Volgens de Duits/Zwitserse classicus Walter
Burkert is religie ouder dan taal en komt ze voort uit een traditie van
rituelen die de steentijdmens in leven hielden. Die rituelen, voor onder
andere initiatie, onderwerping, reiniging en boete en het uitwisselen van
giften, bevorderden opofferingsgezindheid, onderling vertrouwen, het gezag
van de leider, gevoel voor verhoudingen en gaven zin aan schijnbaar
zinloze ellende.
Professor Burkert schrijft al
sinds eind jaren 1960 over godsdienstige gebruiken en mythen, en won in
1990 een grote prijs voor zijn werk. Creation of the sacred gaat deels
over een biologische oorsprong van godsdienstige gebruiken. Burkert weet
veel over oude rituelen en bewaart een veilige afstand tot gangbare
monotheïstische religies en theologische haarkloverijen. Hij staat
ook ver af van het gezelschap van evolutiepsychologen en sociobiologen.
Toch waagt hij het als classicus om verbanden te leggen tussen
godsdienstige rituelen en de evolutionaire geschiedenis van de mens. Dit
is opmerkelijk, want gedurende tientallen jaren hebben menswetenschappers
en historici iedereen vijandig bejegend die hun vakgebied betrad met
biologische theorieën. Biologen zouden geen verstand hebben van de invloed
van cultuur en milieu op het menselijk handelen, zij bezondigen zich aan
platitudes over het menselijke gedrag en verstrikken zichzelf in
cirkelredeneringen.
Burkert gaat op
deze kritiek nauwelijks in, hij schrijft dat hij geïnspireerd raakte door
Konrad Lorenz, de Duitse bioloog die in 1973 samen
met Nico Tinbergen de Nobelprijs ontving. Lorenz beschrijft in zijn boek Over agressie
bij dier en mens de
heilige huivering. Dat is het gevoel van koude rillingen over
de rug als mensen in groepsverband zich deel voelen aan iets
dat heilig en groots is. Enerzijds een religieuze ervaring, anderzijds te
verklaren als puur biologisch automatisme dat bij agressie
in werking treedt. Burkert ziet godsdienst als een overlevingsstrategie.
Hij blijft echter voorzichtig. Waar Konrad Lorenz onbekommerd speculeert over een
genetische aanleg voor meer of minder agressie tussen diverse groepen mensen,
houdt Burkert zich wat dat betreft op de vlakte.
Taal, kunst en
religie
Burkert wil duidelijk maken dat religie overlevingskansen biedt in
extreme en, objectief gezien, hopeloze situaties. Mensen zonder godsdienstig
besef zouden wellicht de moed opgeven, waar de religieus
denkende medemens nog overlevingskansen ziet. Burkert vermoedt dat de
menselijke geschiedenis waarschijnlijk een groot aantal crises heeft gekend
waarbij de godsdienstigen overleefden. Hij noemt religie voorzichtig een soort van
culturele fitness, een beter aangepast zijn. Een bioloog zou dan meteen roepen: dus
het zit in de genen. Burkert niet, hij schrijft dat
wellicht een genetische basis hiervoor ontbreekt. Hij gelooft niet dat religie in
onze genen zit, maar ziet het als een vorm
van cultuuroverdracht. Godsdienstige rituelen beginnen daar waar ook de taal ontstaat. Taal is
duidelijk een product van cultuur en biologie. Taal wordt via cultuur
overgedragen, maar er zijn noodzakelijke, erfelijke eigenschappen, zoals
de bouw van het strottenhoofd, die het gebruiken van taal
mogelijk maken. Burkert poneert dat religie misschien zelfs ouder is dan het gebruik
van taal zoals wij dat nu kennen. Religie en rituelen horen bij
elkaar. Hij suggereert dat ritueel gedrag er eerder kan zijn dan
taal. Rituele handelingen zijn veelal met bloedige ernst voortdurend herhaalde
bewegingen met een zekere functie. Dit is gemakkelijker aan te leren dan taal zoals
wij die nu kennen. Zeker is dat er 40.000 jaar
geleden een culturele revolutie plaatsvond. De eerste kunstuitingen
verschenen in de vorm van rotstekeningen en beeldjes. Religie was er
mogelijk veel eerder, want ceremoniële begrafenissen werden al 100.000
jaar geleden door de Neanderthalers uitgevoerd. Hij plaatst daarmee het
onderzoek naar het ontstaan van religie ver in de steentijd, dus buiten de
tijd van de grote beschavingen die zeven- tot vijfduizend jaar geleden
begonnen. Het is onderdeel van de evolutie van de mens, na de aftak van de
mensapen. Onderzoekstechnieken van zowel menswetenschappers als biologen
zijn noodzakelijk om het verschijnsel godsdienst beter te leren kennen.
