
slechts zijdelings aan de orde.
Als
maatschappelijk wezen heeft de vrouw te maken met
twee problemen, een probleem op de korte, en een
probleem op de lange baan.
Het
korte-baan-probleem is dat van de gelijke betaling en
van de minimumhonorering. Ondanks vijftig jaar
emancipatie, ondanks tien jaar Verdrag van Rome *** zijn er nog
altijd bedrijfstakken waar vrouwen met gelijk of
gelijkwaardig werk minder verdienen dan mannen en
waar instelling van een minimumloon niet automatisch
inhoudt dat dit ook voor vrouwen geldt. Maar ondanks
gezucht en schijnargumenten van werkgevers en dank
zij de welvaart en de hardnekkigheid van - veelal
mannelijke - vakbondsonderhandelaars is dat een
achterstelling die in Nederland binnen afzienbare
tijd wel zal verdwijnen: het equal pay-principe
is aanvaard en niemand kan het zich tegenwoordig
permitteren voor reactionair te worden versleten.
Veel
moelijker liggen de zaken op een ander terrein.
Vrouwen
hebben toegang gekregen tot de maatschappij, maar op
een enkele uitzondering na zijn ze geconcentreerd in
de lagere regionen daarvan. Nu kan ik op deze kwestie
maar heel summier ingaan - evenals op vele andere -,
maar men mag, geloof ik, wel stellen dat mannelijke
achterdocht en vrouwelijke lusteloosheid elkaar op
dit punt de hand reiken.
De
werkgever beschikt over een solide argument om
vrouwen uit hogere functies te weren. Hij heeft
tegenover zich een werkneemster die getrouwd is of
zou kunnen trouwen, en in onze maatschappij betekent
dat: iemand die vandaag of morgen kan verdwijnen.
Maar dat hiermee niet alles verklaard is, blijkt wel
uit het feit dat ook oudere vrouwen vaak
maatschappelijk in ondergeschikte posities blijven
steken. Er moet zo iets zijn als een weerstand tegen
vrouwen, die volgens een artikel in het Engelse
weekblad The Economist in
hetzelfde vlak ligt als de weerstand tegen negers.
"Equally
hard to influence, except by long time pressure and
public example, is the all important promotional
ladder. (
) At present coloured men are in a
situation curiously like that of white women: People
are willing to let them use certain specialised
backroom skills, but most unwilling to give them open
authority over white men". [1]
Vrouwen geven trouwens voedsel aan deze weerstand: ze
lijken ongeïnteresseerd. Daarvan zijn vele
voorbeelden te geven. Ik beperk mij tot de uitspraak
van een charmant kantoormeisje. "Ik verdien
goed," zei ze, "de mensen zijn aardig, wat
wil je als vrouw nog meer?". Het frappante in
deze uitspraak is dat ze haar werk buiten beschouwing
laat. Datgene waar zij haar dagen mee vult laat haar
kennelijk koud.
Als
dan ook één categorie teleurgesteld is in vrouwen
als groep dan zijn het de personeelsfunctionarissen.
Zij hebben het vele malen geconstateerd: meisjes
willen niets extra's leren, ze hebben geen
belangstelling voor wat ze doen, elke inspanning om
achterop te komen is hun teveel.
Het
is belangrijk dat juist personeelsfunctionarissen zo
negatief denken over vrouwen als maatschappelijke
wezens. Niet alleen vanwege de concrete gevolgen,
maar ook omdat zij spreken met het gezag van de
ervaring. Als zij stellen dat met vrouwen nu eenmaal
niets te beginnen valt, geeft de maatschappij hun
hoofdschuddend gelijk: vrouwen hebben blijkbaar geen
ambitie, waarmee de zaak gereduceerd is tot een
gegeven van de vrouwelijke natuur.
Terecht
? Ik weet het niet. Misschien zijn er inderdaad
psychische of zelfs fysieke redenen die vrouwen
beletten in de maatschappij vooruit te komen en het
zou mooi zijn als iemand eens een correlatie kon
opsporen tussen bij voorbeeld de anatomie van een
vrouw en haar in de praktijk geregistreerde gebrek
aan ambitie. Maar voorlopig hebben we in de
controverse natuur versus cultuur - is ambitie
aangeboren of aangeleerd - al een aardig kluifje aan
de cultuur. De cultuur, dat wil zeggen het realisme
van het verleden en het heden, heeft voor de man heel
andere lessen in petto dan voor de vrouw.
Mannen
hebben een duidelijke relatie tot de maatschappij,
vrouwen een onduidelijke. De sleutel tot dit
verschijnsel ligt in de huidige vorm van het
huwelijk. Voor de man zijn huwelijk en vaderschap
maatschappelijk gezien incidenten, voor de vrouw
niet. Als een man trouwt kiest hij een levenspartner,
een vrouw kiest in de meeste gevallen bovendien een
levenswijze, het huisvrouwschap. Anders gezegd: een
man die zijn brood gaat verdienen weet waar hij aan
toe is. Normaliter zal hij minstens veertig jaar in
de maatschappij doorbrengen, het heeft voor hem dus
zin zijn toekomst te plannen en toe te werken naar
een bepaald doel.
Voor
een vrouw liggen de zaken anders. Zij weet dat haar
beroepsbezigheden morgen of overmogen een eind kunnen
nemen, het ligt dus voor de hand dat zij denkt
"ik zie wel" in plaats van "daar wil
ik naar toe". De duidelijkste slachtoffers van
deze afwachtende houding zijn de vrouwen die
ongetrouwd blijven; als zij tot de conclusie komen
dat zij van hun werk iets dienen te maken, is het
vaak al te laat.
Maar
daar komt nog iets bij. Voor mannen bestaat er een
enkelvoudige sociale hiërachie. Hoeveel prestige zij
genieten hangt hoofdzakelijk af van het werk dat zij
verrichten.
Voor
vrouwen is er een dubbele hiërarchie. De eerste
reeks wordt gevormd door de trits: ongehuwde staat -
gehuwde staat - moederschap. Voor een man is het
maatschappelijk irrelevant of hij getrouwd is, een
oudere vrijgezel heeft zelfs iets voor: van hem wordt
ongezien aangenomen dat hij een opwindend leven
heeft. Van een vrouw in dezelfde positie wordt
ongezien aangenomen dat ze haar bestemming heeft
gemist. Het huwelijk geeft de vrouw dus extra status,
hoewel ze in Nederland - derde stadium - pas helemaal
gearriveerd is als ze achter de kinderwagen loopt.
Het
significante is nu dat een vrouw om deze gezegende
staat te bereiken maatschappelijk niets hoeft te
presteren. Of je het werk van je leven zult doen,
hangt goeddeels af van je eigen inspanningen; of je
de man van je leven tegen zult komen, hangt goeddeels
af van de omstandigheden. Daarmee is het toeval in
het leven van de vrouw geïntroduceerd. Maar dat
werkt nog verder door en daarbij stuiten we op de
tweede vorm van hiërarchie: behalve een levenswijze
en een levenspartner kiest de vrouw ten stadhuize in
de meeste gevallen ook een maatschappelijk niveau.
Wat voor soort leven ze zal leiden, waar ze zal
wonen, over hoeveel geld ze zal kunnen beschikken, in
welke kringen ze zal verkeren, voor de meeste vrouwen
hangt dat af van de man met wie ze toevallig getrouwd
zijn. De sociale positie van vrouwen wordt dus dubbel
door mannen geconditioneerd: in de eerste plaats
doordat zij er een hebben, - of niet; in de tweede
plaats doordat hun status rechtstreeks afhankelijk is
van de positie van hun man.
Als
men deze elementaire gegevens bekijkt, is het niet
verbazingwekkend dat vrouwen in ons huidige
cultuurpatroon weinig ambitie tonen. Het
verbazingwekkende is eerder dat men zich daarover
verbaast.