Via bijvoorbeeld mitochondriaal DNA komen we steeds meer te weten over de
vroege menselijke geschiedenis, speciaal de manier waarop de mens zich in
de steentijd verspreidde over Europa. In deze fase van de geschiedenis
plaatst Burkert dan ook de ontwikkeling van het godsdienstig
denken.
Taal en bedrog Ongeacht de vraag wat er eerder was, werd
taal een essentiële factor voor het overdragen van godsdienstig besef.
Taal geeft ook de mogelijkheid om elkaar te bedriegen. Dieren communiceren
ongeveer op het niveau van ‘Daar, tijger, wegwezen’. Voor een ander dier
zijn de signalen die deze boodschap dragen redelijk goed te verifiëren.
Een mens kan echter zeggen: ‘vorig jaar zag mijn broer hier een tijger’.
De mens heeft zijn mentale wereld enorm vergroot, hij kan veel meer via
deze symbolen overdragen, en daarbij is hij ook terecht gekomen in een
universum waarin veel bedrog mogelijk is. Bedrog is overigens niet typisch
menselijk. Mensapen plegen al bedrog door te doen alsof er gevaar is,
alleen om zelf gemakkelijk bij voedsel te komen, zo bleek uit onderzoek
van Frans de Waal aan chimpansees. Om niet
te verdwalen in deze baaierd van onzekerheid, is er de behoefte
aan gemeenschappelijke ankerpunten, om een ingewikkelde werkelijkheid terug
te brengen tot eenvoudige, algemeen geldende noties zoals Eén Oorzaak
(voor alles). Daarom ook besteedt Burkert een speciaal hoofdstuk aan
het afleggen van eden. Hij komt hierbij terug op een mentale wereld waarin
wij behoefte hebben om waarheid en bedrog te scheiden. Hierin vervult
het afleggen van eden een cruciale rol. Deze rituelen zijn ingebed
in religieuze tradities. Ook hier heeft Burkert weer geen gebrek aan
gegevens uit zowel de antieke als moderne geschiedenis. Hij wijst daarbij op de
rol van de atheïst als potentieel gevaarlijke spelbreker.
Offers en
angst Nog steeds zijn mensen banger voor
wilde beren, slangen en spinnen dan voor een rijdende personenauto,
terwijl de werkelijke dreiging van deze dieren nihil is ten opzichte van
de kans op een verkeersongeluk. Angst voor levensbedreigende situaties is
puur biologisch. Hoefdieren worden door leeuwen aangevallen, duiven door
valken uit de lucht geplukt en hagedissen zijn ook hun leven nooit zeker.
Toch zijn dieren niet volstrekt kansloos. Burkert legt een verband tussen
opoffering en ontsnapping aan levensgevaar. De hagedis offert zijn staart,
de duif ontsnapt aan een roofvogel ten koste van een wolk veren en de
zebra weet dat hij veilig is als een ander dier uit de kudde gepakt is.