Alles
is erop gericht bij vrouwen de indruk te doen
postvatten dat niet hun eigen initiatief bepalend is
voor hun leven. Hun eerste collectieve kennismaking
met het toeval was het huwelijk, de tweede komt als
zij moeder worden. Tot voor kort was een vrouw zelfs
niet in staat haar kindertal te bepalen, - en dat het
nu wel mogelijk is dringt nog maar moeizaam tot de
betrokkenen door, een aardig voorbeeld van de
achterstand van de mens op de technologie. In de
maatschappij kan iemand zelf uitmaken hoe moeilijk
het werk zal zijn dat hij wil verrichten, maar hoe
haar kinderen zullen zijn, of ze een gemakkelijk of
een moeilijk karakter hebben, een goede of een
slechte gezondheid, of hun schoolloopbaan veel
moederlijke inspanning zal vragen, daarover hebben
vrouwen geen enkele zeggenschap.
Daardoor wordt de vrouw gemakkelijk een fatalist,
iemand die niet van tevoren uitmaakt hoe hij het
leven te lijf zal gaan, maar iemand die afwacht wat
er gaat gebeuren en dan zijn houding bepaalt.
Daardoor is de vrouw ook niet in het reine met de
maatschappij en het daar gangbare carrièrepatroon.
Haar levenservaring maakt dat zij niet gelooft in het
"regeren is vooruitzien". (Dit zijn
natuurlijk geen onveranderlijke gegevens. Als de
vrouw in het gezin de uitzonderingssituatie is en de
vrouw in de maatschappij de normale, beleeft zij
andere dingen en geeft de ervaring haar dus andere
signalen.)
Maar op het ogenblik staat de vrouw onwennig
tegenover de maatschappij. En er is een periode in
haar leven waarin ze daarvan nog verder vervreemdt,
namelijk als ze kleine kinderen krijgt. Ten eerste
materieel: een omgeving waarin men niet langer
vertoeft verliest op den duur zijn realiteit. Ten
tweede mentaal: aangezien al haar energie wordt
opgezogen door wat zich afspeelt binnen de muren van
haar huis, vernauwt haar gezichtskring zich;
aangezien zij voortdurend vijf dingen met een half
oog in de gaten moet houden, verliest zij de gewoonte
zich te concentreren (ik ken eigenlijk maar één
bezigheid waar een huismoeder al haar aandacht bij
gebruikt: het baren van een kind); aangezien zelfs
haar kleine plannetjes voortdurend worden doorkruist,
leeft zij van het ene uur op het andere. En tenslotte
psychisch: zij krijgt een taak te vervullen die botst
met al haar aangeleerde reflexen.
Ik geloof dat het zin heeft hier even bij stil te
staan, omdat dit aspect van de kwestie onder de tafel
pleegt te vallen, hetzij omdat degenen die erover
schrijven de praktijk niet kennen, hetzij omdat hun
herinneringen verbleekt zijn: de mens heeft een
opvallend vermogen te vergeten.
Als haar baby de box ontgroeid is, merkt een vrouw
dat zij terechtgekomen is in een natuurramp die -
maar dat weet zij nog niet - vier jaar zal duren. Het
haar vertrouwde patroon van rechten en plichten
verandert plotseling. Haar opvoeding heeft haar
geleerd een scheiding te maken tussen werk en
ontspanning; nu komt ze in een situatie waarin werk
niet langer werk is en rust niet langer rust.
"Na gedane arbeid is het zoet rusten", voor
haar verliest dit spreekwoord zijn geldigheid. Dingen
die zij als normaal beschouwde: een kopje koffie
drinken zonder tienmaal op te staan, een gesprek
voeren met iemand anders, een kranteartikel lezen,
blijken ineens een onvoorspelbare luxe te zijn.
En ook haar werkreflexen worden verstoord: ze moet al
haar bezigheden in mootjes hakken, zij verliest dus
de voldoening van het efficiënt zijn. Het resultaat
van haar werk wordt onder haar handen afgebroken; zij
krijgt dus het gevoel dat haar inspanning vergeefs
is. (Als één categorie het "vanitas
vanitatum" aan den lijve ervaart, dan zijn het
de moeders van kleine kinderen.) In haar jeugd heeft
zij geleerd een bepaalde hoeveelheid werk in een
bepaalde tijd te verrichten, nu merkt zij dat haar
taak zich beperkt tot alert aanwezig zijn en tijdig
ingrijpen. Kortom, ze is 's avonds doodmoe zonder dat
ze iets concreets gedaan heeft.
Nu is het natuurlijk fascinerend kinderen te zien en
te helpen opgroeien; het probleem is alleen dat deze
bezigheid twaalf uur per dag en zeven dagen per week
in beslag neemt. (Daarom geloof ik - in tegenstelling
tot de meesten - dat het onderwijs in principe niet
zo'n ideaal beroep is voor moeders: de werksituatie
en de huiselijke situatie lijken teveel op elkaar.
Ook wie voor de klas staat moet psychisch het
uiterste geven, maar werkt mentaal onder zijn
niveau.)
Het merkwaardige is nu dat men
schijnt te menen dat een vrouw op deze dingen
essentieel anders reageert dan een man. Van vaders
accepteert men glimlachend dat ze na het weekend
opgelucht weer naar hun werk vertrekken, wat moeders
betreft luidt de communis opinio dat ze in elk geval
thuis dienen te blijven zolang hun kinderen klein
zijn. Vanuit de vrouw gezien is dat onlogisch, want
nooit zijn de frustraties zo groot als wanneer de
kinderen nog de hele dag thuis zijn. De externe
omstandigheden hebben dit probleem trouwens
verergerd. Toen Nederland nog weinig verkeer had en
overdekt was met eensgezinswoningen, was het tot op
zekere hoogte mogelijk kinderen vrij rond te laten
rondscharrelen; in ons flat- en autotijdperk kan dat
niet meer. Met andere woorden: de schildwachtfunctie
van moeders is verzwaard.
Conclusie: een moeder van kleine kinderen krijgt op
het ogenblik praktisch geen kens zich een normaal
mens te voelen, een volwassene te midden van
volwassenen. Dit heeft gevolgen. Voor het heden: wie
zelden of nooit gelegenheid krijgt zijn sereniteit te
hervinden gaat zich ellendig voelen, - en voor de
toekomst. Mijn indruk is tenminste dat deze periode
diepe sporen nalaat in het latere gedrag van vele
vrouwen. In een recente publikatie [2] constateert
dr. Trimbos met afgrijzen dat de Nederlandse
huisvrouwen het heerlijk vinden huisvrouw te zijn.
Uit de enquête onder auspiciën van Philips gehouden
onder de Nederlandse huisvrouw valt dat inderdaad op
te maken. Uitspraken als "houd van orde in
huis", "huis netjes en schoon houden"
schijnen er niet om te liegen. "Kudde
stofzuigervee" is dan ook de - impliciete -
diagnose die dr. Trimbos stelt.
Mijn reactie was in eerste instantie identiek aan de
zijne, maar behalve een intellectueel persoon ben ik
ook een lotgenoot van de betrokkenen. En bij nader
inzien kon ik hun antwoord zo goed begrijpen: wat een
huisvrouw doet is noodzakelijk voor de gemoedsrust
niet alleen van haar omgeving, maar ook van haarzelf.
Alles heel, schoon, opgeruimd en smakelijk, zonder
dit bestaansminimum is het moeilijk leven. Het
verschil tussen de huismoeder en de anderen is nu dat
wat voor hen een vanzelfsprekend uitgangspunt vormt,
voor haar een mistig einddoel is, het resultaat van
een met listen en moeizaam overleg gevoerde campagne.
Daarom is het niet zo verwonderlijk dat werkloosheid
van de man bij zijn vrouw extra spanningen oproept:
"De hele dag die vent over de vloer". Het
is een reactie die kenners onmiddellijk tot de
conclusie "frigiditeit" voert, maar zo
simpel liggen de dingen niet. "Vent" is
hier synoniem voor rommelmaker. Nu is een huisvrouw
aan rommel gewend, maar een werkloze is iemand die
rommel komt maken buiten de daarvoor vastgestelde
tijden, hij vormt een bedreiging, hij is iemand die
de dagelijkse veldslag nog moeilijker te winnen
maakt.
Het droeve is dat dit probleem met verdere
uitbreiding van het machinepark in de keuken niet
wordt opgelost. Daarom verbaast het mij steeds weer
dat er met zoveel enthousiasme bericht wordt over
futuristische huishoudapparatuur. Wat is de pret van
elektronisch koken of boodschappen doen via de
computer? Ze verleggen een taak in plaats van die te
verlichten, dat is alles. Huisvrouwen zullen pas
bevrijd zijn als er een antirotzooi-robot op de markt
komt.
Wat
ik met het voorgaande wil betogen is dat een
huisvrouw die haar leven gekoppeld ziet aan kleine
kinderen, uit zelfbehoud wel genoegen moet nemen met
nederige resultaten. Zij beleeft een periode van
regressie, haar aspiratieniveau is
noodzakelijkerwijze laag.
Het merkwaardige is nu dat zo weinig
vrouwen deze regressieperiode te boven komen. Omdat
zij indertijd volkomen door hun gezin geabsorbeerd
werden, is de buitenwereld hit hun gezichtsveld
verdwenen; omdat zij vroeger geen seconde vrij waren,
menen zij dat een huisvrouw nooit tijd heeft voor
iets anders. En dit veronderstelde tijdgebrek berust
op een der gegevens uit de voorgaande periode: omdat
efficiency onmogelijk is met kleuters in de buurt,
komen zij later niet op het idee hun werk met overleg
te verrichten en blijven zij welgemoed de zestig uur
per week volmaken. Daarbij worden zij trouwens
gesteund door de traditie van het Nederlandse
huishoudonderwijs dat meer let op perfecte uitvoering
dan op rationeel indelen.
Kortom, zodra er kleine kinderen zijn valt achter de
meeste huisvrouwen de huisdeur in het slot. Zolang
dat zo blijft zal er sprake zijn van verspilling van
menselijk potentieel en zal mijn privé-onlust niet
verdwijnen. Want dat een zo grote verscheidenheid aan
individuen zijn leven bevredigend vult met een zo
uniforme taak, wil er bij mij niet in.
Wie
over het onbehagen bij de vrouw schrijft, kan het
chapiter "huwelijk" niet ter zijde laten.
Het huwelijk is een van die instituten die blijkbaar
niet door een beter functionerend equivalent te
vervangen zijn. We kunnen er niet mee leven, we
kunnen er ook niet buiten.
Nu heeft dit probleem natuurlijk altijd bestaan, maar
er zijn, geloof ik, twee redenen waarom het huwelijk
meer onder spanning staat dan vroeger. De eerste is
de erotische bewustwording, de tweede hangt samen met
de woningnood.
Er wordt wel eens geklaagd dat in de literatuur van
tegenwoordig sex zo'n centrale plaats inneemt. De
taboes zijn geslecht, zegt men dan, kunnen we nu
eindelijk niet eens ergens anders over praten? Dat
lijkt een al te simpele voorstelling van zaken.
Volgens de recente Libelle-enquête over het
Nederlandse huwelijk [3] wensen in
vierenzeventig procent van de Nederlandse huwelijken
beide partners of één van hen meer voorlichting op
dit gebied - en literatuur is een vorm van
voorlichting.
Met andere woorden: het erotische is misschien niet
langer taboe, het is in elk geval wel problematisch.
En het probleem kan men misschien als volgt
omschrijven. Het is a. de angst
op dit gebied niet de angst op dit gebied niet te
beantwoorden aan de - veronderstelde - normen van
zijn vriendenkring; b. de angst
niet toe te komen aan iets waarvan iedereen verklaart
dat het essentieel is.
In een interessante studie over "ordinary
families" [4] schrijft
Elizabeth Bott dat de door haar geïnterviewde
echtparen het als een soort morele plicht zagen samen
een gelukkig sexleven te hebben. Nu stelt zij
uitdrukkelijk dat de resultaten van haar onderzoek
alleen gelden voor de Londense gezinnen die daarbij
betrokken waren, maar bij het doornemen van het door
haar verzamelde materiaal kreeg ik de indruk dat
Londen en Nederland dicht bij elkaar liggen, zowel op
dit gebied als op andere. En als dat zo is, maakt men
het zichzelf wel erg moeilijk. Men beschouwt een
langdurige harmonie op dit gebied niet als een
godsgeschenk - voorzichtig, breekbaar - maar als een
criterium waaraan men zijn eigen geslaagdheid afmeet.
Men stelt zich een ideaal dat even moeilijk te
bereiken is als de all-round deugdzaamheid van
vroeger.
Het andere punt betreft - indirect - de woningnood.
Indirect omdat de rechtstreekse slachtoffers buiten
beschouwing blijven. Het woonpatroon heeft zich sinds
1940 gewijzigd, in die zin dat bijna niemand meer
zelf zijn domicilie kan bepalen. De meeste mensen
krijgen op den duur een huis, maar zij hebben daarbij
praktisch geen keuze: het is vrijwel onmogelijk zich
te nestelen in de naaste omgeving van familie en
vrienden. Dat maakt de privacy groter, maar het maakt
ook dat wederzijdse hulpverlening en zo iets simpels
als een geregeld praatje met een verwante ziel veel
moeilijker bereikbaar zijn geworden. Gezinnen zijn
dus meer op zichzelf aangewezen, en bijgevolg worden
aan het contact tussen echtgenoten en aan hun
onderlinge samenwerking hogere eisen gesteld dan
vroeger.
Nu kan men natuurlijk zeggen dat mannen evenzeer met
deze problemen te kampen hebben als vrouwen. Toch
zijn er verschillen: de man trekt 's morgens de
huisdeur achter zich dicht en bepaalt zijn aandacht
bij andere zaken. Een vrouw heeft door de aard van
haar werkzaamheden de ganse dag tijd erover te
piekeren. Voor haar is het verdwijnen van de
uitlaatklep van vroeger - een gewillig oor in de
buurt - dus erger dan voor een man. Daarbij komt nog
dat de meeste vrouwen als zij hun huwelijk niet
geslaagd vinden geen alternatief hebben: als zij gaan
scheiden stort hun materiële bestaan in elkaar en
moeten zij al of niet gaan werken onder
omstandigheden die veel ongunstiger zijn dan bij een
gehuwde of ongehuwde vrouw. Zij zitten in de val: als
het niet psychisch is dan toch financieel en sociaal.
(In hoeveel gezinnen bestaat een evenwicht tussen man
en vrouw wat betreft de inbreng van vrienden,
kennissen en relaties?)
Dit is een extreme situatie, zal men zeggen. Niet zo
extreem als men de eerder geciteerde enquête over
het huwelijk mag geloven. Want daaruit valt op te
maken dat tien procent van de Nederlandse huwelijken
in acuut gevaar verkeert, en dat in vele andere de
gevarengrens elk ogenblik bereikt kan worden. Maar er
is nog een andere factor in het spel. De huidige
positie van de echtgenote legt een zware druk op het
huwelijk. Zij heeft afstand gedaan niet alleen van
haar vrijheid, maar ook van haar levenswijze om het
toverland van de gehuwde staat, eindstation van ieder
meisjesboek, te betreden. Haar arme echtgenoot
verkeert nu in de situatie dat hij voor alles wat
zijn vrouw heeft opgegeven compensatie moet bieden.
Hij is haar leven, zij heeft dus recht op aandacht,
liefde en attenties. Als hij na een dag onder de
mensen alleen wil zijn, is ze beledigd: zij heeft de
ganse dag geen volwassen mens gesproken. Als hij in
het weekend rust wenst, is ze teleurgesteld: ze heeft
de hele week uitgezien naar het moment waarop ze
samen iets konden ondernemen.