Burkert herkent hierin een eeuwenoud, en wereldwijd voorkomend ritueel
patroon in verhalen, sprookjes, dromen, religieuze riten analoog aan het
biologische programma dat dieren hebben om te ontsnappen aan levensgevaar.
Dit oeroude programma werkt nog steeds. Hier is de mens die zich
opofferingen getroost om te kunnen triomferen over de angst. Het offer
heeft zo een evolutionaire betekenis en speelt een belangrijke rol in het
godsdienstige denken.
Levensgeschiedenissen Terwijl we de grootste
moeite hebben om een telefoonnummer of een paar woorden in een onbekende
taal te onthouden, kunnen we heel goed een verhaal navertellen. Voor een
computer geldt precies het omgekeerde. |

Ons geheugen is zo gestructureerd dat we feiten
die voorkomen in een relaas prima kunnen onthouden. Dit episodische
geheugen is waarschijnlijk een biologische eigenschap van de menselijke
hersenen.
De structuur van mythen is door vele onderzoekers
voor Burkert ontrafeld. Hierin zit een vast patroon: de held van het
verhaal wordt geroepen ergens heen te gaan, hij wordt op de proef gesteld,
krijgt een magisch voorwerp en komt ergens aan; er volgt een lastige
beproeving waarbij hij wordt beschadigd; de held overleeft, herstelt zich
en gaat op reis terug; hij wordt echter achtervolgd; hij redt zich en komt
thuis, maar dan is er niemand die hem herkent; er is wel een bedrieger,
deze bedrieger wordt ontmaskerd en men erkent de held, hij trouwt en wordt
koning.
Burkert (en velen voor
hem) menen hierin de levensgeschiedenis van de mens te zien. De verhalen
volgen het natuurlijke gegeven van de rijping naar volwassenheid. Het
verhaal heeft dus een biologische basis, maar wordt door tradities
verwerkt tot bijvoorbeeld religieuze mythen en initiatierituelen voor
pubers met meestal een uitgesproken godsdienstig karakter.
De apenrots Dat hierarchie in het dierenrijk bestaat en er
ook was lang voor het verschijnen van de mens, behoeft nauwelijks
toelichting. Burkert noemt het onderzoek van Frans de Waal naar het gedrag
van chimpansees die door middel van machtspelletjes streven naar
leiderschap. De apen kennen zowel hun eigen positie in de rangorde als die
van hun groepsgenoten. Deze orde komt tot stand door directe
confrontaties, beperkt in tijd en ruimte. Bij mensen is dit besef veel
abstracter geworden. Het gezag wordt gerespecteerd, ook van nimmer
zichtbare soortgenoten. Dit lukt nog beter als er een niet waarneembare,
maar absoluut grote autoriteit aanwezig is. Iemand die over anderen de
baas wil spelen doet dit doeltreffender als hij kan zeggen dat niet hij
echt de baas is. Nee, iemand boven hem is de baas en die heeft nog veel
meer macht. Burkert put hier uit een groot arsenaal van
onderwerpingrituelen te vinden bij Homerus, de Assyriërs, Soemeriërs,
Akkadiërs, Babyloniërs, Minoïsche Kretenzers, maar ook de roomskatholieke
kerk en de islam. De leider gaat voorop bij onderwerping aan god. De
priester van de god Marduk in Babylon neemt de koning alle attributen van
de macht af en slaat hem op de wang en laat hem trekkend aan zijn oren
diep buigen voor god. Pas als de koning de woorden ‘ ik beging geen zonde’
heeft uitgesproken, troost de priester hem: ‘heb geen vrees, de godheid
verheft uw koningschap en zal uw vijanden vernietigen’. Dit patroon vinden
we in bijna alle vormen van religie terug. De heerser is de eerste die
zich buigt voor god, de onderdanen volgen. De vorst gaat door het stof,
maar bevestigt hiermee effectief zijn eigen leiderspositie.
Dus ook hier borduren godsdienstige gebruiken die te maken
hebben met rangorde in de menselijke samenleving, voort op
een programma dat zeer waarschijnlijk al in onze genen
aanwezig is.