Samenvattend: een flink stuk huwelijksproblematiek
berust op het feit dat man en vrouw op het ogenblik
een zo verschillend leven leiden. En als men dit uit
de wereld wil hebben, moet men zorgen dat hun levens
op elkaar lijken. De materiële organisatie van het
bestaan wordt dan ingewikkelder, en beide partijen
moeten bereid zijn tot fair play,
maar de psychische voordelen zijn evident.
Een vrouw die iets in een baan investeert krijgt geen
kans de hele dag over gezinsproblemen te tobben. Ze
hoeft minder van haar man te verwachten omdat ze een
eigen leven heeft. Zij kan zijn behoefte aan rust en
eenzaamheid niet alleen billijken, maar ook begrijpen
en zelfs delen. Zij ziet zijn werk niet langer als
een bedreiging van de haar toegemeten aandacht; zij
kan zich voorstellen dat sommige dingen hem ook thuis
niet loslaten. Zij kan zich, kortom, in zijn
omstandigheden verplaatsen; haar belangen zijn niet
meer tegengesteld aan de zijne.
Daarmee is natuurlijk slechts een deel van de
problematiek opgelost, maar de rest drukt minder
zwaar en kan in principe benaderd worden zonder het
fundamentele onbegrip dat nu zo vaak kernmerkend is
voor huwelijksconflicten.
Maar
getrouwde vrouwen in Nederland wensen helemaal niet
te werken. Er zijn er weinigen die het doen, en tot
voor kort werd bij enquêtes op suggesties in die
richting vrijwel unaniem negatief gereageerd. Waarom
eigenlijk?
Natuurlijk, er zijn mannen die hun potentie koppelen
aan het niet-verdienen van hun vrouwen. Als
laatstgenoemden dat opwindend vinden, wel, masochisme
is een gangbaar menselijk vermaak.
Maar er zijn meer solide redenen. Een heleboel
vrouwen hebben niets geleerd. Weliswaar zijn meisjes
bezig hun achterstand in te halen, maar in de hogere
regionen van het onderwijs zijn ze nog altijd
dungezaaid. Niet alleen als men hun aantal met dat
van mannelijke studenten vergelijkt, maar ook als men
de percentages naast de buitenlandse legt blijkt de
Nederlandse vrouw een achterstand te hebben.
In elk geval: voor oudere vrouwen die rond hun
huwelijk de maatschappij verlaten hebben, ligt het
zo: òf ze hebben weinig geleerd en zijn dan soms nog
vergeten wat ze geleerd hebben, òf ze zijn zo oud
dat ze nergens meer fatsoenlijk terecht kunnen. Hun
enige mogelijkheid is dan dat ze aan de lopende band
gaan staan of andermans huis schoonmaken, en dat is
geen aantrekkelijk perspectief.
De tweede reden is het menselijk gebrek aan fantasie.
Als mensen behoudzuchtig zijn dan komt dat doordat
zij zich niet kunnen voorstellen dat het anders kan:
in plaats van een aardig opgevulde maquette zien zij
een grauwe woestenij. De meeste huisvrouwen kennen
geen lotgenoten die werken. Dus denken ze dat het
onmogelijk is, - ze zijn toch al zestig uur per week
in touw?
Vernieuwers moeten er dan ook op bedacht zijn dat ze
hun plannen een concreet gezicht geven, en dat ze
laten zien dat de huidige situatie geen onwrikbaar
gegeven is. In dit geval zou men vrouwen aan de hand
van voorbeelden uit de praktijk kunnnen stimuleren de
organisatie van hun huishouden opnieuw te doordenken.
In Engeland verscheen een jaar geleden een boekje met
tips voor werkende vrouwen, maar wat Nederland
betreft ligt hier nog een onontgonnen gebied voor dat
gedeelte van de pers dat zich met vrouwen bezighoudt.
Er
bestaat een soort communis opinio die zegt dat de
kwestie - werken of niet? - alleen actueel is voor
vrouwen met een intellectuele inslag. De meeste
studies over deze kwesties mikken op deze groep en
ontlenen er hun voorbeelden aan. Nu zijn de houdingen
van deze categorie het meest uitgekristalliseerd: zij
weten dat ze meer en andere dingen kunnen dan ze op
het ogenblik doen; zij vormen een soort voorhoede van
het onbehagen.
Maar dat de zaken in beweging zijn mag men opmaken
uit de cijfers van de al eerder ter sprake gekomen
Libelle-enquête. Daarin verklaart vierendertig
procent van de gehuwde vrouwen dat ze graag willen
werken, en dat is tienmaal zoveel als het
aantal vrouwen met een middelbare of hogere
opleiding.
Dat bewijst voor mij dat een derde van de
Nederlandse huismoeders oog begint te krijgen voor de
realiteit. En die realiteit is dat door de langere
levensduur van de vrouw en het beperkte kindertal
praktisch niemand meer zijn leven kan vullen met het
moederschap alleen.
Maar die vierendertig procent hebben het moeilijk;
zij worden geflankeerd door tweeëntachtig procent
mannen die verklaren dat getrouwde vrouwen niet horen
te werken. Dit impliceert het een en ander: bij
voorbeeld dat de weerstanden tegen het werken van de
gehuwde vrouw nog niet horen tot het soort
vooroordelen die men wel koestert, maar waar men niet
voor uit durft te komen; een reactionair standpunt op
dit punt is blijkbaar nog bon ton.
Bij voorbeeld ook dat mannen een werkwaardig talent
hebben alleen intellectueel van hun vorming te
profiteren. Sommige studenten hebben ideeëen over
maagdelijkheid die in wezen niet zoveel verschillen
van de op Sicilië gangbare opvattingen. Zij zijn
blijkbaar psychisch niet opgewassen tegen het begrip
gelijkheid. Dit blijkt ook uit het prestige dat
sommige mannenbladen genieten: op sociaal, cultureel
en wetenschappelijk gebied zijn ze volwaardig, maar
wat de verhouding der seksen betreft beperken ze zich
tot al of niet verbloemd sadisme.
Gelukkig zijn er nog verlichte mannen in Nederland,
om precies te zijn vijftien procent. Het lijkt mij
dat vrouwen bij het ombuigen van de publieke opinie
hun hulp niet kunnen missen. Zij zouden een even
positieve rol kunnen spelen als hun voorvaders in de
begintijd van het feminisme.
Maar
een vrouw die in de maatschappij wil blijven of
daarin op den duur wenst terug te keren, moet de
fatalistische lijn doorbreken en aan het plannen
slaan. Want al voelt ze zichzelf nog zo fit, de
maatschappij heeft weinig op met mensen die na hun
veertigste helemaal opnieuw moeten beginnen. Dus is
het nodig dat ze een gezinsplan maakt: zoveel
kinderen en niet meer, ongeveer op die tijden
geboren.
Nu heeft zij sinds kort een machtige bondgenoot: de
pil. Als iemand er aanspraak op mag maken in het
feministische pantheon te worden bijgezet dan is het
professor Pinkus. Nu is de pil voorlopig helaas nog
maar de helft van het liedje. Hij werd eind 1966 door
driehonderdduizend vrouwen in Nederland gebruikt en
op een totaal van achttienhonderdduizend
gehuwdenvrouwen in de vruchtbare leeftijd betekent
dat niet zoveel. Nu zijn er natuurlijk vrouwen voor
wie de pil niet relevant is, maar behalve uit deze
cijfers blijkt ook uit de praktijk dat de dingen op
dit gebied nog lang niet rond zijn.
Sterker: als wij ergens een ongenuanceerd feminisme
nodig hebben dan is het hier. Want als er ergens
sprake is van klassejustitie op grote schaal, van
systematische discriminatie jegens een bepaalde
bevolkingsgroep, als ergens de vrouw als een onmondig
wezen wordt beschouwd, dan is het op het gebied van
de abortuswetgeving. [5]
Vroeger werd de vrouw fysiek het slachtoffer van haar
biologische doem: op negenenveertigjarige leeftijd
was de kinderzegen voor een heleboel vrouwen fataal
geweest. Tegenwoordig springt men voorzichtig om met
de gezondheid van de moeder, althans in het fysieke
vlak. Maar psychisch en sociaal heeft zij nauwelijks
waarborgen; zelfs in zeer tragische gevallen komt
geen abortus tot stand, tenzij door het toeval van
relaties. Natuurlijk, er zijn landen met een meer
liberale wetgeving op dit gebied, met name sommige
volksdemocratieën (een overzicht van aldaar geldige
regelingen vindt men in een artikel van M. Rácz in De
Nieuwe Stem van juli 1967). Maar ook daar
worden principes gemakkelijk ondergeschikt gemaakt
aan eisen van bevolkingspolitiek. Met opzet gebruik
ik het woord principe, want er ligt voor mij iets
paradoxaals in de westerse ideeën over menselijke
waardigheid. Men proclameert - met mijn volle
instemming - dat een individu consequent het recht
moet hebben zijn mening te uiten zolang hij daarmee
andermans vrijheid niet schaadt. Men belet hem
evenwel in volle vrijheid zijn kindertal en het
tijdstip van hun geboorte te bepalen. Hiermee wil ik
uiteraard niet zeggen dat naar mijn mening iedere
vrouw abortus moet plegen, integendeel: deze ingreep
dient een uitstervende uitwijkmogelijkheid te zijn en
het aanleren van een doeltreffende
anticonceptiementaliteit moet even vanzelfsprekend
worden als het inpompen van de tafels van
vermenigvuldiging; - ik vind wel dat een vrouw de
enige hoort te zijn die het recht heeft te beslissen
of zij een zwangerschap wenst te onderbreken of niet.
Zolang de vrouw degene is die kinderen draagt, baart
en zoogt, verzorgt en grotendeels opvoedt, kortom
degene die een flink stuk van haar leven in deze
bezigheden investeert, hebben anderen niet het recht
haar te maken tot de gevangene van hun moraal,
levensbeschouwing en vooroordelen.
Daarom vind ik het droef te constateren dat wat de
normale situatie hoorde te zijn een hoge uitzondering
is. Blijkens een steekproef [6] verricht in
opdracht van de VARA is slechts twee procent van de
Nederlandse artsen bereid ja te zeggen tegen een
vrouw die vraagt: "Dokter, wilt u mij van mijn
zwangerschap afhelpen" zonder daarbij nadere
toelichting te verlangen. En volgens dezelfde
steekproef vindt eenenzeventig procent
maatschappelijke noodsituaties onvoldoende reden om
tot onderbreking van de zwangerschap te besluiten. Nu
zijn artsen, getuige hun houding in het verleden
tegenover anticonceptiva, niet noodzakelijkerwijze
progressief - en onder progressief versta ik iemand
die opinies aanhangt die later gemeengoed en al of
niet onvermijdelijk zullen worden. En verder is er
natuurlijk de wet. Die is voor verandering vatbaar,
zegt u misschien. Natuurlijk. Maar ik vind niet dat
uitbreiding van het aantal gronden waarop abortus kan
worden toegestaan een oplossing betekent, al is dat
natuurlijk een stap in de goede richting: de
menselijke ellende kan erdoor worden ingeperkt.
Dr. Frans J.H. Wong Lu Hing [7] heeft laten
zien hoe revolutionair de pil eigenlijk is: eindelijk
is de erotiek weer losgekoppeld van de procreatie.
Men zou eraan kunnen toevoegen dat pil plus
abortus-garantie een nog radicaler omwenteling
betekenen: eindelijk wordt de vrouw losgekoppeld van
de konijnen.
Als het recht van de vrouw over haar eigen lichaam te
beschikken wettelijk is vastgelegd in een handvest
door alle volken ondertekend, dan zal een stuk
vrijheid dat al veroverd werd op de natuur - medisch
is abortus immers mogelijk - ook veroverd zijn op de
cultuur. Dan zal de vrouw tegelijkertijd een stuk van
haar achterstand op de andere vertegenwoordigers van
het menselijk geslacht hebben ingelopen. Dan zal het
zwaard van Damocles opgeborgen kunnen worden waar het
hoort: in het rijk der legenden.
Ter wille van degenen die vinden dat hier wel hard
geschreeuwd wordt, moet ik zeggen dat het mij nodig
lijkt. Want het valt mij steeds weer op dat zelfs
verlichte mannen wanneer ze discussiëren over dingen
die vrouwen raken, het bestaan van die vrouwen in
concreto niet eens schijnen te vermoeden. Ik vrees
dat het dossier dat ik hierover aanleg even
uitgebreid zal worden als dat van de fouten tegen het
Frans die in de Nederlandse pers worden gemaakt.
Er
is een andere factor die op het ogenblik negatief
inwerkt op de positie van de vrouw en met name op
haar vrijheid, en die factor is het misbruik dat naar
mijn mening gemaakt wordt van de dieptepsychologie.
Nu heeft de in Amerika een tijdlang en misschien nog
wel heersende opinie dat seksueel geluk slechts was
weggelegd voor passieve kindvrouwtjes, hier bij mijn
weten weinig weerklank gevonden. Maar met twee andere
aan Freud ontleende zaken is dat wel het geval. En
dan dient in de eerste plaats opnieuw het onderwerp
abortus ter tafel te komen. Vroeger hadden de
bezwaren tegen abortus onder meer een punitieve
achtergrond: op lust volgt last, waarbij de last
bleef voorbehouden aan de ene helft en haar aandaal
in de lust nog dubieus was. Tegenwoordig is er een
neiging een ongewenste zwangerschap te beschouwen als
een Fehlleistung, die maar op
een manier te duiden valt: de vrouw in kwestie wil
eigenlijk een kind, en onderbreking van de
zwangerschap betekent dat ze uit de koers raakt. En
natuurlijk gebeurt het dat een vrouw na een
dergelijke ingreep een depressie krijgt, met name
wanneer het de bedoeling was een man het
huwelijksbootje in te werken. Sterker: het lijkt mij
in onze maatschappij bijna uitgesloten dat een
ongewenste zwangerschap, al of niet onderbroken,
geruisloos verloopt, door alle ellende eromheen:
eenzaamheid, inadequate reacties van de partner, het
stuklopen van een verhouding, de vernederingen
inherent aan de situatie, - er zijn teveel storende
factoren aan het werk.
Ik vind het alleen ontoelaatbaar dat iemands bewuste
redenen genegeerd worden op grond van al dan niet
bestaande onderbewuste motieven. Het ontoelaatbare
schuilt hierin dat men zich op dit terrein niet houdt
aan de normale menselijke omgangsregels, en dat
tegenover iemand die door de omstandigheden toch al
wankelmoedig is en slecht van zich af kan bijten.
Het komt vaker voor dat iemand na het nemen van een
bepaalde beslissing een kater krijgt. Als een ander
dat voorvoelt, kan hij de persoon in kwestie van
advies dienen, maar niemand vermeet zich hem op grond
van die eventuele kater de beslissing uit handen te
nemen, behalve als het een kind is of een
onvolwaardige. Wat ik met andere woorden op deze
politiek tegen heb is dat zij een verkapte vorm van
paternalisme bedrijft, een modernistisch vermomde
poging is de onmondigheid van de vrouw te
continueren.
Er
is een ander terrein waarop de invloed van Freuds
ideeën negatief heeft ingewerkt op de vrijheid van
de vrouw. Sinds Freud ontdekte hoe iemands jeugd
ingreep in zijn latere leven, is men doodsbenauwd
geworden dat moeders tekort schieten in hun taak. Van
hoog tot laag beijvert men zich een vrouw in te
prenten hoe onmisbaar zij is voor haar kinderen.