Lijden, angst en
verlossing Over pijn
en leed bij dieren woedt nog steeds een discussie. Pijn, leed, het gevoel
van verlossing bij ontsnapping aan een roofdier zijn noties die alles te
maken hebben met ons dierlijk bestaan. Daarnaast is duidelijk dat de mens
in staat is tot een veel uitgebreidere ervaring van leed dan dieren. Hij
leeft echter ook in een mentale wereld waarbinnen veel meer keus is om de
aan nare situaties een bevredigende draai te geven. Burkert noemt hierbij
de vele reinigingsrituelen in allerlei culturen na het optreden van rampen
of om onheil te voorkomen. De basis hiervan is biologisch, dus iets in
onze genen. Iedereen die huisdieren heeft, weet dat dieren veel tijd
besteden aan het verzorgen van hun vacht of verenkleed als ze zich op hun
gemak voelen. Religie schept een wereld waarin we
rampen en leed een plaats kunnen geven. Er komt een antwoord op vragen
als: Waarom? Waarom nu? Waarom wij? De ziener, de priester en de
uitleggers van dromen treden op, zij stellen een diagnose, zij wijzen een
oorzaak aan. Vaak wordt er een schuldige gevonden, de zondebok. De juiste
handelingen om boete te doen worden verricht om de gemeenschap te
verlossen van het kwaad. De godsdienstgeschiedenis is rijk aan
gebeurtenissen die dit patroon volgen. Religie is het protest van de mens
tegen de zinloosheid van het bestaan. Burkert stelt ironisch vast dat de
moderne natuurwetenschap hier jammerlijk faalt, omdat zij meer geboeid is
door de chaos en onzekerheid. Geen wonder dat mensen zich daarom liever
vastklampen aan de overmaat aan oorzakelijkheid en zingeving die
godsdienst biedt.
Godsdienst en wetenschap
In een speciaal hoofdstuk over de wederkerigheid in het
uitwisselen van giften, werkt hij een interessante theorie uit. Geven,
offeren en geboden tot wederkerigheid zou de mens een gevoel voor juiste
verhoudingen en hoeveelheden gegeven hebben. Dit was tevens het begin van
de natuurwetenschap, culminerend in het zeventiende-eeuwse beeld van een
door natuurwetten geordend universum. Het is een poging om orde te
scheppen in een wereld van chaos en willekeur. Vervolgens verzucht hij
opnieuw dat de moderne natuurwetenschap helaas het ideaal van een
wiskundig geordend heelal heeft verlaten en zich werpt op de
chaos. Burkert blijft echter opvallend voorzichtig. Volgens
de filosoof Daniel Dennett, in een recensie in het Amerikaanse blad The
Sciences, maakt Burkert veel te weinig gebruik van al aanwezige kennis van
evolutiebiologen als Richard Dawkins. Toch is Dennett zeer lovend over dit
boek dat hij ziet als een wenkend perspectief voor verder onderzoek. De
classicus Burkert pleit zowel in zijn boek als tijdens een lezing bij de
uitreiking van nieuwe Balzanprijzen in 2002, voor nader onderzoek waarin
de onderzoekmethoden van menswetenschappers en natuurwetenschappers elkaar
ontmoeten.
Godsdienst, en het ietsisme
zijn blijvertjes volgens Burkert. Hij besluit zijn boek met de
vaststelling dat ondanks technologie en wetenschap de mensen niet
accepteren dat er geen andere signalen uit het heelal komen dan de nagalm
van de oerknal. Mensen houden liever vast aan gedachte-constructies die
reiken in het niet-waarneembare en laten zich niet wijsmaken dat dit
zelfgemaakte projecties zijn.
Walter Burkert (1996). Religion and the
sacred: tracks of biology in early religion. Harvard University Press (5de
druk 2001) ISBN 0-674-17570-0. Prijs €
31,15. |