Vroeger was het in bepaalde kringen gebruikelijk
kinderen over te laten aan daartoe al of niet
gekwalificeerde personen, tegenwoordig is dat
praktisch ondenkbaar, behalve bij vrouwen in dienst
van het Hogere: actrices, revuesterren en
dergelijken. Het gevolg is dat de vrouwen althans aan
één van de drie K's vaster geketend zitten dan
ooit.
Waarschijnlijk niet ten overvloede moet ik nu zeggen
dat ik het in principe uitstekend vind dat men zijn
opvoederstaak tegenwoordig zo conscentieus opvat.
Mijn bezwaar is alleen dat Freud gebruikt wordt om
een oud vooroordeel te bestendigen: de vrouw hoort
thuis in het gezin.
Nu dacht ik dat de vader bij Freud ook een uiterst
belangrijk personage was, maar op de een of andere
manier schijnt dat weinig consequenties te hebben
voor de praktijk. Mannen worden in elk geval veel
minder systematisch aan hun opvoedersplichten
herinnerd dan vrouwen.
Nu is het betrekkelijk gemakkelijk rationeel over de
moeder-en-kind-relatie te praten met mensen die zelf
geen kinderen hebben. Hoewel, ook daarin zijn twee
categorieën. Het ene soort heeft zich laten
terroriseren door het alarmgeroep van de
beroepspedagogen en schermt angstig met ontwrichte
gezinnen en ontwortelde jeugd. Het andere soort
verkeert in het abstracte stadium en meent dat alles
kan worden opgelost met officiële verklaringen,
werkschema's en concrete maatregelen, - die overigens
hard nodig zijn.
De crux van het probleem ligt dan ook elders; bij de
moeders zelf. Want in hen vinden kinderpsychologen
hun trouwe bondgenoten. Als een vrouw leest wat er
allemaal mis kan gaan met haar prille prinsje of haar
onverschrokken prinsesje, krimpt haar hart ineen en
neemt zij een heroiek besluit: tot haar laatste snik
zal zij zich daartegen te weer stellen.
Het merkwaardige is niet dat moeders afvliegen op
boeken en artikelen over kinderpsychologie. Het
merkwaardige is wel dat ze daar een zo absoluut
geloof aan hechten. Voor wie zich een zekere mate van
privacy veroverd heeft is het mogelijk de
vooroordelen van de maatschappij naast zich neer te
leggen, maar de meningen van de wetenschap zijn voor
ons blijkbaar onaantastbaarder dan de paus toen hij
nog onfeilbaar was.
De collectieve schrikreactie die op Freud is gevolgd
maakt het praktisch onmogelijk kalm over het
onderwerp "moeder en kind" te denken.
Vroeger was het moederschap misschien heilig,
tegenwoordig is het in elk geval taboe. Hetgeen
impliceert dat men tegenover anderen en zichzelf op
dit gebied alleen de toegestane formules durft te
gebruiken. Hetgeen impliceert dat discussies op dit
terrein onwezenlijk worden omdat ze gehuld zijn in
een mist van hypocrisie. Hetgeen impliceert dat een
heleboel vrouwen in een scheve positie verkeren, dat
ze niet in vrijheid hun houding durven bepalen.
Vandaar dat sommige werkende vrouwen, bij wijze van
niet-bewuste reactie of bij wijze van politiek,
proberen andere vrouwen als moeder te overklassen
door meer tijd aan hun kinderen te besteden dan de
gemiddelde huisvrouw. Vandaar dat sommige vrouwen die
graag willen werken reikhalzend uitzien naar een
excuusberoep. Als een getrouwde vrouw verpleegster of
bejaardenverzorgster wil worden omdat het werk haar
aanspreekt dan is dat uitstekend, maar als zij een
van deze beroepen kiest omdat ze rottig,
onderbetaald, dus nobel zijn, als zij het, met andere
woorden, doet om haar schuldgevoelens in toom te
houden, zit ze ernaast. Campagnes die werken met de
slogan "wij hebben u zo nodig" bespelen a.
de onlust, b. het kwade geweten.
Wie daarop reëel wil antwoorden zegt: laat dat dan
maar eens merken in arbeidsvoorwaarden en honorering.
De situatie is scheeft omdat vele vrouwen zich door
de anderen een houding en een gedrag laten opdringen
die ze uit vrije wil nooit gekozen zouden hebben.
Het
moederschap is taboe. Wie vindt dat de gangbare
ideeën op dit gebied wel eens vanuit een andere
gezichtshoek bekeken mogen worden, namelijk vanuit
het belang van het kind, bedrijft weinig minder dan
blasfemie en vindt een eensgezind en angstig front
tegenover zich. Toch is er alle reden om dat te doen.
Want moederschap kan positief inwerken op een vrouw,
maar ook negatief. Het kan haar zelfbewuster en
wijzer maken, het kan haar ook doen afglijden in
gemakzucht: "Toen ik voor het eerst thuis was
kwam er een soort vakantiestemming over me"
(maar een jarenlange vakantie is alleen in wensdromen
ideaal), het kan ook maken dat zij het bijltje erbij
neerlegt: "Als het dan zo ontzettend belangrijk
is mijn kinderen heelhuids naar de volwassenheid te
manoeuvreren, waar zal ik mij dan verder nog om
bekommeren?".
Een moeder staat bloot aan twee verleidingen. De
verleiding haar taak gelijk te stellen met haar
aspiraties, en - een stap verder - de verleiding op
haar kinderen te mikken in plaats van op zichzelf.
Voorbeeld. Aan het woord is een geëvolueerde
Engelse, auteur van tenminste één populair
sociologisch boek, moeder van twee dochters (acht en
vijf jaar) en een zoon van drie maanden.
Onderwerp van gesprek: gezinsgrootte.
Vraag: "Waarom nam je nog een kind toen je
eenmaal uit de luierrotzooi was?"
Antwoord "I wanted a son. I've worked this out
for myself, I wanted to give birth to one complete
human being."
In het gezelschap valt een stilte.
Zij vervolgt: "It really is a kind of masochism,
you know". [8]
Deze vrouw velt een negatief oordeel over de condition
féminine. Zij had uitgemaakt dat een
vrouw in het jaar 1967 geen volledig mens was, zij
verwachtte geen verbetering in haar situatie, zij
liet het daarom afweten en had voor het moment
besloten per procuratie te gaan leven.
Nu is mijn indruk dat haar geval niet op zichzelf
staat. Het verschil tussen deze Engelse en een
heleboel andere vrouwen is dat zij zich haar
abdicatie bewust was en in het moederschap vluchtte
uit balorigheid.
Ik vind dit een griezelige oplossing. Niet alleen
voor deze vrouwen zelf, maar ook voor de toekomst.
Want als zij het normaal blijven vinden dat een vrouw
een taak heeft plus wat zoethoudertjes: stemrecht,
hobby's, clubs, cultuur en kletsen, in plaats van een
eigen leven, dan is de oude situatie dat het leven
van het kind prevaleert boven het leven van de moeder
alleen van het fysieke naar het psychische vlak
verlegd, dan horen vrouwen bedroefd te zijn dat ze
het leven schenken aan een dochter.
Om opnieuw expliciet te zijn: uiteraard ben ik niet
van mening dat vrouwen hun kinderen nu maar in de
steek moeten laten. Ik geloof wel dat hier een
probleem lligt waar vrouwen wel eens wat denkenergie
aan mogen besteden. Ik geloof met name dat vrouwen
wel eens bij zichzelf te rade mogen gaan en uitmaken
waar hun vitale belangen liggen: in hun gezin of
daarbuiten. Ik geloof met andere woorden dat het de
hoogste tijd is dat vrouwen zich het gezonde egoïsme
permitteren dat voor mannen sinds mensenheugenis een
vanzelfsprekend gegeven is, - materiële
omstandigheden buiten beschouwing gelaten. Want ik
kan mij niet voorstellen dat iemand die zijn eigen
vitale belangen verwaarloost, een positieve invloed
heeft op zijn omgeving. Want wie alleen zijn al of
niet bewuste rancune heeft raakt verstopt: hij zit zo
in zichzelf opgesloten dat hij het vermogen verliest
zich andermans situatie reëel in te denken. En hoe
kan hij dan een goede opvoeder zijn? Als een vrouw
naar eer en geweten uitmaakt dat haar raison
d'être in haar gezin ligt, all
right, maar als zij tot de conclusie komt
dat die zich elders bevindt dan moet zij gehoor geven
aan haar impulsen. De rest is dan een kwestie van het
vinden van oplossingen, waarbij de maatschappij
overigens wel mag worden aangespoort tot
behulpzaamheid.
Maar
een vrouw die haar raison d'être
buiten haar gezin zoekt is verdacht. Sterker, men kan
zich niet eens voorstellen dat ze bestaat. En daarmee
komen we terecht bij een ander aspect van de kwestie.
Wij leven in een maatschappij met een sterk
arbeidsethos. De negatieve reacties op anarchistische
elementen onder de jeugd zijn voor een groot deel
terug te voeren op hun zogenaamde arbeidsschuwheid,
ik bedoel dat de afkeer van de mensen hier een solide
aanknopingspunt vindt.
Als er in Nederland aan toekomstplanning wordt
gedaan, denkt men primair aan het creëeren van
arbeidsplaatsen. In theorie zou het denkbaar zijn dat
men zich slechts afvroeg hoe de komende generatie
gevoed, gekleed, gehuisvest en vermaakt moet worden.
Maar in de praktijk heeft werk de hoogste prioriteit.
Daarna komen huisvesting en recreatie, - en het is de
vraag of men zich daarom zou bekommeren als wij niet
in een overbevolkt land leefden; voedsel en kleding
komen vanzelf wel te voorschijn.
Voor deze benadering zijn goede redenen: de onlust
van werklozen is niet alleen te wijten aan
vermindering van inkomsten en spanningen in de
huiselijke kring.
In deze maatschappij nu vormen getrouwde vrouwen een
dubbelzinnig soort leisure class.
Want hoewel zij gemiddeld zestig uur per week bezig
zijn, neemt niemand hun werken serieus. Dat blijkt,
behalve uit de dagelijkse praktijk, uit een paar
restanten in de wet. De getrouwde vrouw heeft recht
op huishoudgeld, maar recht op huishoudgeld is iets
anders dan recht op een deel van het gezinsinkomen.
De kostwinner, dat is dus in de praktijk de man,
bepaalt het domicilie, hetgeen betekent dat de
belangen van de vrouw juridisch niet tellen. Nu kan
men zeggen dat problemen in dit verband pas urgent
worden als het huwelijk niet deugt. Maar datzelfde
gold voor de andere punten waarop de getrouwde vrouw
achtergesteld was, ook daar viel een mouw aan te
passen zolang de verhouding goed was. Maar dat de
zaken in de praktijk meestal wel marcheren is geen
reden om vast te houden aan een principieel scheve
situatie.
Getrouwde vrouwen vormen dus een soort leisure
class. Het paradoxale is dat ze deze
categorie niet verlaten als ze gaan werken. Hun werk
buitenshuis wordt door de anderen gezien als een
marginale bezigheid. Als zij geen zure gezichten
ontmoeten, krijgen zij te maken met
vriendelijk-beschermende reacties. De exclamaties die
het werken van getrouwde vrouwen begeleiden, zijn
vaak van hetzelfde soort als de verrukte kreetjes die
een gastvrouw ten deel vallen. Wat enig dat u werkt!
(Wat heb je die tafel leuk gedekt!) Wat flink van u!
(Wat knap dat je je stofzuiger zelf repareert!) Ik
citeer: "Vrouwen hebben het toch maar heerlijk.
Als de zon schijnt zitten ze erin, als het mooi weer
is trekken ze met de kinderen naar het strand, als
die kinderen groter zijn kunnen ze een paar uurtjes
voor de klas gaan staan, etc." Degene die dit
schreef stelde het alleen zo opdat het grotendeels
weerlegd kon worden, maar hij bracht daarmee treffend
de houding van de maatschappij onder woorden:
buitenshuis werken, in de zon zitten en met de
kinderen naar het strand gaan liggen in hetzelfde
vlak.
Ander voorbeeld. Op een congres verklaart een
vooraanstaand tolk dat hij zijn beroep heel geschikt
vond voor (getrouwde) vrouwen. Voor mannen had het
zijn gevaren, immers, de mannelijke natuur is er niet
op ingesteld op den duur slechts genoegen te nemen
met het weergeven van andermans woorden. Maar voor
vrouwen, nietwaar, is werken slecht een middel om de
tijd door te komen.
Het
buitenshuis werken van de gehuwde vrouw wordt dus
gezien als een vorm van vrijetijdsbesteding, als een
hobby, als een van de vele grillen die je bij vrouwen
nu eenmaal kunt verwachten. En dat geldt niet alleen
in het psychologische valk, maar ook in het
economische.
Vandaar dat bij de beoordeling van een
hypotheek-aanvrage de verdiensten van een vrouw niet
meetellen, vandaar de discriminatie (jegens mannen in
dit geval) wat betreft het toekennen van de
Nederlandse nationaliteit bij huwelijk: een
buitenlandse vrouw wordt in zo'n situatie automatisch
Nederlandse, een buitenlandse man moet in hetzelfde
geval de moeizame weg van de naturalisatie
bewandelen; hij is een concurrent op de arbeidsmarkt,
zij niet. Vandaar dat er in Nederland nog altijd
richtlijnen in omloop zijn volgens welke bij
personeelsinkrimping de gehuwde vrouw het eerst aan
de kant wordt gezet. Nog steeds is het dus mogelijk
de normale maatschappelijke criteria - bekwaamheid,
bevoegdheid, duur van het dienstverband - buiten
werking te stellen als het gehuwde vrouwen betreft.
Het meest systematisch komt deze mentaliteit echter
tot uiting in het Nederlandse belastingstelsel. Bij
een hobby let men niet op materieel rendement.
Vandaar dat het gehuwde vrouwen is toegestaan slecht
betaald of gedeeltelijk werk te verrichten. De
meesten van hen conformeren zich trouwens aan dit
hobbypatroon: het gemiddelde inkomen van deze groep
bedroeg in 1962 f 2009,-.
Maar als zij dat niet doen wordt hun wel duidelijk
gemaakt dat men de normen van een gemeenschap niet
ongestraft overtreedt. De illusie dat zij een
volwaardig lid waren van de maatschappij wordt dan
definitief ontmaskerd. Een vrouw die qua inkomen in
een hogere middenklasse zit en voorzien is van een
vergelijkbare echtgenoot, mag dan ook de helft van
wat zij verdient aan de staat teruggeven. Een werkend
echtpaar met twee kinderen betaalt vanaf een bepaalde
grens dan ook meer belasting dan man en vrouw zouden
doen als beiden vrijgezel waren. Voor cijfers heb ik
hier geen plaats; ze zijn bij mij verkrijgbaar; men
kan ze trouwens zelf opstellen aan de hand van de
bekende belastingtabellen.
Een vrouw in deze categorie komt, niet
belastingtechnisch maar in feite, terecht in de
categorie van het overwerk. En overwerk, de naam zegt
het al, is één van die overbodigheden waarop een
weeldetarief van toepassing hoort te zijn. Wat de
maatschappij, bij monde van de fiscus, aan deze
vrouwen te melden heeft is: je hoort hier niet, ga
maar liever bloemen schikken.
Dit zou allemaal niet zo erg zijn als er in de naaste
toekomst iets zou veranderen. Ons belastingstelsel
gaat op de helling, maar in de artikelen hieraan
gewijd mocht ik geen letter lezen over de gehuwde
werkende vrouw. Dat betekent dat de eerste twintig
jaar geen principieel andere aanpak te verwachten
valt. Dus zal het wel blijven bij lapmiddelen als de
een jaar geleden gedane voorstellen van de SER, die,
als ze dan eindelijk van kracht worden, al
achterhaald zijn door het gestegen
kostenpeil.
Het
lijkt mij dan ook tijd dat vrouwen eens wat politieke
druk gaan uitoefenen, op allerlei terrein. Zij zouden
bij voorbeeld kunnen nagaan welke partij de moed
heeft een principiële verandering van de
abortuswetgeving op haar programma te zetten. Ik heb
het gevoel dat dit één van de terreinen is waarop
de geringe deelname van vrouwen aan het politieke
leven zich tegen hen keert. Want het lijkt me wel
zeker dat dit probleem vrouwen meer ter harte gaat
dan mannen, en ik heb de indruk dat zij hierover
gemiddeld anders denken. Misschien vergis ik me, maar
het zou interessant zijn na te gaan hoeveel vrouwen
van mening zijn dat hun seksegenoten degenen zijn die
daarover in laatste instantie horen te beslissen. In
onze vadermaatschappij vraagt men over een dergelijke
materie echter alleen de opinie van artsen.
Zij zouden voorts hun best kunnen doen om bepaalde
dingen op partijprogramma's te krijgen. Bij voorbeeld
de wettelijke waarborg dat wat betreft benoeming,
promotie, pensioenrechten en ontslag voor vrouwen,
gehuwd of ongehuwd, geen andere regels gelden dan
voor mannen. Natuurlijk is dit alleen maar een begin:
de meeste moeilijkheden op dit terrein zijn niet met
juridische middelen op te lossen. Maar het is
essentieel, anders kunnen paternalistische werkgevers
vrijelijk hun gang gaan.
Vrouwen zouden ten slotte die partijen kunnen steunen
die de maatschappelijke integratie van de gehuwde
vrouw willen bevorderen. Die daaraan fiscale
consequenties verbinden en die daartoe een uitgewerkt
programma opstellen, in plaats van te volstaan met
één zinnetje in een verkiezingspamflet. Wat vrouwen
kortom nodig hebben is een vechthouding. En dat geldt
niet alleen op het collectieve plan maar ook op het
individuele.
In dit stuk heb ik vaak gedaan alsof vrouwen als
individu in een luchtledig verkeren, en dat was met
opzet. Het lijkt mij nodig dat vrouwen hun positie
eerst principieel doordenken, los van de context
waarin zij leven. Meestal gaat het andersom, zij zien
de dingen allereerst in relatie tot hun man, hun
kinderen en hun milieu, en die context werkt dan
meestal zo verlammend dat ze aan het principieel
stellen van de dingen niet eens meer toekomen.
Als een vrouw bij voorbeeld wil werken en haar man
verzet zich daartegen, wordt het voor haar uiterst
moeilijk de dingen zo te organiseren dat alles goed
blijft lopen. Nog afgezien van zo iets als sabotage
heeft zij te maken met materiële weerstanden: het
werk van haar man is het eerst gegevene en tot nog
toe werd alles daaromheen gegroepeerd, - en met
psychische: zij is bang dat zij haar huwelijk in
gevaar zal brengen.
Als ze de zaken principieel stelt, ziet ze dat die
anders liggen: haar man is degene die niet alleen
zijn eigen maar ook haar leven wenst te bepalen; hij
kent zichzelf privileges toe die hij zijn vrouw
ontzegt; hij gedraagt zich als een alleenheerser in
plaats van als een bondgenoot.
Een vrouw heeft dan ook het recht strijd te leveren
op dit terrein. En dat is een zinvolle bezigheid
omdat het erom gaat dat beide partijen de dingen in
een redelijk en reëel perspectief gaan zien.
Als een grote groep vrouwen zich bewust wordt van
haar rechten en plichten inzake zichzelf, dan is dat
de eerste stap naar de vrijheid en naar de
maatschappelijke integratie.
En die is hard nodig, want materieel staan de dingen
er niet zo goed voor. Er is namelijk alle reden om
aan te nemen dat een verdere deelname van de gehuwde
vrouw aan het arbeidsproces de halfslachtige positie
van de vrouw in de maatschappij voorlopig nog zal
versterken.
Het part time-werk zal wel
toenemen, speciaal wanneer werkgevers ontdekken over
welk een keur aan sollicitanten zij kunnen
beschikken. Maar ten eerste wordt het geassocieerd
met klusjes en zal het beeld "werk =
vrijetijdsbesteding" dus niet op korte termijn
verdwijnen, ten tweede biedt het weinig
promotiemogelijkheden, ten derde is het gevaar niet
denkbeeldig dat part time-functionarissen
werk doen dat onder hun niveau ligt.
Maar er is nog een andere factor in het spel,
namelijk dat de arbeidsmarkt voor vrouwen met een
hogere of gespecialiseerde opleiding zo weinig
mogelijkheden biedt. Wie eenvoudig kantoorwerk wil
verrichten kan overal relatief gemakkelijk terecht,
maar hoger gekwalificeerde functies zijn niet alleen
geringer in aantal, ze zijn ook sterk aan plaats
gebonden en de geringe mobiliteit van de gehuwde
vrouw wordt dan, zelfs bij de geringe afstanden in
Nederland, een ernstige handicap. (Daarom is het niet
alleen principieel verkeerd, maar ook onlogisch
gehuwde vrouwen het eerst te ontslaan. Gegeven hun
beperkte bewegingsvrijheid is het voor hen veel
moeilijker weer aan de slag te komen.)
Het enige perspectief dat ik zie is de
werktijdverkorting. Als iedereen bijvoorbeeld een
dertig-urige werkweek heeft, zal het voor echtparen
gemakkelijker zijn kinderen te combineren met een
volwaardige werkkring, dan wordt het voor vrouwen ook
mogelijk een carrière op te bouwen zonder
onderbrekingen.
Er
zijn wel eens mensen die tegen mij zeggen: Geloof je
nu heus dat vrouwen zich gelukkiger zullen voelen als
ze werken en geëmancipeerd zijn? Mijn antwoord is:
Daar weet ik niets van, en daar gaat het ook niet om.
Men zou het werken van gehuwde vrouwen kunnen
vergelijken met uitbreiding van het onderwijs. Beide
stellen mensen in staat hun horizon te verbreden en
meer geïnteresseerd te zijn in de wereld omdat ze
over meer aanknopingspunten beschikken.
Maar dat is niet het enige. Wie geestelijk vrij is
hoeft zich niet te laten verlammen door taboes, door
schuldgevoel en door materiële omstandigheden. Wie
erin slaagt zijn potenties te realiseren kan zich
tevreden voelen. Wie getaxeerd wordt op eigen merites
in plaats van op de positie van een echtgenoot hoeft
zich geen aanhangsel meer te voelen; de weg naar het
zelfrespect is niet langer geblokkeerd.
Emancipatie en maatschappelijke integratie geven
vrouwen dus de mogelijkheid ten langen leste de condition
féminine te verlaten. Eeuwenlang hebben
zij het lot gedeeld van Don Juan: hij was uitsluitend
man, zij werden uitsluitend bepaald door hun vrouw
zijn. Maar Don Juan was een uitzondering, een
enigszins belachelijke figuur en een mythe waar de
meeste mannen nooit zijn ingetrapt.
En als vrouwen het zover brengen dat zij in de eerste
plaats een mens zijn en pas in de tweede plaats een
vrouw, zou dat positieve gevolgen kunnen hebben voor
de relaties tussen moeders en hun kinderen. In
discussies over het moederschap doet men dikwijls of
kinderen altijd klein blijven. Maar gelukkig of
helaas is dat niet het geval. Op het ogenblik worden
moeders door grote kinderen vaak alleen affectief
gewaardeerd. Vaders en kinderen kunnen van mening
verschillen; met moeders valt over vele zaken
helemaal niet te praten omdat ze geen notie hebben
van de maatschappij. Zou het niet goed zijn als
moeders hun kinderen meer te bieden hadden dan enkel
zorgzaamheid?